In de koppensnellerszangen leeft
een barbaarse pracht
Victor E. van Vriesland 60 jaar
Voortreffelijke uitvoering van Figaro"
Een veelzijdig kunstenaar
MUZISK, FILM, BSCL
Mooie volkspoëzie uit Indonesië
Kind"
Een bijzondere
bundel
DERTIEN BELGISCHE SCHILDERS
Nederlandse Opera op het hoogste plan
Reina Prinsen Geerligs-
prijs voor Zuid-Afrika
Eenzijdigeheferogene, maar goede collectie
Uii zes jaren strijd werd
roman geboren
ZATERDAG 28 OCTOBER 1952
HET IS nog maar een goede vijftig jaar geleden dat, aller
eerst bij de kunstenaars en pas veel later bij kunstcritici,
geleerden en het grote publiek, belangstelling ontstond
voor wat men gewend is „exotische volkskunst" te noemen.
Reeds eeuwenlang had men voorwerpen, door verre volkeren
gemaakt, naar West-Europa gebracht, doch die hadden hoog
stens als curiosa een plaats in een volkenkundig museum
gekregen, en voor de werkelijke, geheel eigen schoonheid van
die sculpturen en dat snijwerk had vrijwel niemand oog.
TYE Europese kunstenaar was er, sedert
de Renaissance, nog steeds op uit om
de zichtbare werkelijkheid op een
of andere manier weer te geven. Pas
toen aan het eind van de vorige eeuw
het impressionisme uitgebloeid raakte,
was West-Europa rijp voor een geheel
anders ingestelde kunst: het op het im
pressionisme volgende expressionisme
bracht abstrahering van de natuurlijke
vormen met zich mee, en onvermijdelij-
kerwijze volgde op deze gewijzigde in
stelling een grote waardering voor de
exotische volkskunst vooral voor de
kunst van de negers en de volken van
Oceanië daar in die kunst, hoewel' op
andere grondslag, dezelfde principes wa
ren doorgevoerd. Opeens ,,zag" men dat
vele voorwerpen in de volkenkundige
musea tot de schoonste uitingen van
menselijke kunst hoorden.
Het is begrijpelijk, dat belangstelling
voor de poëzie van de natuurvolken
pas later werd gewekt. Eerst toen men
minder op de vorm dan wel op de in
houd en de achtergrond van de kunst
ging letten, nam de kennis van de volks
poëzie van alle volkeren der aarde snel
toe.
IJET blijkt vrijwel onmogelijk, een de-
finitie van „volkskunst" en „volks
poëzie" te geven. Het meest benaderend
is mogelijk deze: volkspoëzie is de poë
zie van een natuurvolk, 'n volk dus, dat
nog direct afhankelijk is van de na
tuur waarin het leeft (zulks in tegen
stelling met de „cultuur"-volken die iets
meer indirect afhankelijk van de natuur
zijn).
Volkspoëzie is bovendien niet schrif
telijk vastgelegd, maar ze wordt monde
ling overgeleverd en veelal sterk ge
ïmproviseerd op een bestaand schema;
ook is deze poëzie niet los te maken van
de functie die zij inneemt in dans, mu
ziek, bij zang of godsdienstig ritueel.
Poëzie om der poëzie wille, zoals wij
die hier gewend zijn, komt bij de na
tuurvolkeren vrijwel niet voor. En he
laas, als zovele dingen, sterft ook de
volkspoëzie reeds op menige plaats uit.
Het is geen wonder, dat het lang duur
de eer de poëzie van de natuurvolken
zijn weg vond naar het Westen. Een hou
ten of stenen beeld is snel genoeg naar
Europa overgebracht, maar voor het
optekenen en vertalen van een bij een
geheime godsdienstige plechtigheid ge
zongen lied is heel wat meer werk no
dig. Hoeveel pionierswerk er dan ook
door anderen, door zendelingen, missio
narissen, ontdekkingsreizigers, taalge
leerden e.d. is verricht vóór W. A. Braa-
sem en R. Nieuwc-nhuys hun prachtige
bundel „Volkspoëzie uitlndo-
n es i konden samenstellen, is niet te
beseffen, maar hun bronnen-opgaaf geeft
er een indruk van.
THANS verscheen dan in onze taal deze
omvangrijke verzameling Indonesische
volkspoëzie in getrouwe, zo weinig mo
gelijk vervormde vertaling. Natuurlijk
zijn deze vertalingen uit een taal die
met de onze niets gemeen heeft, slechts
benaderingen, waarin vooral het zo
uiterst belangrijke rhythme meestal vol
komen verloren moest gaan. Ook mag
nimmer uit het oog worden verloren
dat deze poëzie uit zijn verband is ge
rukt: zij moet worden beluisterd i n
haar functie. Dat niettemin deze poëzie
op bijna elke bladzijde van de rijke
bundel vermag te treffen, pleit temeer zen op de barbaarse pracht der Koppen
voor de kwaliteit. Men leze de prach
tige „Zang tot de Levensgeest", gezon
gen door een volkspriester uit Malakka
bij het bed van een ernstige zieke, of
de Oogstgezangen der Besisi-stam, of
het prachtige brokje natuurpoëzie „Na
nacht" van een Maleise volksbard, fris
en koel als een wandeling tegen de dage
raad zelf. Men late de diepte in zich
naklinken van deze Pantoen die in zijn
vier regels groter diepgang suggereert
dan menig lange liefdesklacht:
Katoen verandert tot garens,
Garens veranderen in kains;
Vergeet, nu het voorbij is.
Iemand anders ben ik thans.
70 zou men, als de ruimte het maar
toeliet, willen blijven citeren: Pan-
toens uit Atjeh, het liefdeslied uit het
Rokan-stroomgebied, het Batakse lief
desliedje; het sublieme „Kind van een
Dodengeest" (uit Nias); de Dajakse
Scheppingsmythen; men zou willen wij-
snellerszangen van Eorneo en de wee
moed van de Celebese vrouw die haar
gestorven moeder en zoontje beweent;
de gratie van de Inhuldigingszang van
een stamhoofd in Gorontalo („Rijksbe
stierder, Gij die daar schittert als de
zon, zowel onder hen die verre, als on
der hen die nabij zijn. Weegschaal van
dit land! Zamelplaats der geheimen!
weeg en meet Laat smelten ineen en
naderen tot elkander al degenen die
verre, allen die nabij zijn.het weel
derige „Welkom aan de Bruidegom" uit
Zuid-Celebes en de zeldzaam schone
liefdeszang van een teleurgesteld meisje
uit Midden-Flores.
Het is te hopen dat deze bijzonder
mooie bundel zijn weg zal vinden naar
alle poëzieliefhebbers en naar diegenen
die zich willen verdiepen in de volks
ziel van het Indonesië dat hun lief is.
HANS WARREN.
Uitgave van J. B. Wolters,
Groningen/Djakarta.
Een dame heeft bij de Amster
damse politie aangifte gedaan,
dat zij door een 49-jarige schip
per uit de hoofdstad voor een
bedrag van f 4.000.- is opgelicht.
De dame had een huwelijksad
vertentie geplaatst, waardoor zij
met de schipper in contact was
gekomen De man zou, nadat hij
spaarduitjes van de dame had
opgenomen haar geadviseerd heb
ben steun van Sociale Zaken aan
te vragen. Nadat deze steun werd
verleend, vroeg hij wederom geld
aan de dame, onder bedreiging,
dat indien zij geen geld wilde
geven, hij Sociale Zaken zou in
lichten, dat zij ondersteuning had
gevraagd, terwijl zij nog spaar
geld bezat. Tegenover de politie
heeft de inmiddels gearresteerde,
een bekentenis afgelegd. De man
bleek gehuwd te zijn
De „Reina Prinsen Geerlings"-prijs
voor het jaar 1953 wordt ditmaal voor
Zuid-Afrika ingesteld. Om in aanmer
king te komen voor deze prijs, groot
200.moeten de deelnemers op 6
April de leeftijd van 20 jaar hebben
bereikt en die van 30 jaar niet hebben
overschreden. Het in de Zuidafrikaan-
se taal geschreven werk, wel of niet
gepubliceerd of aan een uitgever aan
geboden, bestaande uit toneelstukken,
prozawerken of gedichtenbundels, dient
vóór 31 Januari 1953 te zijn gestuurd
aan het Algemeen Nederlands Verbond,
afdeling Kaapstad te Kaapstad, post
bus 4543. Voor inzenders in Nederland
woonachtig worden de manuscripten
ingewacht bij de Zuid-Afrikaanse-ver-
eniging, Keizersgracht 141 te Amster
dam.
last van zenuwen?
Mijahardt'i Zen awtabletten
helpen U er overheen.
(Advertentie, lng. Med.)
NA een zo verrukkelijke uitvoe
ring van Lj, Nozze di Figaro
door de Nederlandse Opera in
de Stadsschouwburg te Amsterdam
heeft de schrijver van deze regels
enige moeite zijn gedachten te verza
melen. Het is de recensent in het al
gemeen niet gegeven onbekommerd
een toneelvoorstelling, een concert ot
een opera bij te wonen. Meestal zijn
zijn oren te zeer gespitst op wat even
tueel niet door de artistieke beugel
kan om rustig achterover te leunen
en aan te horen wat de uitvoerende
kunstenaars hem te bieden hebben.
Dit dreigt een soort beroeps-wezens-
trek te worden, die veel schone avon
den radicaal vergalt. Des te nadruk
kelijker moet het worden vermeld, in
dien een gezelschap erin slaa alle
bezwaren weg te spelen. Daarin is
de Nederlandse Opera evenwel volle
dig geslaagd. Het moet voor de artis
tieke leiding van dit instituut en voor
de zangeressen en zangers een werke
lijk grote voldoening zijn, dat zij het
hoogst denkbare in de operawereld
wisten te bereiken: een uitvoering van
Mozarts Le Nozze di Figaro, welke
misschien niet vlekkeloos was, maar
die met zulk een eerbied voor de com
ponist ten tonele werd gevoerd, dat de
oneffenheden daaraan zelfs geen scha
de konden toebrengen.
Onlangs heb ik Leo Riemans voor
de A.V.R.O.-microfoon een breedspra
kig betoog horen houden over de
vraag of een operadirigent een solist
zijn wil mag opleggen. Dit zou name
lijk volgens hem afbreuk doen aan
de persoonlijkheid van de zanger. Hij
heeft vergeten, dat deze vraag in hei
geheel niet ter zake doet, indien men
maar wil aannemen, dat het de plicht
van iedere dirigent is de bedoelingen
van de componist zoveel mogelijk te
benaderen. Wie wil ontkennen, dat
hierover verschillen van mening kun
nen ontstaan. Doch in deze kwesties
heeft ongetwijfeld de dirigent en niet
de solist het laatste woord. Ik moet
me niet voorstellen aan welk stijlver
schil een uitvoering zou lijden, indien
een dirigent de solisten ieder eigen
gang liet gaan.
Josef Krips nu heeft solisten, koor
en orkest van de Nederlandse Opera
als het ware tot Mozartkenners her
vormd. Ik kan mij indenken, dat Mo-
zart zelf zijn werk op deze wijze zou
hebben geleid. Want de zonnigheid^
de vrolijkheid gepaard met ondeu
gendheid, het élan en de mildheia
straalden zo nadrukkelijk op de luis
teraar af, dat ik mij bepaald gelukkig
gestemd voelde.
De Beaumarchais schreef een char
mant stuk, niet vrij van intrigues en
evenmin ontdaan van enige bespotting
tegenover de „hogere standen", waar
van Napoleon I destijds zei, dat „het
de revolutie in actie" was. Ik zag op
het eind van het vorig seizoen ook
de Nederlandse toneelvoorstelling en
kwam ook toen onder de bekoring
van zoveel schalkse en beminnelijke
luchthartigheid. Ik weet alleen niet
wie ik meer moet bewonderen: de
Beaumarchais als de schrijver zelf ot
Da Ponta, die als librettist aan de
schrijver zoveel eer gunde.
Boven beide meesters staat Mozart
onaantastbaar. Ik geloof niet, dat er
in de muzieklitteratuur één werk is
aan te wijzen, waarin in alle eenvoud
een levenservaring, een psychische
voldragenheid, een menselijke gratie(
een bijna irrationele kleurentekening
zijn genoteerd. Op deze hoogte is er
werkelijk alleen maar de muziek; al
het andere is plompe menselijkheid.
Deze figuren zijn onder de invloed
van Mozarts genie geen dramatis
personae van De Beaumarchais meer,
zij zijnop en top Mozart en muzikaal
ontstaan uit de oude commedia
dell'arte. Want Suzanne is de oude
Colombine en Figaro de onuitroeibare
Harlekijn. De gravin is het toonbeeld
van het vrouwelijke verdriet en
Cherubino de kuisheid zelve. Het is
allemaal zo heerlijk menselijk. En hoe
heerlijk kan het menselijke zijn? Ook
op deze vraag gaf Mozart een vol-
sterkt afdoende antwoord.
MIET ten onrechte wordt de uitvoe
ring van deze Nozze in de opera
wereld het hoogst bereikbare ideaal
genoemd. Welhaast het sluitstuk op het
klassieke repertoire.
Ik geloof stellig, dat Krips goed
zag, toen hij het opera-orkest tot een ka-
mermuziekorkest verkleinde. Dit wil
niet zeggen, dat het begeleidend en
semble nu ook inderdaad al een kamer-
muziekensemble was. Wat mijn oor als
een gebrek hoorde was het g,emis aan
dartelheid van de houtblazers, die nog
teveel blijk gaven tegen de strijkers te
moeten aanleunen. En het is aldoor
die zalige vrijheid van musiceren, als
het ware 5 1'improviste, die orkest en
solist moet bekoren. Juist in Mozart!
Ik weet werkelijk niet aan welke
solist ik de voorkeur moet geven. Het
spreekt vanzelf, dat de Nederlandse
Opera niet alleen uit eigen réservoir
kon putten. Een gelukkiger keuze dan
Grazlella Sciutti voor de rol van Su
zanne lijkt me niet mogelijk. Zij was
als haar naam: een klein, ondeugend
gracieus meisje met een stem van k/is-
tal. En een actiemogelijkheid, die men
helaas alleen bij zuidelijke volkeren
vind. Hoe groot was deze zangeres in
het met halve stem- gezongen liefdes
lied, waarin de warmte van binnen
brandde, maar gelukkig niet tot opera
achtige uitschieters aanleiding gaf. En
verder haar duet met Gré Brouwen-
stjjn -als gravin. Een wonder van sa
menzang en fijngevoeligheid, hoewel
de Nederlandse zangeres nog altijd aan
een verkoudheid leed, die haar in de
aria „Dove sono" met de zuiverheid
te worstelen gaf.
Daar was de rijk-geacteerde, mis
schien wat vlak gezongen Figaro van
Sesto Bruscantini (hoe voortreffelijk
in de recitatieven) en de rustig-ge-
speelde en gezongen graaf Almaviva
van Sclplo Colombo.
Behalve Gré Brouwenstijn hoorden
we Cora Canne Meyer in de rol van
Cherubino. Voor mij een werkelijke
verrassing. Frans Vroons was een kos
telijke Basilio.
Zo blijft er de herinnering aan een
schone avond met een Bruiloft van
Figaro, die de Nederlandse Opera op
het hoogste plan heeft geplaatst. Tot
onZe diepe vreugde.
H. M. K.
„DE WITTE STAD" VAN BONNET
(Van onze redacteur beeldende kunsten)
I n België is na de oorlog een organisatie ontstaan, genaamd La
I Jeune Peinture Beige - de jonge Belgische schilderkunst - die
een groot aantal hedendaagse schilders omvatte. Tezamen met
een aantal kunstkenners en verzamelaars heeft deze een groot
scheepse propaganda voor de beeldende kunsten en voor de Belgi
sche kunstenaars in het bijzonder gemaakt, onder meer door enkele
belangrijke tentoonstellingen te houden. Zoals wel vaker gebeurt,
bleek één persoon, mr Lust, er het bindende cement van te zijn.
Toen deze overleed, was het met de jonge vereniging al spoe ïg ge
daan. Maar de schilders, die er aan hadden deelgenomen bleken be-
zield te zijn door ongeveer dezelfde schilderkunstige idealen, zodat
zij ook thans nog min of meer als een groep kunnen worden onder-
scheiden. Zij hebben vrijwel allen een onomwonden sympathie voor
de abstracte en non-figuratieve schilderkunst. Een herkenbare voor
stelling is op hun doeken niet meer te vinden. Zij strei en naar
een harmonische, rhythmische vlakverdeling, of plaatsen betrek
kelijk vormloze kleurplekken naast elkaar. Er is dus aansluiting bij
wat er op het ogenblik internationaal gaande is.
ERKEN van schilders van deze
groep vormen de kern van de
expositie, welke op het ogenblik
onder de titel „Dertien Belgische schil
ders" in het Stedelijk Museum te Am
sterdam wordt gehouden. Daarbij komen
dan nog een paar, die andere stromin
gen vertegenwoordigen. Zou men een
tentoonstelling van La Jeune Peinture
op zichzelf eenzijdig doch harmonisch
kunnen noemen door de toevoeging
van deze „vreemde eenden in de bijt"
wordt de eenzijdigheid niet opgeheven,
maar wel dé harmonie verstoord. Deze
(Van
een onzer
teuren)
redac
QE BETEKENIS van
een kunstenaar vindt
in het bekend en gekend
zijn door het grotere pu
bliek een slechte graad
meter. Dit dienen wij in
gedachten te houden als
wij het hebben over dat
wat Victor E. van Vries
land is geweest en nog is
als vooraanstaand figuur
in de wereld van de Ne
derlandse letteren. „Vic",
die op 27 October zestig
jaar hoopt te worden en
ingevolge dit feit van
daag door vrienden en
bewonderaars in Amster.
dam zal worden gehul
digd.
De lijst van het ere-
comité, het uitvoerend
en het huldigingscomité
is „internationaal" en met
de namen van diploma
ten, geleerden en kunste
naars even rijk gescha
keerd als de belangstel
ling en het Werk van Van
Vriesland zelf. Men heeft
hem dichter, prozaschrij
ver, philosoof en littera
tuur-historicus genoemd
en daaraan kan zeker nog
een aantal betitelingen
worden toegevoegd. Het
zou teveel zijn zich in het
VICTOR E. VAN VRIESLAND
kader van eert enkele
korte beschouwing te
verdiepen in alle facet
ten van Van Vrieslands
veelzijdigheid. Zijn in
vloed op de Nederlandse
letteren als criticus en
essayist, zijn werk als
Ned.
woorden, omdat naar zijn mening die
liefde yan de auteur toch wel het
meest gericht moet zijn crp dat wat
hij momenteel „onder handen" heeft.
Wel noemde hij de enige roman, die
van zijn hand na een arbeid van zes
jaar in 1926 (bij Querido) verscheen:
„Het afscheid van de wereld in drie
dagen". Dat is begrijpelijk. Het moet
voor de schrijver een tijd van worste
ling en strijd zijn geweest (en daar
door zeker ook een gelukkige tijd).
Zes jaar moest hij vechten met de
zelfde gevoelens en dezelfde gedach
ten, die zijn hoofdpersoon Johan be
zig houden, wanneer deze na een niet
als serieus opgezet bezoek aan een
waarzegger verneemt, dat hij nog
slechts drie dagen te leven heeft. In
die drie maal vier en twintig uur is
deze Johan een mens, waarin duizend
mensen ten onder gaan en weer tot
leven komen, is hij de onverschillige,
de dromer, een kind, is hij geliefde en
minnaar, de alle waarden verwerpen
de of de zich alleen van God afhan
kelijk wetende mens. Tot de tijd bijna
voorbij is, Johan op een duintop zit
met voor hem de zon, het strand en
een traag landinwaarts vliegende vo
gel en Van Vriesland schrijft:
„Licht voorovergebogen, de ellebo
gen op zijn knieën gesteund, keek
Johan uit over het water. Zijn ver
heerlijkt gezicht, nat van tranen,
Was zo Stil. Met zijn mond trok hij
tuitende lipjes, als bij het proeven
een kind doet. Hij had de wenk
brauwen opgetrokken, en scheen te
glimlachen".
De mens Johan had zich rekenschap
gegeven en voelde tenslotte slechts een
onuitsprekelijke rust.
Eén roman schreef Van Vriesland,
maar hij legde er gedachten en vragen
in, die zijn van alle tijden. Vraigen
EEN ogenblik willen w(j ons echter
bezig houden met het proza en de
poëzie, die Victor van Vriesland
ons heeft geschonken. Werk, dat soms
richt op de man afgaat en geen verdere
problemen raakt, doch dat merendeels
is doordrenkt van een tere melancho
lie, grote liefde voor de mens, werk
dat ons soms wellicht tegen onze zin
met grote nadruk stelt tegenover de
vraagstukken van het menselijk zijn;
zijn heden, zijn verleden en zijn toe
komst, die verhuld is in eeuwigheden.
Werk, dat met een enkel woord, een
simpele zin vaak, de lezer inspireert en
diens gedachten soms tot bijkans bar
stens toe weet te vullen.
voorzitter van het
PEN-centrum en vice- voor mij en ook voor u.
voorzitter van de Inter- Dat wat Victor van Vriesland wilde
nationale PEN-club, het ?eS8?n in zijn roman, zegt hij ons ook
m, tvsntrs wr&rjsj t
en betekenisvol ook, bui- enorme grootheid van schijnbaar klei-
ten beschouwing worden ne dingen, brengt ons met onze vra-
gelaten. Ken soms een stuk op weg, helpt ons
bijwijlen over eigen onvermogen heen
Toen men Victor van Vriesland ln om toch samen gelijkgestemde gevoe-
het begin der dertiger jaren eens de lens vorm te geven en inspireert tel-
vraag stelde, naar welk deel van zijn kens weer. In dit laatste ligt het ware
oeuvre zijn voorliefde uitging, wilde kunstenaarschap, ligt het kunstenaars
hij daar met direct positief op ant- schap ook van Van Vriesland.
j aar.
Dit kind stierf toen het jong was: zeven
Het was zo vol vertrouwen in het leven
Dat het zijn doodgaan niet begrepen heeft.
Het was vertrouwd met zich en met de dieren:
Den mensen onverschillig niet, maar vreemd.
Toén het op zijn klein bed gestorven lag
Waren zijn Wangen bruin nog van de zon.
VICTOR E. VAN VRIESLAND
üiüümn®
toevoeging is min of meer een concessie
aan de publieke smaak, die over. het
algemeen van het vaak weinig toegan
kelijke werk van de abstracten niets
moet hebben en geneigd is, de non-
figuratieven af te doen met een sneer
over „badkamer-tegelvloeren".
Representatief is deze expositie dan
ook slechts voor een zeer bepaald deel
van de Belgische schilderkunst. We ont
moeten er enkele figuren, die hier reeds
eerder hun werk hebben getoond; da
anderen zijn hier nog nooit eerder ge
weest. Niveau heeit deze tentoonstel
ling zeer bepaald wel. Wij voor ons
vinden bijvoorbeeld alleen al het werk
van Jan Brusselmans de moeite van een
bezoek waard. Hij is de geestelijke va
der van vele der hier vertegenwoordigde
schilders en wordt ook als zoanig door
hen erkend. Zijn werk maakt een wat
geconstrueerde indruk, maar munt uit
door een mooie kleur, een voortreffe
lijke compositie en een grote zeggings
kracht. Wie zijn winterlandschappen
heeft gezien, vergeet ze nooit weer.
Veel minder enthousiast zijn we over
het surrealistische werk van Paul Del-
vaux en René Magritte. Delvaux schept
een onwezenlijke droomwereld, bevolkt
met naakte of half-naakte menselijke
figuren en als bewuste mensen hande
lende skeletten. Zijn kleuren zijn vlak
en vrijwel zonder plastiek. Het litteraire
element, „het verhaaltje", is in zijn mo
numentale doeken zeer belangrijk. Dit
zal sommigen misschien aantrekken, ons
vermag het niet te boeien. Hetzelfde
geldt voor de intellectuele, wat macabe
re humor van Magrftte, welke is be
lichaamd in knap en glad geschilderd
werk, vaak zeer absurde situaties voor
stellende.
De sterk persoonlijke, met een fijne
melancholie doortrokken schilderkunst
van de jonge Leo van Roy spreekt ons
eerlijk gezegd veel meer aan, evenals
het kleurgevoelige werk van René
Guiette, die een merkwaardige synthese
van verschillende hedendaagse stromin
gen vertegenwoordigt.
WAT nu de anderen betreft: hoeveel
bezwaar we ook hebben tegen de
abstracte schilderkunst als zo
danig, voor een doek als De Witte Stad
van Anne Bonnet hebben we ons zonder
meer gewonnen gegeven. Het is zeer
mooi van kleur en compositie en over
tuigend van peinture. Het werk van
Gaston Bertrand is voor ons gevoel te
architectonisch, maar mooi van kleur.
Een sterk nerveuse en gespannen indruk
maakt het werk van Pierre Alechinsky
met zijn pêle-mêle van korte rechte en
scherp gebogen en hoekige lijntjes. Eer
der cubistisch dan abstract is het kleu
rige werk van Jean Cobbaert. Het be
rust in zeer sterke mate op het verloop
van horizontale en verticale lijnen.
Het werk van Mare Mendelson heeft
ons niet veel gezegd de sterk 1'"®*
raire titels dragen bovendien allerminst
tot verheldering bij. In dit opzicht voe
len we ons meer verwant aan de leider
dezer groep Louis van Lint, wiens com
posities inderdaad niet meer willen zeg
gen dan ze doen.
Antoine Mprtier is in dit midden de
zuiverste abstracte kunstenaar. Hij geeft
volkomen vormloze kleurmassa's en be
lichaamt voor ons gevoel het meest het
gevaar van deze richting, zonder de
kwaliteiten ervan er tegenover te stel
len.
Alles tezamen genomen zullen de lie?"
hebbers in Amsterdam een expositie
vinden, die hun weliswaar allerminst
een algemeen overzicht biedt van w**
er op het ogenblik in de Belgische schil
derkunst te beleven valt, maar die hen
in elk geval toch wel in contact brengt
met een aantal talentvolle jongeren, We
voelen er enigermate een overschatting
van de betekenis van non-figuratieven
en abstracten in, maar geven aan de
andere kant gaarne toe, dat het gehalte
,.®r hier tentoongestelde werken waar-
'iik niet zo is, dat het een veroordeling
zonder meer van deze stromingen wet
tigt. yan W.