Komen er te
veel musici?
Geen reden tot pessimisme
Zuid-Amerikaanse danskunst
r
FILMEXPEDITIE NAAR ONBEKEND
GEBIED IN PERU
Willem And
Spreiding gewenst
Het nieuwe
Goya, de onrustige
boek DE PROPAGANDA VOOR HET
NEDERLANDSE BOEK
Na 1945 gingen publiek
en kunstenaar uiteen
H1
Eeneminentboekje
met kleine kans
op succes
Het ballet-Joaquin
Perez Fernandez
D
Vraag
naar koornisten
en fagoitisten
Zij deed in „ham"
Indiaanse zang en folklore
Op zoek naar paleolithische
mens op eiland lila Tica
(Van onze muziekmedewerker).
1^ OMEN ER TE VEEL musici in Nederland? Deze vraag
wordt de laatste jaren regelmatig gesteld, omdat men zich
afvraagt, waar het op de duur naar toe moet, wanneer de con
servatoria en de muziekscholen elk jaar steeds meer jonge afge
studeerde musici afleveren. Nog méér werkloosheid in het mu
zikantenvak? Een nog hardere strijd om het bestaan voor de
toonkunstenaar? Wanneer men de situatie eens goed door
denkt, komt men allesbehalve tot zonnige conclusies en het is
dan ook volkomen te begrijpen, dat dit probleem in vakkringen
regelmatig een punt van ernstige discussie uitmaakt. Willem
Andriessen, de directeur van het Amsterdams Conservatorium,
die uit hoofde van zijn functie dagelijks met deze sociale kant
van de muzikale opleiding in aanraking komt en met wie we
deze kwestie dezer dagen bespraken, toonde zich echter niet
zo pessimistisch. „Maar één ding is zeer noodzakelijk", zo zei
hij ons, „namelijk méér spreiding van de studenten over de ver
schillende hoofdvakken".
WTANT wat is het geval? Er wcrrdt te-
1 veel piano gestudeerd en daarover
maakt Willem Andriessen zich zorgen!
„Ik vraag me inderdaad af of het grote
aantal jongelui, dat piano als hoofd
vak heeft gekezen in de toekomst wel
in voldoende mate geplaatst kan wor
den."
Bij de toelatingsexamens gaat men
daarom tegenwoordig vrij omzichtig
te werk, vooral bij jongemannen. „Bij
meisjes klemt dit vr?«gstuk minder,
want er trouwen er vrij veel en komen
daardoor in het gezin. Een natuurlijke
correctie dusBij de jongens
wordt nauwkeurig de algemene be
gaafdheid en ook hun algemene ont
wikkeling in ogenschouw genomen.
„Voorail bij pianisten is dit laatste zo
belangrijk", aldus Willem Andriessen,
„want een pianist is in tegenstelling
tot de orkestmusicus een dirigent
in het klein: hij dirigeert zijn handen
en moet interpreteren. Een gebrek aan
ontwikkeling en beschaving manifes
teert zich dikwijls in zijn spel. Boven
dien worden de meesten na hun studie
paedagoog, dat wil zeggen, dat zij les
(Van onze correspondent te Madrid)
T\E onrustige geest van de beroemde
Spaanse schilder Francisco de Goya
y Lucientes heeft het steeds te kwaad
gehad met heksen en duivelskunste
naars, met nachtmerries, phosphoresce-
rende katten, spoken en monsters. Hoe
meer hij in zijn doofheid verzonk en
de heldere wereld van het speelse hof
leven voor hem afstierf, des te meer
kwamen de duistere machten in hem
te voorschijn en kwelden hem in zijn
eenzaamheid. Hij zou hieraan niet
meer ontkomen.
MA zijn dood op 16 April 1828 te Bor
deaux begon hij pas goed rond te
spoken. Goya was in het familiegraf
van zijn vriend Goiceechea bijgezet.
Toen zijn naam beroemd begon te
worden en Spanje het gebeente van
zijn grote zoon in eigen aarde wilde
begraven, moest de Spaanse consul, die
opdracht had gekregen tot opgraving
en overbrenging, naar Madrid telegra
feren: „Goya-skelet zonder hoofd".
Goya's schedel was spoorloos uit het
graf verdwenen; hij is tot op heden
niet meer gevonden. Bijna macaber
klinkt het antwoord van de regering:
„Stuur Goya met of zonder hoofd".
Koploos werd een van de grootste
koppen van Spanje in Mei 1900 met
een plechtige staatsbegrafenis op het
Madrileense kerkhof San Isidre bijge
zet. Ook deze vrede duurde slechts
kort. In 1919 werd het skelet van de
schilder, dat tot een handjevol been
deren uiteengevallen was een kleine
cassette was voldoende om deze stoffe
lijke resten te bergen in de „Ermita
de San Antonie de la Florida" aan de
noordelijke rand van Madrid, onder
aan de fresco's, die Goya daar geschil
derd heeft, definitief aan de aarde
toevertrouwd.
Wie zou gedacht hebben, dat slechts
korte tijd later deze hermitage met
de fresco's en de beenderen van Goya
bijna drie jaar lang in het niemands
land van de Spaanse burgeroorlog
tussen de Nationalisten en de Roden
zou liggen! Het was alsof de schilder,
die eens in de lacht van de tweede op
de derde Mei 1808 van zijn huis uit
met een verrekijker in de rechter- en
een geweer in de linkerhand ge
tuige was geweest van de fusilleringen
van de Madrileense opstandelingen
tegen de Napoleontische heerschappij,
ertoe veroordeeld was nog eens ge
tuige te zijn van een veel ergere
moordpartij. Deze keer floten de ko
gels en granaten over Goya zelf heen;
ook zijn laatste rustplaats werd door
een voltreffer omgewoeld. De boze
geesten waren zeker ook in het spel.
toen tijdens de evacuatie van de
kunstschatten uit het Prade-museum
in de burgeroorlog, juist op de vracht
wagen, waarin onder andere de Goya-
schilderijen getransporteerd werden,
bij de tocht door een beschoten dorp
een balcon instortte en de kist bedolf,
waarin zich Goya's „Slag der Mame-
lukken" en de „Beschieting van 2 Mei
1808" bevonden! De schilderijen van
Titiaan en Velasquez, die op dezelfde
wagen geladen waren, bleven onge
deerd. De beroemde werken van Goya
werden zo zwaar gehavend, dat ze In
flarden lagen en enkele belangrijke
stukken van de „Slag der Mameluk
ken"- niet meer gevonden konden
worden!
moeten geren bijvoorbeeld aan leer
lingen van middelbare scholen en
gymnasia. Wanneer de man in kwestie
dan een slechte uitspraak heeft of
geestelijk verre de mindere is van zijn
leerling, zal hij zich op den duur niet
kunnen handhaven".
Onlangs kwam er een jongeman met
een sterk Amsterdams accent om theo
rieles en maakte het zo bont, dat zijn
leraar hem adviseerde eens spraakles
te gaan nemen. Aldus geschiedde,
maar reeds na het eerste onderricht
kwam de jongeman verbaasd bij zijn
theorieleraar aanzetten: „Meineir, nau
motj'es haure" zei hij, „nau saat die
juffrauw, dat ik een beitje Amster
dams spreek. Haddu dat nau wel'es ge
merkt?"
Wanneer dergelijke jongelui van het
conservatorium komen, moeten ook
zulke zaken gecorrigeerd zijn en daar
om is het noodzakelijk, dat bij de toe
lating de kwaliteiten van elke candi-
daat zorgvuldig gewikt en gewogen
worden. En dan kan het voorkomen,
dat na afloop de directeur tot de
adspirant-pianist zegt: „Zoudt u het
niet eens met een crrkestinstrument
proberen? Klarinet, hoorn of fagot zou
best gaan". Dat de student in zo'n ge
val van de grond af moet beginnen is
meestal niet zo'n bezwaar, want de
techniek is eenvoudiger dan op een
piano, terwijl dat is nu eenmaal de
eis de candidaat over een globale
voor-opleiding beschikt en dus de mu
zikale grondbeginselen onder de knie
heeft.
„LjET is mijn ervaring*', zo vertelde
Willem Andriessen, „dat er in de
Nederlandse orkesten grote vraag is
naar hoornisten en fagottisten. Er zijn
meestail al aanvragen, voordat de men
sen afgestudeerd zijn. In het begin van
de opleiding kunnen we natuurlijk
niet toestaan, da* de studenten in een
orkest gaan zitten. Zij moeten kiezen:
óf afstuderen, óf naar een orkest. Van
de algemene vorming, waaraan we
bier zoveel waarde hechten, komt dan
echter weinig meer terecht."
Een ander facet van het „teveel" is
het concentratieverschijnsel. Een groot
deel van de pianisten, dat klaar is,
blijft in de grote steden hangen, om
dat ze het daar prettig vinden. Doch
de concurrentie wordt daardoor vrij
scherp. En dat, terwijl in bepaalde
provinciestreken een groot gebrek is
aan goede pianopaedagogen. Dr. Johan
Wagenaar zei jaren geleden eens: „Ze
vergeten wel eens, dat de provincie
naar goede musici snakt!" en daarmede
is Willem Andriessen het volkomen
eens. Een goede paedagoog is dikwijls
ook meer waaird dam de man van het
podium. De musieus, die les geeft,
werkt veelal in stilte, maar maakt tal
lozen wegwijs in het wonderland der
muziek. „En hij is heus niet minder
begaafd!"
Deze opmerking brengt het gesprek
cp de concert-pianist. Kan met enige
benadering worden vastgesteld hoe
hoog het percentage begaefden is, dat
als het ware de „geroepenen" de „uit
verkorenen" voor het podium vormt?
„Dat percentage is heel laag", meent
Willem Andriessen. wan"w;' men
het resultaat van de laatste jaren eens
nagaat, k»n rustig worden aangeno
men, dat niet meer dan 1 pet. van de
afgestudeerde pianisten een loopbaan
als concertpianist kon kiezen".
WILLEM ANDRIESSEN
spreiding
Ten slotte kermen nog even de zan
gers ter sprake, waarbij Andriessen er
op wees, dart de orattoriumpraktijk in
ons land ertoe heeft geleid, dat een
aantal zangeressen en zangers een
soort monopolie bezit. Elke vereniging
in het lanu, die een uavo° .ng
wil uitsluitend „die en géén ander".
Gelukkig betekent de Opera in dit
verband een oplossing, omdat daar crok
smderen hun kams krijgen.
„Hollanders in Canada" door
K. Norel. - Uitg. Roelofs van
Goor, Mep pel.
[/LAAS NOREL is een enorm produc-
tief schrijver en we zouden niet op
vijf nauwkeurig willen schatten hoe
veel boeken hij met de verschijning
van zijn laatste werk .Hollanders in
Canada" aan de Nederlandse boeken
markt heeft afgeleverd.
Norel is een paar maanden in Ca
nada geweest om met eigen ogen te
aanschouwen hoe de Nederlanders het
daar maken, hoe ze moeten worstelen
om een voet aan de grond te krijgen.
Hij is van Oost naar West gereisd en
al zijn indrukken heeft hij verwerkt
in een roman, die het wel en wee be
schrijft van een Friese familie die naar
Canada emigreert en er in slaagt zich
daar een uitstekend bestaan op te
bouwen.
Het boek is voor mensen die het plan
hebben naar Canada te emigreren,
zeer instructief, omdat ze er in worden
geconfronteerd met allerlei toestanden
daar te lande, Ook voor andere geïnte
resseerden is het boek belangwekkend.
Als roman heeft het echter weinig
om het lijf. Het is een verhaal van
uitermate brave zoetekoeken, die
slechts hard werken, geen enkele bui
tensporigheid begaan en stuk voor
stuk slagen in het harde 'and. Het is
allemaal zo simpel en zonder enige
diepgang, dat het verhaal niet meer
pretenties mag maken dan een jon
gensboek. Maar een jongensboek kan
ook instructief zijn en zo is het ook
met „Hollanders in Canada".
Een Amerikaanse dame, die er haar
broodwinning van maakt, allerlei in
tieme bijzonderheden uit het leven van
filmsterren in pers en radio aan de
grote klok te hangen, heeft een boek
geschreven, genaamd „Van 0"der mijn
hoed". De schrijfster, de 62-jarige
Hedda Hopper, die al menige beroem
de acteur „a ham" (een knoeier) heeft
genoemd, zegt van zichzelf: „Ik ben
uit het ouderlijk huis weggegaan, om
dat ik niet zo maar een slagersdochter
wilde zijn. Het lijkt ironie, dat ik de
rest van mijn leven nochtans in „ham
heb gehandeld".
ET zal wel een vol
komen toevallige
omstandigheid zijn,
dat wij in een tijdsbe
stek van een paar weken
een boekje op onze tafel
kregen, dat is uitgegeven
vanwege de vereniging
ter bevordering van de
belangen des boekhan
dels door de commissie
voor de collectieve pro
paganda van het Neder
landse boek, en een bro
chure van de hand van
de heer J. Hartman, ge
titeld „De collectieve
boekenpropaganda onder
het mes". Hoewel uit
deze beide boekjes de
liefde voor het boek een
meer dan duidelijke taal
spreekt, lijkt het eigen
lijk niet helemaal vrien
delijk ze gecombineerd
te bespreken, omdat de
heer Hartman weliswaar
geen bezwaren heeft
tegen de propaganda-
commissie en haar zelfs
bijzonder blijkt te waar
deren, maar omdat hij op
grond van degelijke ar
gumenten aantoont,
dat
deze commissie haar taak
wegens geldgebrek niet
behoorlijk kan vervullen.
„Men ziet", zo schryjt hij',
„de C.PN.B. aan voor
een soort wonderezeltje.
Iedereen probeert het
diertje zo weinig moge
lijk uoedsel te geren.
Blykens het belachelijk
lage bedrag, dat uitg'e-
vers en boekverkopers
benevens enige subsidie
gevers byeen weten te
brengen (1950: f38.000;
1951. f45.000) slaagt men
voortreffelijk in die toe
leg. Nadat men dan een
zo gering mogelijk be
drag heeft afgeschoren,
staan de grage handen
van iedereen klaar, om
van het ezeltje de goud.
stukken op te vangen".
MIEMAND zal zo dom zijn te ontken-
1' nen, dat in onze wereld propaganda
een zeer gewichtige taak vervult. De
grote bedrijven geven geweldige be
dragen aan reclame uit; hetgeen be
wijst, dat het resultaat van de propa
ganda nieuwe reclame-acties wettigt.
Want het geld moet tenslotte ergens
vandaan komen.
Op het terrein van het boek ligt de
figuur naar onze mening toch wel an
ders. Degene, die het boek liefheeft,
zal gaarne verklaren, dat lezen voor
hem een eerste levensbehoefte is, maar
hij zal niettemin zijn nieuwe aankopen
tot een minimum moeten beperken, in
dien het normale levensonderhoud fi
nanciële offers vergt, welke hem geen
ruimte laten om aan zijn lust tot het
kopen van boeken te voldoen. Om zui-
het frappantst waren toch de gesty-
leerde volksdansen en de karakteris
tieke Indiaanse dansen.
Veel werk heeft Joaquin Perez Fer
nandez besteed aan de décors en de
costuums, die geheel in overeenstem
ming zijn met de dracht van de be-
MA de vele buitenlandse balletten, die wevers uit de streken, waaruit de ver-
Nederland reeds te zien gekregen schillende dansen stammen. Zang en
heeft, heeft zich hu ook Joaquin Perez
Fernandez met zijn Zuidamerikaanse
ballet zich aan de dansliefhebbers ge
presenteerd. De leider Joaquip Perez
Fernandez werd aangekondigd als
Amerika's grootste danser. Wanneer
er waarheid mocht schuilen in deze
kwalificatie, dan moet er wel een ge
ringe dunk van de technische presta
ties van de dansers aan de andere zijde
van de Oceaan bij de toeschouwers
zijn achtergebleven.
De verdiensten van Joaquin Perez
Fernandez liggen niet in een hoge
graad van perfectie van zijn dansbe
wegingen, doch in hetgeen hij aan
folkloristische dansen biedt. Hij zelf
spreekt van Ballet de 1' Amérique, een
dansgroep dus uit Latijns Amerika, die
in 1940 in Buenos Aires werd opge
richt. Zijn shows verraden een duide
lijk Spaanse inslag, doch zij voeren de
toeschouwers tevens door die streken
van het onmetelijke Zuidamerikaanse
lana, waar in de oude volkskunst nog
altijd typisch inheemse dansen ver
ankerd liggen.
Aanvankelijk kan men zich bij het
zien van de Zuidamerikaanse ballet
groep niet aan de indruk onttrekken,
dat er een zekere matheid over dit ge
zelschap ligt. Men verwacht van de
Latijns Amerikanen vurige dansen op
een opzwepende muziek. Doch spoedig
komt men tot de ontdekking, dat er
geen sprake is van matheid maar van
ingetogenheid; de ingetogenheid, die
ook aan de bewoners van het Zuid
amerikaanse platteland eigen is. Het
veelal op de Spaanse dansen geïnspi
reerde voetengetrappel, de rhythmi-
sche begeleiding van de castagnetten
en de vlugge levendig uitgevoerde fi
guren brachten ook hier menigmaal
een tikje van de zuidelijke gloed, doch
dansen
guitaarmuziek .begeleidden de optre-
denden. Overigens zorgden Sofia Knoll
en Alfredo Rodriquez Mendoza op
twee vleugels voor het accompagne
ment. Het gezelschap heeft de toe
schouwers niet alleen duidelijk laten
zien, hoe ben bolero en een samba ge
danst moeten worden, doch ook een
beeld gegeven van de eenvoudige en
de bewogen dansen van de Inca's, de
Chamula-Indianen .en de Coya's, bene
vens van dansen uit Andalusië. Para
guay, Mexico, Argentinië, Asturia,
Equador, Argentinië en Panama.
Het Zuidamerikaanse ballet, waarin
de neef van Jeaquin Perez Fernandez
Nestor Perez Fernandez ontegen
zeglijk de beste prestaties leverde,
heeft veel show laten zien, die geen
diepe indruk maakte, doch het heeft
bovendien een aantal inheemse dan
sen vertolkt, waarvan we met grote
belangstelling hebben kennis genomen.
Een scène uit het ballet „De brui
loft van Pancho en Lucero", uit
gevoerd door het Zuidameri
kaanse Ballet.
AT er een tyd geweest is, waarin de komst
van de karmis tevens de komst van het
filmvermaak betekende, kunnen we ons
bijna niet meer voorstellen. Immers in die dagen
was dat, wat we nu film noemen, niet meer dan
een middel om het publiek van het kermisvaricté
tussen de bedrijven door zoet te houden, om het
door het nieuwtje van het bewegende beeld te
overdonderen en het wekken van een valse
schyn. Daaraan moesten we denken, toen we on
langs de film Kon-Tiki in al haar directe eenvoud
zagen. Het bewegende beeld doet ons niet meer
verstorm. staan, en de haast primitieve weergave
van de onderzoekingstocht, die enige mensen van
de wetenschap maakten om een door hen ge
poneerde stelling te bewijzen, draagt zo duidelijk
het stempel van waarachtigheid, dat dit welhaast
de grootste aantrekkelijkheid van de film Is.
ER is dus wel het een en ander veranderd sinds
de dagen, dat de film niet meer dan kermis
vermaak was. En die verandering greep niet
alleen in de film plaats, maar heeft zich ook in
ons de toeschouwers voltrokken. De film is
voor ons niet enkel meer het zoet-houdertje, of
het verzetje, vaak is ze voor ons het verlengstuk
van onze school. Landen en volken, waarvan we
leerden, maar die we nooit zelf zagen, kan de
film ons voor ogen stellen. Vreemde namen en
gebruiken hoeven zo geen .begrippen meer voor
ons te blijven, maar kunnen tot een bijna-werke-
ijkheid worden.
Sol Lesser, de producer van o.a. de Tarzanfilms,
heeft het plan nu eens een film ten dienste van
de wetenschap te maken. De financiële steun,
die hy hiervoor van rijke Californiërs krijgt,
komt ten goede aan een expeditie naar Peru in
Zuid-Amenka. Doel is het eiland „Illa-Tica", dat
voor ingewijden even berucht schijnt te zijn als
zijn smaragden. Want met die smaragden is het
begonnen. Er is een legende over, en uitgaande
daarvan nemen anthropologen aan, dat er ook
nog een totaal vergeten volksstam te vinden moet
zijn, die lichamelijk en geestelijk gelijkenis zou
kunnen tonen met de mens van 200.000 vóór
Christus, de zogenaamde paleolithische mens.
IN 1532, toen een Spaans krijgsman, Cuzco, Peru
veroverde en de schitterende tempel van de
godin van de schepping Iila-Tica liet plunde
ren, bestond do buit niet alleen uit een geweldi
ge goudschat die heden ten dage een twintig
millioen dollar zou hebben opgeleverd maar
ook uit zeven smaragden, die huns gelijke niet
hadden. De buit verviel aan de Spaanse koning,
en de smaragden moeten nog steeds een of andere
Spaanse kroon sieren. Maar de Spanjaard was
niet tevreden geweest met dit zevental. Jaren
lang word er naar de plaats van herkomst ge-
zocht, maar resultaat had het niet, evenmin het
martelen van duizenden inboorlingen, die niet
meer loslieten dan dat de stenen van de bodem
van de rivier de Madre de Dios afkomstig zouden
zijn. Aan de oevers van die rivier zou een primi
tieve volksstam wonen, die tot taak had deze on
metelijke schat te bewaken.
Tot zover de historie en de legende.
DE expeditie, die onder leiding zal staan van
de ontdekkingsreiziger Krippene die een
studie maakte over verloren schatten zal
als gids hebben een Peruaanse jonge vrouw, die
doctor in de anthropologie is. Na een studie van
zeven jaar wist zij het theorethisch bewijs te leve
ren, dat in het gebied van de Madre de Dios de
veelgezochte, ontbrekende schakel tussen de pi-
thecanthroop en de neolitische mens te vinden
zou zijn, de paleolithische mens. Merkwaardiger
wijze zijn hier wetenschap en legende op hetzelf
de punt uitgekomen.
Herman Schopp, die in opdracht van Sol Les
ser de film van deze expeditie gaat maken, zal
wat ook het resultaat van de onderzoekingen
mag zijn een goede kans krijgen om een onbe
kend gebied in beeld te brengen. Of wij de film
al dan niet met de nakomelingen van de pi-
thecantrophen te zien zullen krijgen, hangt
niet alleen van zijn capaciteiten af, maar voor
een groot gedeelte dunkt ons van het feit,
of de primiteve volksstam hem niet met camera
en expeditie en al bij de smaragden gooit en de
naar geld en wit""" J-
smachten laai CUltUUr £mach^nde weTeld ïusüg
ver economische redenen dus zal de
boekenverkoop wel achteruit lopen. En
zelfs de beste propaganda zal niet kun-
nen bereiken, dat een boek als even
noodzakelijk als schoenen, een winter
jas, boter en brood wordt geklasseerd.
Inderdaad, wij horen het de boeken
liefhebbers en gelukkig zijn zij er
nog zeggen, dat deze zaken op een
geheel ander niveau liggen. JaweL
maar waar geen geld is, verliest zelfs
het boek zijn rechten. Hier ligt dus
evident één van de redenen voor de
impasse, waarin in ons land de boek
handel is komen te verkeren. Er is
geen geld meer.
Hoe .belangrijk deze reden mag zijn,
er is er nog een tweede aan te wijzen,
die van groot gewicht is, omdat de
geestelijke allure van ons volk er een
rol in speelt. Toen in de laatste oorlog
de mensen niet meer in staat waren
uit te gaan, hebben zij veelal hun toe
vlucht in lezen gezocht. Men nam los
en vast ter hand en de boekhandel
raakte uitverkocht. Wij geloven niet,
dat de uitgevers en boekverkopers ook
maar één moment hebben gedacht, dat
deze gunstige lijn zich zou voortzetten.
In de eerste plaats niet, omdat de
mens na de bevrijding wel weer eens
buiten zijn huis wilde rondkijken en
dientengevolge moeilijker tot lezen
kwam, maar ook, omdat de ontwikke
ling van de politieke situatie ons niet
de rust gaf, welke nodig is om met
een boekje in een hoekje te kunnen
gaan zitten. Waren deze beide punten
al voldoende om de .belangstelling voor
het boek te verminderen, het dient ge
zegd, dat de schrijvers zich wat wij
vroeger noemden van het publiek
hebben afgekeerd. Wij zullen niet be
strijden, dat de schrijver het recht heeft
niet alleen, maar zelfs de plicht dat
gene op schrift te stellen wat zijn hart
hem ingeeft. Doch om het publiek te
bereiken moet er een soort gevoels- of
ook zielsovereenstemming zijn tussen
de auteur en zijn lezer.
LJET is nu alsof de wegen van kunste
naar en publiek na 1945 uiteen zijn
gegaan. Het raakpunt is verdwenen
en de kunstenaar produceert zaken,
waarvoor het publiek, in dit geval het
lezende publiek, vaak geen belang
stelling heeft. Dat is het goed recht
van de kunstenaar, wij herhalen het.
Wellicht is hij zijn publiek vooruit,
maar een feit is, dat de afstand tus
sen beide groepen zo groot was, dat
het velen met zorg vervult. Het publiek
is van de kunst in het algemeen ver
vreemd, evenzo van het Nederlandse
boek. Wij schakelen daarbij de „happy
few" uit Als de commissie voor de
collectieve propaganda voor het Ne
derlandse boek reclame maakt, dan
bedoelt zij zeker niet die mensen te
bereiken, die hun liefde en belangstel
ling onder alle omstandigheden zullen
tonen. Dan wil deze commissie een
bredere laag bereiken. Deze brede laag
die weleer het geld in het laadje
bracht, is verdwenen.
Daar ligt de moeilijkheid.
Wij zeiden reeds, dat naar ons oor
deel de heer Hartman van de foutieve
veronderstelling uitgaat, dat men alles
aan de man kan brengen, indien men
zijn propaganda maar handig inricht
Dat geloven wij niet. Een schreeuwen-
d.® reclame-campagne kan voor enige
tyd succes hebben; indien het product
niet goed is, wordt het op de duur
niet gekocht.
En wie is er. die durft volhouden,
Lt- i buidige litteratuur »an het grote
publiek iets te zeggen heeft? Let wel,
WU maken de litteratuur hiervan geen
»e-üwiiï Wi' constateren slechts het
feit. Evenals dit met andere takken
van kunst het geval is.
JVJEVROUW Anne H. Mulder is een
u'tstckend spreekster en een voor-
treffelyk schrijfster. Het boekje, „Ars
Amandi, de kunst van het beminnen,
van boeken en bruiden, vlinders en ro
tatiepersen, metro's en paradijsvogels.
Denevens een reeks suggesties en ad-
yiez?n om eigendunkelijk en vermetel
in de wind te slaan", het boekje met
deze wijdlopige titel en ondertitels, dat
ri».^nSf er geschreven heeft in °P"
u de propagandacommissie
„a". JVet Nederlandse boek, moet erop
u ,zijn enthousiasme te wekken
van een eigen biblio-
wit 1 is een Prachtig doel, dat
fJ an ganser harte zouden willen
fi.ToJ?en' lndien wij er niet van over-
hiwi? waren' dat de echte boekenlief-
dat w efn eigen boekerij bezit en
HniWii JfF.?te Publiek daartoe in het
nuidige_ tijdsbestek niet toe zal over-
Bovendien richt Anne Mulder
wfiio nnel,jk tot de, wat w(j zouden
Z1 „Ln?e!"en. „highbrows". Zij kan
dopn u je'.pen- Het is haar manier van
hnn»!,. ls verfrjnd. te precieus, J»
men»» te geraffineerd om die
büothelk'hebben"°g 8660
vrw.'L^ebb,en bet geschrift met grote
ongelijk lehken en w'i bopen. dat
eelifir "ebben Wij vrezen, dat het
K aan onze zijde is.
-daannf H 8 r 1 m a n kan uit het boven
lijk£tJïct«af,elden. dat wij hem ge;
'aak mo^ C- P.N.B. verricht haaf
of er ml Je verve en cachet. Maar
kocht .kochen zullen worden ge"
ander nl, zen 's een vraag. die "J*
den Dit1»aï beantwoord moet wor-
stuk was daartoe een poging-
H.ttR