Carol Reed verwekte schrik en ontsteltenis in Berlijn De gespleten stad decor voor een nieuwe film In het ouderlijk huis van Rikki Benedictinessen beoefenen een eeuwenoud handwerk €ÜS Perkament van eigen vee Raoul Hynckes zestig jaar WAARDEVOL IDEE KREEG GOEDE UITWERKING D ORC.OXJS Fris en goed geheel op expositie van Heinekens Waar stripfiguren uit de inktpot stappen Na „The Third Man „The Berlin Story Schrik Waar de tijd een rustpunt vond Nonnen calligraferen de kloosterboeken Voorzorgen W ereldf ilosof encongres in Londen i Schilder van nieuw realisme Vier Europeanen erelid Amerikaans instituut ZATERDAG 9 MEI 1988 HET HEEFT LANG GEDUURD vóór bet hardnekkige Lime-liedje, dat Raraa ia ons gecHherd had, uit het straatrumoer en onze radio's was weg- geëbd. Doch het thema van die Derde Man in zijn verdeelde stad Wenen heeft regisseur Carol Reed sedert het vervaardigen van zijn „The Third Man" kenne lijk nog lang bezig gehouden. Na een bezoek aan Berlijn, enige jaren geleden, ts hij tenminste vorige maand begonnen met de opnamen van „The Berltn Story", zoals de film voorlopig heet. Weer vormt een door verschillende mo gendheden bezette stad de achtergrond van het verhaal en is zij zelfs door de spanning en tweedracht, die zij in zich bergt, één van de voornaamste mee spelenden. Carol Reed, de regisseur die het zo vaak in de contrastwerking zoekt, heeft in Berlijn zijn hart kunnen ophalen. Naast gigantische bouwwer ken: puin en ruïnes. Naast protserige welvaart: angstaanjagende armoede. Naast zelfverzekerdheid: redeloze angst. IN DEZE veelomstreden stad komt Claire Bloom (weet u nog wel, het danseresje uit Chaplins Limelight?) als een Engels meisje haar broer be zoeken een legerarts, werkzaam in een vluchtelingenkamp. Zijn vrouw is een Duits meisje Hildegarde Neff. In dat Berlijn loopt een niet al te enthou siaste Geheime Agent uit de Oostzone rond met de opdracht een ontvoering in de Westelijke sector op touw te zet ten. Claire Bloom, die in allerlei ver wikkelingen raakt, ontmoet deze spion (James Mason), wat er voor haar het leven niet gemakkelijker op maakt. Een spannende jacht door de Oost- sector naar het Westen van Berlijn, waarbij het gaat om een mensenleven, ls wel het hoogtepunt van de film. Al heeft regisseur Carol Reed, die als pasgeslagen ridder voortaan met Sir Carol aangesproken mag worden, heel wat films op zijn naam staan (o.a. Laburnum Grove. Bank Holiday, The Stars look down, The True Glory, Odd Man Out, The fallen Idol, The Third Man), de incidenten, die er tijdens de opnamen van „The Berlin Story" voor vielen, hebben zelfs hem verbaasd. Toen Reed eenmaal een geschikt manuscript had, bracht hij het afgelo- "pen jaar diverse bezoeken aan Berlijn om stadsgedeelten en plekjes te zoeken, die het best bij de mtrigue van het verhaal zouden passen. Daarvoor moest hii niet zelden in de Oost-zone ziin. Had hi) gevonden wat hij zocht, dan moest die bepaalde straat of dat be paalde huis in de Westelijke sector van Berlyn .worden nagebootst, want daar werden de opnamen gemaakt. STELT TT ZICH de schrik voor van het "oude heertje.'dat maar eeflSrTn de week zijn huis uit gaat om pro viand ih te slaan, en vdor de rest vair' dg tijd tussen zijn boeken en poesen hokt, toen hij op een dag recht tegen over zijn vertrouwde en veilige voor deur een enorm portret van Stalin.zag met: Begin van de democratische sec tor van Berlijn. Bij de namaakgrens staat de beruch te (namaak) Volkspolizei te controle ren, wie er passeren wil. Van deze pseudo-agenten is er echter geen een, die wel eens bij vergissing over de echte grens, een blok verder, zoek raakte, door de echte Volkspolizei ge arresteerd. Misschien hebben ze het daar niet eens in de gaten gehad, door het goedgelij kende uniform. Ook voor de opname van een paar scènes in de ondergrondse nam Reed geen enkel risico. Naast de treinbe stuurder werd een politieman (een echte, Westduitse deze keeri gepost, die er voor te zorgen had, dat technici, spelers en apparatuur niet in de Rus sische sector terecht kwamen en tijdig bij de grens aan veilige wal gezet wer den. Niettegenstaande de schrikken, schrikjes en zorgen, die Reed de Ber- lijners bezorgde, bleken zij allen even bereid hoe dan ook mee te werken aan het tot stand komen van de film over hun stad. Misschien herinnert u zich uit' andere Reed-films als „Odd Man Out", The Fallen Tdol" en „The Third Man", de waarlijk superbe verbeel ding van het leven 's nachts in de stra ten van een grote stad. Voor deze nachtopnamen is Desmond Dickinson de speciale cameraman. Volgens hem maken natte straten «n muren in nachtopnamen een veel levender effect door de spiegeling van de lichten en de schaduwwerking. Droge straten en muren blijken van een loze eentonig heid in het donker. Dusvoor iedere opname, waarbij het nodig was, schreeuwde de assistent-regisseur „Feuerwehr" en kwam er een paar doezelige spuitgasten met slangen aanzeulen, rolden die uit en gaven een nummertje spuiten weg over straten en muren of de ramen nu open wa ren of dicht. Tot nu toe hebben de geruchten nog geen melding gemaakt van een Oost- West. Thuis Best-thema door een grote Berlijnse muzikale onbekendheid ge componeerd voor een IJzeren Gordijn. We maken dus een goede kans er met Reed alleen af te komen. Wat we geen „pover" overschot kunnen noemen, zijn vroeger werk in aanmerking genomen. opgehangen. Rode vlaggen aan de'lan-, fes is,, die dit vervaardig- o n ff m r>/,u „,'i- „t zW o taarns. Zijn schrik sloeg over in ver ontwaardiging, omdat nieipand de moeite genomen had hem te waar schuwen, dat „ze er al waren". Zijn vertrouwen in de buren keerde pas weer, toen men hem duidelijk maakte, dat hst Carol Reed maar was, die voor een van zijn nieuwe filmthrillers half Berliin op zijn kop zette. Want bii dat ene heertje was het niet gebleven, tien tallen Berlijners hadden in die dagen met panische schrik gemerkt, dat de rode infiltratie zich al met een geruis loze onbescheidenheid voltrokken had. En niet alleen burgers ook de West- Berlijnse politie vloog erin. Met al het rijdend materieel, voorzien van radio, zat ze op een dag exhter een gesigna leerde mysterieuss wagen vol Oost- Duitse politiemannen aan. Maar Ze vond niets! Toen ging ze haar licht voor alle zekerheid maar eens opste ken bij Sir Carel. Het was niet bij de regisseur opgekomen, dat een auto met als Oost-Duitse politiemannen vermom de spelers, op weg naar hun hotel om zich te verkleden, de hele politiemacht In rep en roer zou kunnen brengen. Beter nog dan welke scène uit de nieuwe film ook bepalen deze voorval len de sfeer in de stad Berlijn. Voor vallen, die ons onwezenlijk en als „van de film" lijken, maar die de harten van de West-Berlijners nog steeds een slag vlugger doen slaan. NATUURLIJK had Carol Reed wel voorzorgen getroffen om zijn mensen niet in moeilijkheden te laten komen, door bijvoorbeeld grens overschrijding. Want een gedeelte van het verhaal speelt zich af op de grens Oost-West Berlijn. Die grens heeft men voor de film nagemaakt op de Moritz- platz in de Amerikaanse sector, niet meer dan een huizenblok van het IJze ren Gordijn. Daar vindt men dus ook het Russische bordje, dat de grens van het Oosten aangeeft, het bordje In Londen wordt een conferentie gehouden voor filosofen. Deze bijeen komst staat onder auspiciën van de Ford Foundation en is de voorloper van een pian om regelmatig „de voor aanstaande filosofen der wereld" bijeen te brengen. Onder de gasten bevinden zich Niels Bohr, Michael Polvani, Wer- ner Heifenberg, Sir Arthur Keith, Isaah Berlin,- Sir Hector Hethering ton en Colin Clark. Zij zullen van ge- dachtenwisselen over problemen ter op heldering van de opvoedkundige filo sofie in verband met grondproblemen van de menselijke natuur en samenle ving die aan de opvoedkunde ten grond slag liggen. Voorzitter van de confe rentie is Robert Hutchins, de vroegere president van de Universiteit van Chi- cago. De Ford Foundation betaalt alle kosten voor de deelnemers en verschaft kamers in de beste hotels. Bovendien ontvangt iedere geleerde een honora rium van meer dan 40 per dag. t JN de Onze Lieve Vrou- tve Abdij der Benedic tinessen te Oosterhout N.-Brverricht een drietal nonnen een eeu- uienoud handwerk, dat tfFTé' !"-mr wij gewoon zijn monni- |£«wvn«-,< ótifrum óön kenwerk te noemen. Op zelf vervaardigd perka ment, of, zo dit te kost baar wordt, op geolied stevig papier, calligrafe ren ze allerhande docu menten. In oud-Gothisch of -Karelingisch schrift tekenen ze lettertje voor lettertje de tekst dezer documenten, en naar oud gebruik verluchten ze deze teksten, telkens waar een nieuw hoofdstuk be gonnen moet worden, piet de beroemde minitwuren. Éerv 'bijzondér WHmSWfc' nig werk, waarin deze BererfittlneSsen haar hele ziel leggen, maar waarbij het nageslacht of zelfs at ons geslacht vergeeft vraagt, wie de kunstena véfcwi mflhatër .AittMKMrv os. fyiipr r v £_.f wen? sfcm Hipt* uk pwr ion. - nM f-n i;.c «iKMtu- .ieroim,. lts et vecaim» jwinnwrwif aun t .Hvm» i'v.vvi I r»;- ofttfkmii; a mrnvr* surws .*hu». «t {u >mw «c iwltm* ad «wkm, po \iuir VLV-il ;-h:TT KI k^KTICm SU.VX Tf a-ver LM is-, O "OHtKV (jni hcdufTiA Jtf Öai cjpiièum Ttijim' qen fthu. swiU dure ir \vt.uh c&Kcie (jrv pip utur <jui 6 cv hd? "coopwvmfiut ■■■■■■iP .isju.' ycpnm|Un jMim'sptick'm ru.v nrtanidmi» pvrduOtmuri 'crenn idem -iemimt nzflru 'Vsurn ntijj jluim rui" qut ét v«\* et rcpur m utmhK 5«nfw» có '«rus, per., A de. Een lieve vrouw, kunnen slechts zeggen, haar leven in gewijd heeft aan God, en zich daartoe afzonderde van de wereld. Streng afzonderde zelfs. Want de Onze Lieve Vrouwen Abdy der Benedictinessen in Oosterhout, is een z.g. Slotklooster, een klooster, waarin de buitenstaanders de mensen van de we reld door tralies altijd gescheiden blijven van wie daar binnen hun beschou wend leven leiden. „Die tralies vormen de haag tussen de wereld en ons. Wij blijven altijd binnen het slot", weten deze vrouwen de bezoeker toe tc lichten, wanneer hij als niet katholiek in de bijzondere gelegenheid is, over dat eeuwen oude handwerk, dat hier beoefend wordt, te praten. Een dubbel hekwerk scheidt ons op dat ogenblik van degenen met wie wij in gesprek zyn. Door de tralies heen worden ons de specimen van dit altijd unieke kloosterwerk aangereikt. Prachtig gecalligrafeerde bladzijde uit een der kloosterboeken tan de O. L. Vrouwe Abdij te Oosterhout. JA, het kalfsperkament vervaardigen we zelf', vertelt ons de priores. „Een ontzettend werk. Eens per jaar slachten we een eigen kalf. De huid wordt gedeeltelijk tot leer ver werkt, gelooid dus gedeeltelijk tot perk;:«neut. De gespannen huid moet daartoe enerzijds onthaard worden met een harde borstel, anderzijds ontslijmd. Na reiniging en droging krijgen we een perkament, dat het schrift honderden jaren kan bewaaen. Niet voor alle werk gebruiken we dit zeer kostbare mate riaal. Dat zou voor vele mensen die nu bij ons komen om een tekst te laten tekenen voor bijvoorbeeld vaders zes tigste ve:%aardrg, of ter gelegenheid van de heropening van een zaak, of zelfs wanneer het officiële stukken zijn, een te kostbare geschiedenis worden. Zelfs het gedenkboek, dat wij calligrafeerden voor een reeks van omliggende dorpen om het Poolse regiment aan te bieden, dat in deze omgeving voor onze bevrij ding streed, was op geolied papier. En van datzelfde mooie en stevige papier is de erelijst van omgekomen verzets strijders, waaraan we reeds drie jaar in opdracht van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie werken. Waarvoor we dan dat onverslijtbare perkament gebruiken? Wel, ook voor bestellingen. Maar ook voor onze liturgische boeken. De koor boeken voor de grote feesten bijvoor beeld.: Schitterend zijn die. Ze verhogen de schoonheid van de liturgische plech tigheid". Eén blad per jaar. MIJN VOORGANGSTER vervaar digde die", onderbreekt de naast de priores gezeten non het ge- sprék, van wie wij inmiddels gehoord hadden, dat zij thans de leiding heeft bij dit kunstzinnige werk. „Aan één blad werkte ze soms wel een jaar. Voor haar miniatuurtjes ge bruikte ze verf, die ze zelf had samen gesteld aan de hand van eeuwenoude recepten. Hoe het gcrud moest worden opgelegd was een- apart geheim van haar. Vóór haar overlijden heeft ze deze geheimen aan mij overgedragen, zoals ik ze ook weer door zal geven aan mijn opvolgsters". Tekent u de letterg met de pen?" willen we dan nog weten. Met de pen en met penseel. Dit hangt van de letter af. En aoms calli graferen we de teksten op hout, waar bij we elke letter insnijden. We zijn erg gelukkig, wanneer we een pen van een voorgangster hebben kunnen erven. Ik schrijf liever met een mooi ingeschre ven pen dsn met een nieuwe. Die pen nen zijn zo soepel en het lijkt wel, of de persoonlijke stijl van die voorgang ster erin verankerd ligt". Vloeit het toch altijd nog wat vet tige perkament niet gauw uit? Ook daar hebben we weer een middeltje voor. Om het uitvloeien te voorkomen wrijven we een poeder op de schrijfkant. Dat poeder hebben we gewonnen uit fijngewreven schelpdier tjes uit Zuid-Frankrijk. Zuid-Frankrijk? Ja, dat is ook weer een traditie. Ons klooster is eigenlijk nog maar vijf tig jaar oud. In 1901, by de kerkvervol gingen in Frankrijk, vroeg de orde on derdak in Nederland. Toen de tijden rustiger werden, keerde ze terug naar de oude grond. Enkele nonnen bleven echter en vormden zo de grondslag voor deze nederzetting. Mijn voorgangster heeft het calligraferen nog van de Franse zusters geleerd, zoals anderen hier in het klooster van die Frangaises prachtig borduurwerk leerden, dat hier nu eveneens nog volgens de heel oude technieken worat gedaan". Er is over dit alles nog veel meer te vertellen. We zouden nog kunnen spre ken over de lettertypen, over de Gothi- sche en Karolingische stijl, die diep gaand bestudeerd zijn en nauwkeurig worden nagevolgd, over de moeilijke kunst der bladindeling, over het zeer persoonlijke karakter van allen die deze kunst te beoefenen krijgen, over het altijd maar beperkte groepje nonnen aan wie wordt opgedragen deze traditie voort te zetten. Maar het zou ons te ver voe ren. Het moge ons genoeg zijn te weten dat deze middeleeuwse kunst nog leeft. Ja, zelfs levendiger is dan ooit, omdat het Onze Lieve Vrouwe klooster der Benedictinessen in Oosterhout er zich een schamele bete broods mee moet verdienen. (Van onze redacteur Beeldende Kunsten) r»E SCHILDER Raoul Hynckes, die Maandag a.s. zestig Jaar hoopt te worden is een van de zeer vooraan staande kunstenaars in ons land. Welis waar is hU op 1 Mei 189S te Brussel geboren, en dus van huis uit Belg, maar hij woont reeds zo lang In Ne derland. dat men hem haast onrecht zou doen door hem niet tot de Neder landse schilders te rekenen. Niettemin heeft zijn werk een zeer van het ge bruikelijke afwijkend karakter. Hij be hoort. met even bekende figuren als A. C. Willink en Püke Koch, tot de neo-rea listen. Het is moeilijk te schetsen, hoe hij tot deze vormgeving is gekomen. Hij heeft in 1924 een drastische opruiming onder al zijn oudere werken gehou den, als gevolg waarvan het vrijwel on- mogeirk is geworden, een overzicht van zijn groei te krijgen. Slechts is bekend, dat hij is begonnen met schilderen in impressionistische trant; dit bevredigde hem al vrij spoedig niet meer en zo keerde hij steeds meer terug tot het voorwerp in zijn nuchtere, eenvoudige vorm. In 1933 tenslote vond hij de weg naar het nieuwe realisme. Ogenschijnlijk beperkt deze stroming zich tot een nauwkeurige weergave van de geziene werkelijkheid. Toch graaft zij dieper. In het werk van Hynckes is dat voortreffelijk te zien. In zijn doorgaans in donkergrijze tonen geschilderde doeken krijgen de dingen het karakter van een symbool. Hynckes maakt ze tot voertuigen van zijn ge dachten; ze moeten iets zeggen. Heftig heid is hem daarbij volkomen vreemd. Geen enkel van zijn na 1933 ontstane stukken heeft die laaiende gevoelsuit- barstingen, die bijvoorbeeld zo kenmer kend zijn voor de expressionisten. Dit werk betóógt. Het vertelt als het ware, dat de schilder in deze wereld slechts verrotting, verwording en on dergang kan opmerken. Als attributen voor zijn stillevens gebruikt Hynckes dan ook bij voorkeur stukken rottend hout, einden touw, brokken muur, doodshoofden, kettingen, scherven, die worden opgesteld in een omgeving vol somberheid en verbittering. Zelfs bloe men, vlinders en bladeren, voorzover zij in zijn werk voorkomen, delen in de al gemene misère. Hun kleuren verdoffen tot de grauwe eentonigheid van het ge heel. Hynckes' werk is schilderkunstig on gelooflijk knap. Het is vrijwel vol maakte realisering van hetgeen de schilder voor ogen heeft gestaan. De dingen zijn groot gezien, de composi tie wordt telkens weer een volslagen eenheid, mede door het gebruik van de vrijwel monochrome kleur en de op merkelijke lichteffecten. Maar door zijn in feite litteraire inhoud spreekt het lang niet iedereen aan. De laatste tijd heeft hij ook enkele dorpsgezichten, geschilderd. Deze zijn voor ons gevoel niet altijd van dezelf de kwaliteit als de stillevens, hoewel ze meer .schilderij" zijn geworden. Hynckes bevindt zich overigens nog op het hoogtepunt van zijn scheppend ver mogen. zodat er stellig nog belangrijk werk van hem kan worden verwacht. Van W. (Van onze redacteur beeldende kunsten E HEINEKENS BIERBROUWERIJ MAATSCHAPPIJ NV heeft het niet bij één goed initiatief gelaten. Men weet het: twintig merendeels jonge kunstenaars hebben ieder een schilderij mogen leveren, dat als prijs zal dienen in een binnenkort te publiceren advertentiepuzzle. De maatschappij, die op deze gelukkige wijze een, huwelijk tussen commercie en kunst tot stand bracht, heeft het hierbij niet gelaten. Het heeft de aangekochte werken, plus nog van iedere schilder twee andere, in een frisse tentoonstelling in Fodor te Amsterdam bijeengebracht en ter bezichtiging gesteld. Er spreekt iets van trots op eigen besluiten uit deze uitwerking van het oorspronkelijke plan. Die rrots lijkt me niet ongerechtvaardigd. Hier is naar de kant van de kunstenaars en naar die van het publiek een uitstekend werk gedaan. Naar die van de artisren zelfs in twee opzichten; door de opdrachten en door de middels deze expositie ge schapen verkoopmogelijkheid, die reeds allerminst uitsluitend theoretisch is gebleken. NU WAT DE EXPOSITIE zelf be treft; ik noemde die fris. Dat lijkt me wel de beste karakteristiek. Wat er hangt ls betrekkelijk gematigd modern en over het algemeen ook voor een volslagen leek wel te aanvaarden als mooi Niettemin is het verre van plaatjesachtig. Hier hangt werk van mensen, die zich stuk voor stuk, de een sterker, de ander minder sterk, artistieke persoonlijkheden tonen. Juist in dit verband valt het echter op, dat niet steeds het beste werk aan de orga nisatrice van dit experiment is gele verd. Waar dat aan ligt is me niet dui delijk, gesprekken met schilders heb ben in dit opzicht geen opheldering verschaft. Het doet er weinig toe. Wat er uiteindelijk is aangekocht, is toch altijd nog van een zodanig gehalte, dat het de maker niet tot oneer strekt. Het werk van Dirk Trap uit Groet, van Matthieu Wiegman en Jan van Herwij nen uit Bergen, spreekt in dit opzicht haast voor zichzelf. Het is rijp en goed, dat van Van Herwijnen is misschien nog het minst een eenheid het stille ven vind ik wel het mooist Henk van den Idsert heeft teruggegrepen op een periode, die ik afgesloten dacht en een zeer kleurig stilleven ingezonden, dat tegen Wiegmans werk, waarbij het is opgehangen, eigenlijk zichzelf niet kan handhaven. Zonderen we verder gevestigde schil ders als Edgar Fernhout met zijn haast precieus geschilderde landschappen en Jan Wiegers met zijn expressionistisch coloriet uit, dan opent deze expositie in vergelijking tot de „Start" niet zo veel nieuwe gezichtspunten. Want de nieesten, wier werken hier hangen, wa ren ook daar vertegenwoordigd. Zo de Groninger Siep van den Berg met zijn opmerkelijke, in sterk-gekleurde vlak ken opgeloste landschappen, het vrien delijke werk van de Amsterdammer Bob Buys, de fraaie dierstudies van Jan Grocriènsteyn. het oververfijnde, wat zoetelijke van Toon Gijssen uit Geit drop, het ietwat decoratieve bloemstil- leven van Nol Kroes, bv. Abe Kuipers uit Groningen komt ook hier met aqua rellen, ditmaal niet uitsluitend het Ho- geland en de Veenkoloniën typerend. Van Theo Kurpershoek uit Amsterdam hangt er sterk sprekend werk, waar van een doek al dadelijk na de opening werd verkocht, een verdiend succes. De Tilburgenaar Nico Molenkamp is eet» verfijnd tonalist, die hierin fraaie din gen weet te bereiken. Albert Muys uit Amsterdam zond een paar fijn afge wogen tuingezichten. L. G. M. Ramae- kers, van wie we van de Start enkele kleine religieuze schilderijen kenden, verscheen hier met een paar grote doeken, waarin hij zijn fijne kleur handhaaft. Zijn compositie heeft ietg monumentaals. Frans Vos uit Maas tricht zond sterk uiteenlopend werk in zo zelfs, dat er drie verschillende persoonlijkheden aan het woord schij nen te zijn. Noem ik tenslotte nog de sis troostprijs bedoelde houtsnede van Lou Strik, uit Amsterdam, een fraai en fors gesneden prent, dan heb ik wel zo ongeveer het gehele gezelschap de revue laten passeren. Er was bij de opening een verheu gende belangstelling. Mr A. de Roos, wethouder voor Kunstzaken der ge meente Amsterdam, heeft in zijn ope ningsrede het initiatief der organisa trice ruimschoots geprezen en het aan andere Amsterdamse grote bedrijven ten voorbeeld gesteld. Van W. Vier vooraanstaande Europeanen heb ben het erelidmaatschap van het Ame rikaanse Nationale Instituut voor Kunst en Letteren verworven, hetgeen in de V.S. als een bijzonder hoge eer geldt. Het zijn Gian Carlo Mennotti, de jonge Italiaanse operacomponist, de Franse architect Le Corbusier, de Franse schrijf ster Colette en Sir Bertrand Russell, de Engelse philisoof en Nobelprijs-winnaar Hun benoeming werd gisteren door Mare Connelly, de bekende Amerikaan se toneelschrijver en voorzitter van het Instituut bekend gemaakt Met de benoeming van buitenlandse ereleden werd reeds in 1943 een begin gemaakt in het kader van een program ma ter versterking en bevordering van de culturele eenheid door de erkenning van speciale verdiensten op het gebied van kunst en letteren. Onder de gelau- werden bevinden zich de Franse schil der George Braque, de Engelse schrij vers Sir Osbert Sitwell en Edith Sit- well, T. S. Eliot en W. Somerset Maug- ham, en de Franse componisten Dariua Milhaud en Henri Sauguet. (Van onze speciale verslaggever) 1P EEN TAFEL bij de tekenaar ligt een oude Amsterdamse politiehelm. Ik herken hem: een van de dagelijks in de krant terugkerende figuren heeft hem gedragen. Er staat een speelgoedgarage daar doet hij me althans aan denkenin Werkelijkheid i» het een getrouwe kopie van een echte garage en er staan wat speel goed-autootjes. De dingskes zijn pre- ciese nabootsingen van een Citroen, een Ford. en van andere merken. Tegen een tan de wanden zijn als versiering een paar pistolen opgehangen; geen revolvers, maar echte, uitdetijdse duelpistolen. Spoedig ben ik omringd door ontelbare vellen papier met te keningen en nog eens tekeningen; voltooide schetsen en studies van vriendelijk en booskijkende mensen, van handen, van vliegtuigen, van schepen, van al de veelvuldige dingen, die in een stripverhaal plegen voor te komen. IK BEN bij een striptekenaar thuis. Niet alleen maar een tekenaar, maar een „strip"-teker.aar, de man, die elke dag opnieuw met een serie plaatjes het vervolgverhaal voor jong of voor oud of vopr kinderen van acht tot tachtig moet illustreren. „Neen. ik illustreer niet", zegt Van Exter zeer nadrukkelijk, en daarmede werkt hij meteen een veel verbreid misverstand weg en zitten we midden in een discussie over het wezen van een goede strip. „Tekst en tekening behoren één te zijn", verduidelijkt hij. „Ze vullen el kaar wederzüdp aan. De plaatjes moe ten slechts weinig verklarende tekst nodig hebben. De beste vorm van een strip is daarom die met de zogenaam de bfiloons, dat zijn de kringetjes, die uit de mond van de stripfiguren ka men en waarin slechts een paar woor den vermeld staan, een opmerking, een bevel, een vraag". Het buitenland prefereert zulke strips, maar in Nederland geven nog velen de voorkeur aan het eronder gedrukte verhaal. AOK DE TEKSTEN bedenkt Jan '■'Dirk v. Exter, op een enkele uitzonde ring na, zelf. Tezamen met zijn vrouw, die een belangrijk aandeel heeft in zijn productie, die reeds een respec tabele omvang heeft aangenomen. Op 9 December 1946 begon hij zijn Rikki- scrie. waarin achtereenvolgens ver schenen: de Waterdemon, de Patnpus- piraat, Terra Incognita, De Zwarte Schaduw, Gevaarlijke lading, De ver dwenen redders, Geheugenverlies. De dubbelgangster, Rikki in Parijs, Rikki in Zwitserland, Rikki aan de Rivièra, Rikki en miss Carmen. Daartussen door schreef een ander de onderschrif ten voor het Slavatsky-mysterie, Betty Carlton. het geheim van Pandor, De zaak Hansje Backer en de Blauwe vlinder. Tot en met de Rivièra zijn dat 1809 strips. Als men dan bedenkt, dat elke strip gemiddeld uit drie tekenin gen bestaat, dan zijn voor Rikki al meer dan 5400 tekeningen vervaardigd. Bovendien tekent Van Exter het strip verhaal „Pim, Pam en Pom", dat het al tot bijna 1700 strips gebracht heeft. Dat moet men niet uitvlakken. vooral niet, als men weet wat een omvangrijke, voorbereidende arbeid daarachter schutl gaat. „Het tekenen zelf vergt misschien maar een kwart of een derde van de tijd", vertrouwt Van Exter mij toe. .de rest heb ik nodig voor oriëntatie en documenta tie. Want ik streef ernaar in de eerste plaats een verhaal te maken, waarin geen al te buitennissige dingen voor komen aan iedereen moeten de ge tekende avonturen kunnen overko men en in de tweede plaats zo be trouwbaar en actueel mogelijk te zijn. ALS ik een browning teken, moet dat ook een browning zijn. Elk knopje, elk uitsteeksel, elk onderdeel van een vliegtuig zelfs de naam en het ken teken en van een auto moeten ver antwoord zijn,. Als ik een gebouw in Amsterdam of in Nice teken, dan staat het er ook zo. Als een van mijn figu- Zekfzame jeugdfoto van Rikkie, exclusief voor dtt blad getekend door Van Exter. ren een uniform aan heeft, dan stemt dat nauwkeurig met de werkelijkheid overeen. Van de laatste mode moet ik mij nauwkeurig op de hoogte houden". Het is begrijpelijk, dat er dan heel Wat onderzoek en voorstudie aan het eigenlijke tekenen vooraf gaat. „Toch maak ik nog wel eens een fout", be kent Van Exter. „Zo heb ik eens plompen in het Alkmaardermeer laten groeien. Ik ontving een brief van een dame, die me schreef, dat er een tik keltje zout in het water van het Alk maardermeer zit, net genoeg om de groei van plompen onmogelijk te maken" Een aandachtige lezer had aan de hand van de plaats van de kleine to rentjes in de verte van de vaarrichting van de boot nog enkele verborgen ge gevens berekend, dat die boot op de aangeduide plaats in het Alkmaarder meer nooit aan de grond gelopen kon zijn, omdat het water daar diep genoeg is. „De man had ge lijk", zegt v. Exter. „Maar dat was nu X*-- juist de clou van f het verhaal; de I boot zat op de rug van de waterdemon. - Dat kon die secure He( embleem van lezer toen nog niet weten".... Van Exter

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1953 | | pagina 8