Carol Reed verwekte schrik
en ontsteltenis in Berlijn
De gespleten stad decor
voor een nieuwe film
In het ouderlijk huis van Rikki
Benedictinessen beoefenen
een eeuwenoud handwerk
ۆS
Perkament van
eigen vee
Raoul Hynckes
zestig jaar
WAARDEVOL IDEE KREEG
GOEDE UITWERKING
D
ORC.OXJS
Fris en goed geheel
op expositie van
Heinekens
Waar stripfiguren
uit de inktpot
stappen
Na „The Third Man
„The Berlin Story
Schrik
Waar de tijd een rustpunt vond
Nonnen calligraferen de kloosterboeken
Voorzorgen
W ereldf ilosof encongres
in Londen
i
Schilder van nieuw
realisme
Vier Europeanen erelid
Amerikaans instituut
ZATERDAG 9 MEI 1988
HET HEEFT LANG GEDUURD vóór bet hardnekkige Lime-liedje, dat
Raraa ia ons gecHherd had, uit het straatrumoer en onze radio's was weg-
geëbd. Doch het thema van die Derde Man in zijn verdeelde stad Wenen heeft
regisseur Carol Reed sedert het vervaardigen van zijn „The Third Man" kenne
lijk nog lang bezig gehouden. Na een bezoek aan Berlijn, enige jaren geleden,
ts hij tenminste vorige maand begonnen met de opnamen van „The Berltn
Story", zoals de film voorlopig heet. Weer vormt een door verschillende mo
gendheden bezette stad de achtergrond van het verhaal en is zij zelfs door de
spanning en tweedracht, die zij in zich bergt, één van de voornaamste mee
spelenden. Carol Reed, de regisseur die het zo vaak in de contrastwerking
zoekt, heeft in Berlijn zijn hart kunnen ophalen. Naast gigantische bouwwer
ken: puin en ruïnes. Naast protserige welvaart: angstaanjagende armoede.
Naast zelfverzekerdheid: redeloze angst.
IN DEZE veelomstreden stad komt
Claire Bloom (weet u nog wel, het
danseresje uit Chaplins Limelight?)
als een Engels meisje haar broer be
zoeken een legerarts, werkzaam in
een vluchtelingenkamp. Zijn vrouw is
een Duits meisje Hildegarde Neff. In
dat Berlijn loopt een niet al te enthou
siaste Geheime Agent uit de Oostzone
rond met de opdracht een ontvoering
in de Westelijke sector op touw te zet
ten. Claire Bloom, die in allerlei ver
wikkelingen raakt, ontmoet deze spion
(James Mason), wat er voor haar het
leven niet gemakkelijker op maakt.
Een spannende jacht door de Oost-
sector naar het Westen van Berlijn,
waarbij het gaat om een mensenleven,
ls wel het hoogtepunt van de film.
Al heeft regisseur Carol Reed, die
als pasgeslagen ridder voortaan met
Sir Carol aangesproken mag worden,
heel wat films op zijn naam staan (o.a.
Laburnum Grove. Bank Holiday, The
Stars look down, The True Glory, Odd
Man Out, The fallen Idol, The Third
Man), de incidenten, die er tijdens de
opnamen van „The Berlin Story" voor
vielen, hebben zelfs hem verbaasd.
Toen Reed eenmaal een geschikt
manuscript had, bracht hij het afgelo-
"pen jaar diverse bezoeken aan Berlijn
om stadsgedeelten en plekjes te zoeken,
die het best bij de mtrigue van het
verhaal zouden passen. Daarvoor moest
hii niet zelden in de Oost-zone ziin.
Had hi) gevonden wat hij zocht, dan
moest die bepaalde straat of dat be
paalde huis in de Westelijke sector
van Berlyn .worden nagebootst, want
daar werden de opnamen gemaakt.
STELT TT ZICH de schrik voor van
het "oude heertje.'dat maar eeflSrTn
de week zijn huis uit gaat om pro
viand ih te slaan, en vdor de rest vair'
dg tijd tussen zijn boeken en poesen
hokt, toen hij op een dag recht tegen
over zijn vertrouwde en veilige voor
deur een enorm portret van Stalin.zag
met: Begin van de democratische sec
tor van Berlijn.
Bij de namaakgrens staat de beruch
te (namaak) Volkspolizei te controle
ren, wie er passeren wil. Van deze
pseudo-agenten is er echter geen een,
die wel eens bij vergissing over de
echte grens, een blok verder, zoek
raakte, door de echte Volkspolizei ge
arresteerd. Misschien hebben ze het
daar niet eens in de gaten gehad, door
het goedgelij kende uniform.
Ook voor de opname van een paar
scènes in de ondergrondse nam Reed
geen enkel risico. Naast de treinbe
stuurder werd een politieman (een
echte, Westduitse deze keeri gepost, die
er voor te zorgen had, dat technici,
spelers en apparatuur niet in de Rus
sische sector terecht kwamen en tijdig
bij de grens aan veilige wal gezet wer
den. Niettegenstaande de schrikken,
schrikjes en zorgen, die Reed de Ber-
lijners bezorgde, bleken zij allen even
bereid hoe dan ook mee te werken aan
het tot stand komen van de film over
hun stad. Misschien herinnert u zich
uit' andere Reed-films als „Odd Man
Out", The Fallen Tdol" en „The Third
Man", de waarlijk superbe verbeel
ding van het leven 's nachts in de stra
ten van een grote stad. Voor deze
nachtopnamen is Desmond Dickinson
de speciale cameraman. Volgens hem
maken natte straten «n muren in
nachtopnamen een veel levender effect
door de spiegeling van de lichten en
de schaduwwerking. Droge straten en
muren blijken van een loze eentonig
heid in het donker. Dusvoor
iedere opname, waarbij het nodig
was, schreeuwde de assistent-regisseur
„Feuerwehr" en kwam er een paar
doezelige spuitgasten met slangen
aanzeulen, rolden die uit en gaven een
nummertje spuiten weg over straten
en muren of de ramen nu open wa
ren of dicht.
Tot nu toe hebben de geruchten nog
geen melding gemaakt van een Oost-
West. Thuis Best-thema door een grote
Berlijnse muzikale onbekendheid ge
componeerd voor een IJzeren Gordijn.
We maken dus een goede kans er met
Reed alleen af te komen. Wat we geen
„pover" overschot kunnen noemen, zijn
vroeger werk in aanmerking genomen.
opgehangen. Rode vlaggen aan de'lan-, fes is,, die dit vervaardig-
o n ff m r>/,u „,'i- „t zW o
taarns. Zijn schrik sloeg over in ver
ontwaardiging, omdat nieipand de
moeite genomen had hem te waar
schuwen, dat „ze er al waren". Zijn
vertrouwen in de buren keerde pas
weer, toen men hem duidelijk maakte,
dat hst Carol Reed maar was, die voor
een van zijn nieuwe filmthrillers half
Berliin op zijn kop zette. Want bii dat
ene heertje was het niet gebleven, tien
tallen Berlijners hadden in die dagen
met panische schrik gemerkt, dat de
rode infiltratie zich al met een geruis
loze onbescheidenheid voltrokken had.
En niet alleen burgers ook de West-
Berlijnse politie vloog erin. Met al het
rijdend materieel, voorzien van radio,
zat ze op een dag exhter een gesigna
leerde mysterieuss wagen vol Oost-
Duitse politiemannen aan. Maar Ze
vond niets! Toen ging ze haar licht
voor alle zekerheid maar eens opste
ken bij Sir Carel. Het was niet bij de
regisseur opgekomen, dat een auto met
als Oost-Duitse politiemannen vermom
de spelers, op weg naar hun hotel om
zich te verkleden, de hele politiemacht
In rep en roer zou kunnen brengen.
Beter nog dan welke scène uit de
nieuwe film ook bepalen deze voorval
len de sfeer in de stad Berlijn. Voor
vallen, die ons onwezenlijk en als „van
de film" lijken, maar die de harten van
de West-Berlijners nog steeds een slag
vlugger doen slaan.
NATUURLIJK had Carol Reed wel
voorzorgen getroffen om zijn
mensen niet in moeilijkheden te
laten komen, door bijvoorbeeld grens
overschrijding. Want een gedeelte van
het verhaal speelt zich af op de grens
Oost-West Berlijn. Die grens heeft men
voor de film nagemaakt op de Moritz-
platz in de Amerikaanse sector, niet
meer dan een huizenblok van het IJze
ren Gordijn. Daar vindt men dus ook
het Russische bordje, dat de grens
van het Oosten aangeeft, het bordje
In Londen wordt een conferentie
gehouden voor filosofen. Deze bijeen
komst staat onder auspiciën van de
Ford Foundation en is de voorloper
van een pian om regelmatig „de voor
aanstaande filosofen der wereld" bijeen
te brengen. Onder de gasten bevinden
zich Niels Bohr, Michael Polvani, Wer-
ner Heifenberg, Sir Arthur Keith,
Isaah Berlin,- Sir Hector Hethering
ton en Colin Clark. Zij zullen van ge-
dachtenwisselen over problemen ter op
heldering van de opvoedkundige filo
sofie in verband met grondproblemen
van de menselijke natuur en samenle
ving die aan de opvoedkunde ten grond
slag liggen. Voorzitter van de confe
rentie is Robert Hutchins, de vroegere
president van de Universiteit van Chi-
cago. De Ford Foundation betaalt alle
kosten voor de deelnemers en verschaft
kamers in de beste hotels. Bovendien
ontvangt iedere geleerde een honora
rium van meer dan 40 per dag.
t
JN de Onze Lieve Vrou-
tve Abdij der Benedic
tinessen te Oosterhout
N.-Brverricht een
drietal nonnen een eeu-
uienoud handwerk, dat tfFTé' !"-mr
wij gewoon zijn monni- |£«wvn«-,< ótifrum óön
kenwerk te noemen. Op
zelf vervaardigd perka
ment, of, zo dit te kost
baar wordt, op geolied
stevig papier, calligrafe
ren ze allerhande docu
menten. In oud-Gothisch
of -Karelingisch schrift
tekenen ze lettertje voor
lettertje de tekst dezer
documenten, en naar oud
gebruik verluchten ze
deze teksten, telkens waar
een nieuw hoofdstuk be
gonnen moet worden, piet
de beroemde minitwuren.
Éerv 'bijzondér WHmSWfc'
nig werk, waarin deze
BererfittlneSsen haar hele
ziel leggen, maar waarbij
het nageslacht of zelfs at
ons geslacht vergeeft
vraagt, wie de kunstena
véfcwi mflhatër .AittMKMrv os. fyiipr r v £_.f
wen? sfcm Hipt* uk pwr ion. - nM f-n
i;.c «iKMtu- .ieroim,.
lts et vecaim» jwinnwrwif aun t .Hvm» i'v.vvi
I r»;- ofttfkmii; a mrnvr* surws .*hu». «t
{u >mw «c iwltm* ad «wkm,
po \iuir VLV-il ;-h:TT KI k^KTICm SU.VX
Tf a-ver LM is-,
O "OHtKV
(jni hcdufTiA Jtf Öai
cjpiièum Ttijim' qen
fthu. swiU dure ir
\vt.uh c&Kcie (jrv
pip utur <jui 6
cv hd? "coopwvmfiut
■■■■■■iP .isju.' ycpnm|Un
jMim'sptick'm ru.v nrtanidmi» pvrduOtmuri 'crenn
idem -iemimt nzflru 'Vsurn ntijj jluim rui" qut ét
v«\* et rcpur m utmhK 5«nfw» có '«rus, per.,
A
de.
Een lieve
vrouw, kunnen
slechts zeggen,
haar leven in
gewijd heeft aan God, en
zich daartoe afzonderde
van de wereld. Streng
afzonderde zelfs. Want de
Onze Lieve Vrouwen
Abdy der Benedictinessen
in Oosterhout, is een z.g.
Slotklooster, een klooster,
waarin de buitenstaanders
de mensen van de we
reld door tralies altijd gescheiden blijven van wie daar binnen hun beschou
wend leven leiden. „Die tralies vormen de haag tussen de wereld en ons. Wij
blijven altijd binnen het slot", weten deze vrouwen de bezoeker toe tc lichten,
wanneer hij als niet katholiek in de bijzondere gelegenheid is, over dat eeuwen
oude handwerk, dat hier beoefend wordt, te praten. Een dubbel hekwerk scheidt
ons op dat ogenblik van degenen met wie wij in gesprek zyn. Door de tralies
heen worden ons de specimen van dit altijd unieke kloosterwerk aangereikt.
Prachtig gecalligrafeerde bladzijde uit een der
kloosterboeken tan de O. L. Vrouwe Abdij te
Oosterhout.
JA, het kalfsperkament vervaardigen
we zelf', vertelt ons de priores.
„Een ontzettend werk. Eens per
jaar slachten we een eigen kalf. De
huid wordt gedeeltelijk tot leer ver
werkt, gelooid dus gedeeltelijk tot
perk;:«neut. De gespannen huid moet
daartoe enerzijds onthaard worden met
een harde borstel, anderzijds ontslijmd.
Na reiniging en droging krijgen we een
perkament, dat het schrift honderden
jaren kan bewaaen. Niet voor alle werk
gebruiken we dit zeer kostbare mate
riaal. Dat zou voor vele mensen die nu
bij ons komen om een tekst te laten
tekenen voor bijvoorbeeld vaders zes
tigste ve:%aardrg, of ter gelegenheid
van de heropening van een zaak, of zelfs
wanneer het officiële stukken zijn, een
te kostbare geschiedenis worden. Zelfs
het gedenkboek, dat wij calligrafeerden
voor een reeks van omliggende dorpen
om het Poolse regiment aan te bieden,
dat in deze omgeving voor onze bevrij
ding streed, was op geolied papier. En
van datzelfde mooie en stevige papier
is de erelijst van omgekomen verzets
strijders, waaraan we reeds drie jaar in
opdracht van het Rijksinstituut voor
Oorlogsdocumentatie werken. Waarvoor
we dan dat onverslijtbare perkament
gebruiken?
Wel, ook voor bestellingen. Maar ook
voor onze liturgische boeken. De koor
boeken voor de grote feesten bijvoor
beeld.: Schitterend zijn die. Ze verhogen
de schoonheid van de liturgische plech
tigheid".
Eén blad per jaar.
MIJN VOORGANGSTER vervaar
digde die", onderbreekt de naast
de priores gezeten non het ge-
sprék, van wie wij inmiddels gehoord
hadden, dat zij thans de leiding heeft
bij dit kunstzinnige werk.
„Aan één blad werkte ze soms wel
een jaar. Voor haar miniatuurtjes ge
bruikte ze verf, die ze zelf had samen
gesteld aan de hand van eeuwenoude
recepten. Hoe het gcrud moest worden
opgelegd was een- apart geheim van
haar. Vóór haar overlijden heeft ze deze
geheimen aan mij overgedragen, zoals
ik ze ook weer door zal geven aan mijn
opvolgsters".
Tekent u de letterg met de pen?"
willen we dan nog weten.
Met de pen en met penseel. Dit
hangt van de letter af. En aoms calli
graferen we de teksten op hout, waar
bij we elke letter insnijden. We zijn erg
gelukkig, wanneer we een pen van een
voorgangster hebben kunnen erven. Ik
schrijf liever met een mooi ingeschre
ven pen dsn met een nieuwe. Die pen
nen zijn zo soepel en het lijkt wel, of
de persoonlijke stijl van die voorgang
ster erin verankerd ligt".
Vloeit het toch altijd nog wat vet
tige perkament niet gauw uit?
Ook daar hebben we weer een
middeltje voor. Om het uitvloeien te
voorkomen wrijven we een poeder op
de schrijfkant. Dat poeder hebben we
gewonnen uit fijngewreven schelpdier
tjes uit Zuid-Frankrijk.
Zuid-Frankrijk?
Ja, dat is ook weer een traditie.
Ons klooster is eigenlijk nog maar vijf
tig jaar oud. In 1901, by de kerkvervol
gingen in Frankrijk, vroeg de orde on
derdak in Nederland. Toen de tijden
rustiger werden, keerde ze terug naar
de oude grond. Enkele nonnen bleven
echter en vormden zo de grondslag voor
deze nederzetting. Mijn voorgangster
heeft het calligraferen nog van de
Franse zusters geleerd, zoals anderen
hier in het klooster van die Frangaises
prachtig borduurwerk leerden, dat hier
nu eveneens nog volgens de heel oude
technieken worat gedaan".
Er is over dit alles nog veel meer te
vertellen. We zouden nog kunnen spre
ken over de lettertypen, over de Gothi-
sche en Karolingische stijl, die diep
gaand bestudeerd zijn en nauwkeurig
worden nagevolgd, over de moeilijke
kunst der bladindeling, over het zeer
persoonlijke karakter van allen die deze
kunst te beoefenen krijgen, over het
altijd maar beperkte groepje nonnen
aan wie wordt opgedragen deze traditie
voort te zetten.
Maar het zou ons te ver voe
ren. Het moge ons genoeg zijn te weten
dat deze middeleeuwse kunst nog leeft.
Ja, zelfs levendiger is dan ooit, omdat
het Onze Lieve Vrouwe klooster der
Benedictinessen in Oosterhout er zich
een schamele bete broods mee moet
verdienen.
(Van onze redacteur Beeldende
Kunsten)
r»E SCHILDER Raoul Hynckes, die
Maandag a.s. zestig Jaar hoopt te
worden is een van de zeer vooraan
staande kunstenaars in ons land. Welis
waar is hU op 1 Mei 189S te Brussel
geboren, en dus van huis uit Belg,
maar hij woont reeds zo lang In Ne
derland. dat men hem haast onrecht
zou doen door hem niet tot de Neder
landse schilders te rekenen. Niettemin
heeft zijn werk een zeer van het ge
bruikelijke afwijkend karakter. Hij be
hoort. met even bekende figuren als
A. C. Willink en Püke Koch, tot de
neo-rea listen.
Het is moeilijk te schetsen, hoe hij
tot deze vormgeving is gekomen. Hij
heeft in 1924 een drastische opruiming
onder al zijn oudere werken gehou
den, als gevolg waarvan het vrijwel on-
mogeirk is geworden, een overzicht van
zijn groei te krijgen. Slechts is bekend,
dat hij is begonnen met schilderen in
impressionistische trant; dit bevredigde
hem al vrij spoedig niet meer en zo
keerde hij steeds meer terug tot het
voorwerp in zijn nuchtere, eenvoudige
vorm. In 1933 tenslote vond hij de weg
naar het nieuwe realisme.
Ogenschijnlijk beperkt deze stroming
zich tot een nauwkeurige weergave
van de geziene werkelijkheid. Toch
graaft zij dieper. In het werk van
Hynckes is dat voortreffelijk te zien.
In zijn doorgaans in donkergrijze tonen
geschilderde doeken krijgen de dingen
het karakter van een symbool. Hynckes
maakt ze tot voertuigen van zijn ge
dachten; ze moeten iets zeggen. Heftig
heid is hem daarbij volkomen vreemd.
Geen enkel van zijn na 1933 ontstane
stukken heeft die laaiende gevoelsuit-
barstingen, die bijvoorbeeld zo kenmer
kend zijn voor de expressionisten.
Dit werk betóógt. Het vertelt als het
ware, dat de schilder in deze wereld
slechts verrotting, verwording en on
dergang kan opmerken. Als attributen
voor zijn stillevens gebruikt Hynckes
dan ook bij voorkeur stukken rottend
hout, einden touw, brokken muur,
doodshoofden, kettingen, scherven, die
worden opgesteld in een omgeving vol
somberheid en verbittering. Zelfs bloe
men, vlinders en bladeren, voorzover zij
in zijn werk voorkomen, delen in de al
gemene misère. Hun kleuren verdoffen
tot de grauwe eentonigheid van het ge
heel.
Hynckes' werk is schilderkunstig on
gelooflijk knap. Het is vrijwel vol
maakte realisering van hetgeen de
schilder voor ogen heeft gestaan. De
dingen zijn groot gezien, de composi
tie wordt telkens weer een volslagen
eenheid, mede door het gebruik van de
vrijwel monochrome kleur en de op
merkelijke lichteffecten. Maar door zijn
in feite litteraire inhoud spreekt het
lang niet iedereen aan.
De laatste tijd heeft hij ook enkele
dorpsgezichten, geschilderd. Deze zijn
voor ons gevoel niet altijd van dezelf
de kwaliteit als de stillevens, hoewel
ze meer .schilderij" zijn geworden.
Hynckes bevindt zich overigens nog op
het hoogtepunt van zijn scheppend ver
mogen. zodat er stellig nog belangrijk
werk van hem kan worden verwacht.
Van W.
(Van onze redacteur beeldende kunsten
E HEINEKENS BIERBROUWERIJ MAATSCHAPPIJ NV heeft het niet
bij één goed initiatief gelaten. Men weet het: twintig merendeels jonge
kunstenaars hebben ieder een schilderij mogen leveren, dat als prijs zal dienen
in een binnenkort te publiceren advertentiepuzzle. De maatschappij, die op
deze gelukkige wijze een, huwelijk tussen commercie en kunst tot stand bracht,
heeft het hierbij niet gelaten. Het heeft de aangekochte werken, plus nog van
iedere schilder twee andere, in een frisse tentoonstelling in Fodor te Amsterdam
bijeengebracht en ter bezichtiging gesteld. Er spreekt iets van trots op eigen
besluiten uit deze uitwerking van het oorspronkelijke plan. Die rrots lijkt me
niet ongerechtvaardigd. Hier is naar de kant van de kunstenaars en naar die
van het publiek een uitstekend werk gedaan. Naar die van de artisren zelfs in
twee opzichten; door de opdrachten en door de middels deze expositie ge
schapen verkoopmogelijkheid, die reeds allerminst uitsluitend theoretisch is
gebleken.
NU WAT DE EXPOSITIE zelf be
treft; ik noemde die fris. Dat lijkt
me wel de beste karakteristiek.
Wat er hangt ls betrekkelijk gematigd
modern en over het algemeen ook voor
een volslagen leek wel te aanvaarden
als mooi Niettemin is het verre
van plaatjesachtig. Hier hangt werk
van mensen, die zich stuk voor stuk,
de een sterker, de ander minder sterk,
artistieke persoonlijkheden tonen. Juist
in dit verband valt het echter op, dat
niet steeds het beste werk aan de orga
nisatrice van dit experiment is gele
verd. Waar dat aan ligt is me niet dui
delijk, gesprekken met schilders heb
ben in dit opzicht geen opheldering
verschaft. Het doet er weinig toe. Wat
er uiteindelijk is aangekocht, is toch
altijd nog van een zodanig gehalte, dat
het de maker niet tot oneer strekt. Het
werk van Dirk Trap uit Groet, van
Matthieu Wiegman en Jan van Herwij
nen uit Bergen, spreekt in dit opzicht
haast voor zichzelf. Het is rijp en goed,
dat van Van Herwijnen is misschien
nog het minst een eenheid het stille
ven vind ik wel het mooist Henk van
den Idsert heeft teruggegrepen op een
periode, die ik afgesloten dacht en
een zeer kleurig stilleven ingezonden,
dat tegen Wiegmans werk, waarbij het
is opgehangen, eigenlijk zichzelf niet
kan handhaven.
Zonderen we verder gevestigde schil
ders als Edgar Fernhout met zijn haast
precieus geschilderde landschappen en
Jan Wiegers met zijn expressionistisch
coloriet uit, dan opent deze expositie
in vergelijking tot de „Start" niet zo
veel nieuwe gezichtspunten. Want de
nieesten, wier werken hier hangen, wa
ren ook daar vertegenwoordigd. Zo de
Groninger Siep van den Berg met zijn
opmerkelijke, in sterk-gekleurde vlak
ken opgeloste landschappen, het vrien
delijke werk van de Amsterdammer
Bob Buys, de fraaie dierstudies van Jan
Grocriènsteyn. het oververfijnde, wat
zoetelijke van Toon Gijssen uit Geit
drop, het ietwat decoratieve bloemstil-
leven van Nol Kroes, bv. Abe Kuipers
uit Groningen komt ook hier met aqua
rellen, ditmaal niet uitsluitend het Ho-
geland en de Veenkoloniën typerend.
Van Theo Kurpershoek uit Amsterdam
hangt er sterk sprekend werk, waar
van een doek al dadelijk na de opening
werd verkocht, een verdiend succes. De
Tilburgenaar Nico Molenkamp is eet»
verfijnd tonalist, die hierin fraaie din
gen weet te bereiken. Albert Muys uit
Amsterdam zond een paar fijn afge
wogen tuingezichten. L. G. M. Ramae-
kers, van wie we van de Start enkele
kleine religieuze schilderijen kenden,
verscheen hier met een paar grote
doeken, waarin hij zijn fijne kleur
handhaaft. Zijn compositie heeft ietg
monumentaals. Frans Vos uit Maas
tricht zond sterk uiteenlopend werk in
zo zelfs, dat er drie verschillende
persoonlijkheden aan het woord schij
nen te zijn. Noem ik tenslotte nog de
sis troostprijs bedoelde houtsnede van
Lou Strik, uit Amsterdam, een fraai
en fors gesneden prent, dan heb ik wel
zo ongeveer het gehele gezelschap de
revue laten passeren.
Er was bij de opening een verheu
gende belangstelling. Mr A. de Roos,
wethouder voor Kunstzaken der ge
meente Amsterdam, heeft in zijn ope
ningsrede het initiatief der organisa
trice ruimschoots geprezen en het aan
andere Amsterdamse grote bedrijven
ten voorbeeld gesteld.
Van W.
Vier vooraanstaande Europeanen heb
ben het erelidmaatschap van het Ame
rikaanse Nationale Instituut voor Kunst
en Letteren verworven, hetgeen in
de V.S. als een bijzonder hoge eer geldt.
Het zijn Gian Carlo Mennotti, de jonge
Italiaanse operacomponist, de Franse
architect Le Corbusier, de Franse schrijf
ster Colette en Sir Bertrand Russell, de
Engelse philisoof en Nobelprijs-winnaar
Hun benoeming werd gisteren door
Mare Connelly, de bekende Amerikaan
se toneelschrijver en voorzitter van het
Instituut bekend gemaakt
Met de benoeming van buitenlandse
ereleden werd reeds in 1943 een begin
gemaakt in het kader van een program
ma ter versterking en bevordering van
de culturele eenheid door de erkenning
van speciale verdiensten op het gebied
van kunst en letteren. Onder de gelau-
werden bevinden zich de Franse schil
der George Braque, de Engelse schrij
vers Sir Osbert Sitwell en Edith Sit-
well, T. S. Eliot en W. Somerset Maug-
ham, en de Franse componisten Dariua
Milhaud en Henri Sauguet.
(Van onze speciale verslaggever)
1P EEN TAFEL bij de tekenaar ligt
een oude Amsterdamse politiehelm.
Ik herken hem: een van de dagelijks
in de krant terugkerende figuren
heeft hem gedragen. Er staat een
speelgoedgarage daar doet hij me
althans aan denkenin Werkelijkheid
i» het een getrouwe kopie van een
echte garage en er staan wat speel
goed-autootjes. De dingskes zijn pre-
ciese nabootsingen van een Citroen, een
Ford. en van andere merken. Tegen
een tan de wanden zijn als versiering
een paar pistolen opgehangen; geen
revolvers, maar echte, uitdetijdse
duelpistolen. Spoedig ben ik omringd
door ontelbare vellen papier met te
keningen en nog eens tekeningen;
voltooide schetsen en studies van
vriendelijk en booskijkende mensen,
van handen, van vliegtuigen, van
schepen, van al de veelvuldige dingen,
die in een stripverhaal plegen voor te
komen.
IK BEN bij een striptekenaar thuis.
Niet alleen maar een tekenaar, maar
een „strip"-teker.aar, de man, die elke
dag opnieuw met een serie plaatjes
het vervolgverhaal voor jong of voor
oud of vopr kinderen van acht tot
tachtig moet illustreren.
„Neen. ik illustreer niet", zegt Van
Exter zeer nadrukkelijk, en daarmede
werkt hij meteen een veel verbreid
misverstand weg en zitten we midden
in een discussie over het wezen van
een goede strip.
„Tekst en tekening behoren één te
zijn", verduidelijkt hij. „Ze vullen el
kaar wederzüdp aan. De plaatjes moe
ten slechts weinig verklarende tekst
nodig hebben. De beste vorm van een
strip is daarom die met de zogenaam
de bfiloons, dat zijn de kringetjes, die
uit de mond van de stripfiguren ka
men en waarin slechts een paar woor
den vermeld staan, een opmerking,
een bevel, een vraag".
Het buitenland prefereert zulke
strips, maar in Nederland geven nog
velen de voorkeur aan het eronder
gedrukte verhaal.
AOK DE TEKSTEN bedenkt Jan
'■'Dirk v. Exter, op een enkele uitzonde
ring na, zelf. Tezamen met zijn vrouw,
die een belangrijk aandeel heeft in
zijn productie, die reeds een respec
tabele omvang heeft aangenomen. Op
9 December 1946 begon hij zijn Rikki-
scrie. waarin achtereenvolgens ver
schenen: de Waterdemon, de Patnpus-
piraat, Terra Incognita, De Zwarte
Schaduw, Gevaarlijke lading, De ver
dwenen redders, Geheugenverlies. De
dubbelgangster, Rikki in Parijs, Rikki
in Zwitserland, Rikki aan de Rivièra,
Rikki en miss Carmen. Daartussen
door schreef een ander de onderschrif
ten voor het Slavatsky-mysterie, Betty
Carlton. het geheim van Pandor, De
zaak Hansje Backer en de Blauwe
vlinder.
Tot en met de Rivièra zijn dat 1809
strips. Als men dan bedenkt, dat
elke strip gemiddeld uit drie tekenin
gen bestaat, dan zijn voor Rikki al
meer dan 5400 tekeningen vervaardigd.
Bovendien tekent Van Exter het strip
verhaal „Pim, Pam en Pom", dat het
al tot bijna 1700 strips gebracht heeft.
Dat moet men niet uitvlakken.
vooral niet, als men weet wat een
omvangrijke, voorbereidende arbeid
daarachter schutl gaat. „Het tekenen
zelf vergt misschien maar een kwart
of een derde van de tijd", vertrouwt
Van Exter mij toe. .de rest heb ik
nodig voor oriëntatie en documenta
tie. Want ik streef ernaar in de eerste
plaats een verhaal te maken, waarin
geen al te buitennissige dingen voor
komen aan iedereen moeten de ge
tekende avonturen kunnen overko
men en in de tweede plaats zo be
trouwbaar en actueel mogelijk te zijn.
ALS ik een browning teken, moet dat
ook een browning zijn. Elk knopje,
elk uitsteeksel, elk onderdeel van een
vliegtuig zelfs de naam en het ken
teken en van een auto moeten ver
antwoord zijn,. Als ik een gebouw in
Amsterdam of in Nice teken, dan staat
het er ook zo. Als een van mijn figu-
Zekfzame jeugdfoto van Rikkie,
exclusief voor dtt blad getekend
door Van Exter.
ren een uniform aan heeft, dan stemt
dat nauwkeurig met de werkelijkheid
overeen. Van de laatste mode moet ik
mij nauwkeurig op de hoogte houden".
Het is begrijpelijk, dat er dan heel
Wat onderzoek en voorstudie aan het
eigenlijke tekenen vooraf gaat. „Toch
maak ik nog wel eens een fout", be
kent Van Exter. „Zo heb ik eens
plompen in het Alkmaardermeer laten
groeien. Ik ontving een brief van een
dame, die me schreef, dat er een tik
keltje zout in het water van het Alk
maardermeer zit, net genoeg om de
groei van plompen onmogelijk te
maken"
Een aandachtige lezer had aan de
hand van de plaats van de kleine to
rentjes in de verte van de vaarrichting
van de boot nog enkele verborgen ge
gevens berekend, dat die boot op de
aangeduide plaats in het Alkmaarder
meer nooit aan de grond gelopen kon
zijn, omdat het
water daar diep
genoeg is.
„De man had ge
lijk", zegt v. Exter.
„Maar dat was nu X*--
juist de clou van f
het verhaal; de I
boot zat op de rug
van de waterdemon. -
Dat kon die secure He( embleem van
lezer toen nog niet
weten".... Van Exter