IN ZEE, OP WEG NAAR GROENLAND Dr Folmer de vriend van het Amsterdamse dier Het begin: regen en mist Onmacht van transportwezen in Oost-Duitsland Ontmoeting met een merkwaardig man Ook „buspatiënten" ONDER GROENLANDERS EN ESKIMO'S (3) van Kampen STOFZUIGERSmoesten oplossing brengen Vele spoorwegongelukken DAARRR IS DE DOKTERRR Geneesheer van Artis' levende have en controleur van dierentransporten Van Kampen zocht inspiratie, vindt kou Ij BE\ INDEN ONS al weer twee volle dagen op zee en hel is nau welijks te geloven, dat het afscheid van oud Europa- eerst zo kort ge leden plaats vond. Dat afscheid.... een steiger met wtiivcnde en m breeuwende mensen. Met vrouwen, die bloemen aan boord wierpen, met de donkere bas van het laatste, werkelijk allerlaatste signaal, dat aangaf dat bet tijd was. De Dronning Alexandrine zwaaide af, en in minder dan vijf minuten waren die paar honderd mensen aan wal niets meer dan een kleine, wriemelende bijenzwerm. Iedereen zwaaide, en niemand zag meer een vertrouwde figuur. Op bet achterschip zagen we hoe de avond daalde over de Sont. Aan twee kanten naderde snel een onweer en vóór we de vesting Kronborg, bij Elsencur, passeerden, joegen rosse en lichtblauwe bliksemstralen door de sterrenloze hemel. Langs de reling van het oude schip, dat haar zoveelste reis naar Groenland ging maken, stonden de passagiers. Er werd niet veel meer gesproken. Iedereen had z'n eigen gedachten; aan hen, die daar op die warme stoffige steiger achtergebleven waren. Voor een deel zou de hereniging niet zo lang duren, hoogstens een half jaar. Voor anderen langer. In mijn hut, die klein is maar niet ongenoeglijk, pak ik de laatste rending uit, die me een half uur vóór 't vertrek door de leverancier van uitrustingsstukken is nagezonden. Ik doe het in een niet al te plezierige stemming. Maar die stemming verandert, als ik op het briefje, dat bij de goederen is gepakt door een correcte winkeljuffrouw, lees: „deze goederen kunnen, indien er klachten zijn, binnen 8 dagen worden om geruild Dat zal dan midden op de Noord Atlantic moeten zijn. Onder de Dronning Alexandrine deint heel zachtjes, heel rustig, de zee. Het is precies de deining die een vermoeid mens nodig heeft, om zich snel in het nirwana van de slaap te verliezen. Het duurt niet lang. Alle scheepsgeluiden beginnen zich te verenigen: in de verte is het ge mompel van wat stemmen en ergens rolt een ketting heen en weer. Het geeft allemaal niets; de slaap is sterker, en gewiegd door de zee vertrek ik naar rustige gewesteh. DE VOLGENDE MORGEN vaart het schip over een lege zee. Geen zon, geen vierkante decimeter blauw aan de hemel. En geen kim. Een grijze, troosteloze waterwereld. Ik neem eigenlijk voor het eerst de passagiers op, die mét ons naar Groenland varen. Een wonderlijk conglomeraatgekleed in de aller wonderlijkste hemden, sweaters, truien, jumpers. Al deze mensen doen me sterk denken aan een troep goudzoekers in een oude wildwest-film. Het zijn goeddeels Denen, maar hier en daar ontdek ik ook een paar Groenlanders kleine, chocoladebruin gekleurde kerels, met sluik gitzwart haar. Ze doen denken aan Indianen, maar tegelijk hebben ze iets uitgespro ken Mongools. Ze hebben zicht baar voorliefde voor helle kleuren en hun katoenen hemden (USA- dessins!) en hun sokken en hun dassen schreeuwen het hardst. Er is een Groenlandse moeder met twee meisjes; een van vijf en een van zeven jaar, schat ik. Alleraar digste kinderen, met hun ponnie- haar en prachtige donkere ogen. De vader is een rasechte Indiaan. iiiwi DOOR mm Anthony Mimi Boven het brede kielzog van de „Dronning Alexandrine" dansen de meeuwen. Ze dansen er urenlang en zijn er altijd op de seconde nauw keurig bij, als er iets over boord gezet wordt. Het :al me benieuwen, hoelang ze ons zullen volgen en v/aar ergens hun „pointnf no return" begint. Voor lopig schijnt dit nog ver af te liggen. Heel die dag varen we door de mist, die eerst niet bijzonder dik is, maar later als een dikke wollen deken om het schip heengeslagen wordt. Het wordt er niet plezieriger op aan dek en helemaal niet als om de minuut het mistsein gegeven wordt. De eerste stuurman vertelt me dat we ons hier in drukbevaren gebied bevinden en dat er geen enkel risico gelopen mag wor den. Vandaar, dat ook de radar is bij gezet. 's Avonds laat. als ik nog even over het doornatte, glibberige dek ijsbeer zie ik op de brug de gestalte van de kleine Deense kapitein. Hij heeft er de hele dag gestaan. De radar blijft bu staan en het mistsein heeft al zoveel malen over ons heengedreund, dat ik het niet meer hoor. Het is een deel geworden van alle scheepsgeluiden sa men. De deining neemt toe en ik slaap die nacht best. Maar 's morgens vroeg ver telt één der hofmeesters, dat een paa Uur geleden twee grote schepen elkaar aangevaren hebben in volle zee, tenge volge van de dikke mist, en dat ze alle bei gezonken zijn. Als ik op het dek kom. staat op de brug nog steeds de kleine gezagvoerder van de „Dronning Alexandrine". Hij is nog niet van de brug af geweest. LIET IS VANDAAG eerste Pinkster- 1 dag. Je merkt er hier aan boord niet veel van. Het enige wat me er aan herinnert is een aantal flarden Bach- muziek. die vanuit de scheepsradio knettert, opgevangen van een Noors station. Daar blijft het dan. wat het Pinksterfeest betreft, bij. Tegen de middag waait echter de mist weg. Eerst is het zicht een paar honderd meter, dan een goede duizend en in eens breekt de zon door. Op hetzelfde ogenblik verkleurt de zee van grijs tot helblauw. Het duurt geen tien minuten, of over al verschijhen de passagiers aan dek. Iedereen is blij dat de mist opgetrok ken is, behalve een klein Groenlands jongetje van een jaar of vier, dat treu rig naar de restanten staat te kijken van een gekleurde ballon, die z'n moe der op het laatste ogenblik in Kopen hagen voor 'm gekocht heeft. Van der Zee aan de voet van de Godthab Fjord. Die dag trokken een paar tegenlig gers voorbij. Er wordt met de vlaggen gegroet en eenmaal passeert een schip van dezelfde rederij zó dicht, dat we elkaar kunnen beroepen. Waarvan een dankbaar gebruik gemaakt wordt. In de namiddag komt land in zicht. Niet veel land, alleen maar een paar molshopen, die zich aan de kim ver heffen. Het blijkt Faior Island te zijn, tussen de Orkney's en de Shetlands eilanden, waartussen we doorvaren. Het is het allerlaatste land dat in zicht komt. Hierna volgt alleen nog water, een dag of acht lang. PE ZEE BLIJFT BLAUW en Van dei Zee is druk in de weer met de film apparatuur. Hij wringt zich in allerlei bochten om de beste „shots" te maken, en ik besluit hem maar niet in de weg te lopen. Als ik in m'n hut kom, vind ik op de vuurrode deken een klem briefje liggen: het is een telegram, uit Holland verzonden door een goed vriend, die ons alsnog „goede reis" wenst. Even later blijkt dat de marco nist er niet veel van begrepen had. Het was voor de eerste maal, dat hij een telegram van Schevenir.gen-Radio op ving. En het was óók de eerste maal. dat hij een telegram moest uittikken voor twee Hollanders. Het schijnt hier, sinds de zeventiende eeuw, niet bijzon der druk meer geweest te zijn met Hol landers Aan boord van dit schip reist een merkwaardig man. Hij is niet alleen reserve-officier van de Deense Marine en in Groenland be last met de taak tot het geven van namen aan kapen, baaien, fjorden en eilanden, maar wat het merk waardigste aan hem is, dat is zijn verivantschap met de grote man van Groenland, met Knud Rasmus sen. Rasmussen, de man die zijn leven gaf aan de Eskimo,s en er voor vocht, dat ook z ij iets kregen dat men „leven" mocht noemen. IVel, deze bejaarde Deense officier is een neef in rechte lijn van Ras mussen, en hij weet enorm veel van het land der Eskimo's. Ik vraag hem. of we spoedig ijs kun nen verwachten, en het enige ant woord is een aarzelend schouder ophalen. Hij weet het niet en liever niet. Als er ijs komt, be tekent dit dat we koers veranderen zullen en later op Godthab aan komen. Maar het is best mogeli'k, want het afdrijvende ijs uit Straat Davis komt raak bijna 200 mijl 7uidelijk van Kaap Farvel. Het is deze zelfde officier, die ons weet te vertellen, dat er op oude Groen landse kaarten noe talrijke Hollandse plaatsnamen voorkomen. „Worden die namen nog gebruikt door de Groenlanders?" vraag ik. „Nee, al lang niet meer. Dat is té lang geleden." „Gebruiken de Denen ze ook niet meer? ga ik door. Hij lacht. „Nee, wij gebruiken ze ook niet." Het blijft even stil tussen ons. Dan zegt hij, lachend en met alle kraaien- pootjes bij z'n grijze ogen in bewe ging: „Wat deden jullie daar eigenlijk, in die tijd?" Ik heb het hem proberen uit te leg gen, die avond, en ik geloof dat hij het begrepen heeft. Hij zal op m'n kaart aantekenen, waar ongeveer de Hollanders in de zeven tiende eeuw achter de walvis aanzaten en waar ze handelden met de Eski- ma's. En óók waar ze er door de Denen en Noren werden uitgesmeten De woning van de vroegere Hernhutter-zendelingen in Godthab op Groenland, thans in gebruik als politiepost. (Speciale correspondentie) EEN VAN DE BELANGRIJKSTE oorzaken van de huidige eco nomische situatie in verschillende Oosteuropese landen is de onmacht van het transportwezen. Evenals in de eerste levensjaren van de Sowjet-staat, hebben de regeringsdeskundigen er na 1945 naar ge streefd, ook in de door Rusland bezette gebieden de economie aan een bepaald patroon te binden, met onvermijdelijk dezelfde „weef fouten" als er reeds in 1919 in Rusland zelf werden gemaakt. In 1919 kon de Oekraine, het graangebied, de zee wel dempen met het onvervoerbare overschot aan tarwe, terwijl men in Oezbekistan met een vreselijke hongersnood te kampen had, terwijl daar juist de voor raden katoen huizenhoog lagen opgestapeld, tot groot verdriet van de Oekrainers die voor katoen de prijs van goudbrocaat betaalden. Het transportwezen en de bureaucratische omslag, die zowel de pro ductie als het vervoer benadeelden, waren hier de oorzaak van. Men zal zich herinneren, dat het Rode Leger in 1943 eerst over aanvals- kracht ging beschikken, nadat het transportsysteem met Amerikaan se hulp was gereorganiseerd. IN OOST-DUITSLAND is wederom het transport de zwakke steê in de binnenlandse economie. Het -merk waardige hierbij is, dat het de Sow- jets zelf zijn die daarvoor bewust of onbewust hebben gezorgd, door het reeds gehavende materiaal van de Deutsche Reichsbahn gedeeltelijk af te voeren naar Rusland en de spoor banen, voorzover geallieerde bommen dat niet hadden gedaan, af te breken. De dubbele en meervoudige spoorba nen werden eenvoudig tot enkel-spoor gereduceerd en een groot deel van het spoorwegnet werd zelfs eenvoudigweg opgeheven! Wat hiervan de bedoeling was is onbegrijpelijk. Het rollend ma terieel verkeert in deplorabele toe stand. Van de 3000 locomotieven, die n 99 Van een Amsterdamse medewerkster) VEERTIG JAAR GELEDEN TROK de jonge student Folmer met zijn vader, de paardendokter Tidde Folmer. in het holst van de nacht de modderige Haarlemmermeer in. om op een eenzame boerderij te helpen een veulen ter wereld te brengen. Dat was zwaar werk en toen het bruine veulen op staggelpootjesnaast de merrie stonden en de oude en de jonge Folmer bij de pomp hun handen wasten, keek de boer de jonge student een beetje spottend aan en zei: das geen herenwerk. Dat is veertig jaar geleden en de jonge Folmer is dus ook al zo jong niet meer. doch nog altijd zou hij het liefst, net als zijn vader, alleen maar paardendokter zijn. Dat kan niet meer. want van de vijfduizend paarden die Amsterdam vroeger had zijn er nog maar een paar honderd over: een paar bij van Gend en Loos en een paar in gemeentedienst en dan de paarden van de bereden politie. Die verzorgt dokter Folmer nog: hij laat ze door hun neus dicht te houden zuchten als ze verkouden zijn. zodat hij met de stetoscoop kan luisteren en hij zet de klem in de mond als er een paardenkies getrokken moet worden. ZIJN OVERIGE PATIËNTEN zijn als dierenarts in de grote stad de poes van mevrouw en de hond van meneer, het kanariepietje en de pape gaai, konijntjes en eendjes én de leven de have van de dierentuin Artis. In de gang voor de deur van zijn spreekka mer staat een opgezet leeuwtje: een van de zes die hij in Artis hielp ter wereld brengen. En in zijn spreekka mer hangen portretten van voormalige patiënten: twee deftige Afghanen. met lang haar en slappe oren, en een pit tige terrier met het onderschrift „nu bijt ik niet meer". Er staat ook een doos vol portretten van pekineesjes en poezen en van dok ter Folmers vrienden uit de circus wereld. Alle beroemde dierentem mers, die ooit in Amsterdam opgetreden zijn, kennen dokter Folmer: hij heeft olifanten van neusverkoudheid afge holpen beren de nagels geknipt en hij heeft Fritzi, de koningstijger van de beroemde temmer Sawade van een kaakverzwering willen genezen doch dat lukte niet. Sawade nam hem mee naar de grote traliekooi waar Frit zi zat te spinnen als een poes. De dokter dacht dat de temmer het beestje naar het hek zou lokken, opdat hjj hem eens rustig bekijken kon. doch inpiaats daarvan deed Sawade de sleuf open en Fritzi schoof er door naar bui ten en kwam regelrecht op de dokter af, die langzaam achteruit liep tot hij tegen de muur stond. Nog steeds spin nend van genoegen kwam Fritzi nog wat dichterbij en begon begerig aan dokters broek te snuffelen tot Sa wade zag hoe bang de dokter was en Fritzi terugriep. Omdat hij geen Nederlands sprak, heeft Sawade nooit begrepen wat de dokter zei, toen hij haastig wegging; hij zei: sjij met je tijger en hij ging trillend van de zenuwen naar huis, om koffie te drinken, met véél cognac, om bij te komen. DAT IS OOK AL WEER lang ge leden en dokter Folmer is intussen ge wend aan wilde dieren: in 'Artis. Elke morgen gaat hij er langs en krijgt het rapport van de oppasser; de kangeroe moet een zalfje hebben en de chimpan see een lever-injectie, omdat hij zich wat slap voelt. De twee neushoorns hebben, in lente-stemming, elkaar de huid van de kop geschuurd. Eenmaal heeft hij ook in Artis een ooievaar aan een kunstbeen geholpen en die heeft er jaren parmantig mee rondgestapt. Dokter Folmer verzorgt ook de die rentransporten van de K.L.M., die soms dure visjes uit Zuid-Amerika en even dure olifanten uit Azië of gnoes uit Afrika door de lucht vervoert. Hij houdt medisch toezicht op de vee-trans porten van de Maatschappij Nederland. 's Middags wacht hem thuis in de Honhorststraat, de privé-praktijk: er komen dames met pekineesjes die te lange nagels hebben, dashondjes die te veel bonbons gegeten hebben en chow- chows die zichzelf kaal krabben. Soms komen cr mensen, die men moest verbieden dieren te houden; men sen die een hondje hebben dat aan open t.b.c. lijdt en dat ze rustig met hun kinderen laten spelen. Of zonderlinge dames, die er acht-en-twintig poezen op na houden, die ze bü zich in bed laten slapen. NA HET SPREEKUUR gaat dokter Folmer met zijn tover-doos zijn in strumentenkoffertje naar het dieren- asyl aan de Polderweg, waar hij voor twee kwartjes per patiënt, of als het moet voor niets, achtereenvolgens be handelt: konijnen, kippen, poesen, hon den, duiven, apen, papegaaien, witte muizen, egels, geiten, kanaries, mar motjes en goudvissen. Er werd een keeshond gebracht In een kinderwagen; om zijn achterlijf een wit verband. Tumor, zei de dokter, en De Amsterdamse dierenarts dr C. Folmer. bezig met het onderzoek van één der pa tiëntjes. het baasje, dat een Amsterdams straat schoffie was, vroeg bang: mot-ie nou dood, dokter? Nee, zei de dokter en sneed met een vlijmscherp operatie-mes een gezwel weg zo groot als een hand, terwijl het jongetje met tranen in de ogen stond toe te kijken. De volgende klant was een meisje met een boodschappentas en uit die tas kwam een Cyperse kater, die een stuk glas in z'n poot had. Jo. zei de dokter, tegen zijn assistente, kriebel hem achter z'n oren bij wijze van afleiding, want anders wil een kater nog wel eens een venijnige krabpoot naar de dokter uitsteken. Vervolgens stevende binnen een Am sterdammer, met een goedig hart zo groot als de Arke Noachs. Hij had een haas bij zich gevonden dokter, tussen de tramrails, maar 't beest hep z'n poot gebroken. De dokter spalkte het pootje met eén stevige pleister en de huishaas moest over twee weken terug komen. Kippen, zei de dokter, hebben vaak diphterie, kropverstoppingen of pok ken. Honden moeten vaak ingeënt wor den tegen de ziekte van Carré, wat men de „honden ziekte" noemt. En de mees te papegaaien worden ziek, doordat ze verwendworden en te vet gevoerd. Papegaaien, zei dokter Folmer, zjjn m'n gezelligste patiënten. Ik heb er een die als ik binnenkom zelf al roept: daarrr is de doktirrr. er in 1949 nog in de Sovjetzone wa ren, zijn er nog duizend over. Ruim tweeduizend personen-rijtuigen en vijftigduizend goederenwagons gingen eveneens naar Rusland. Het overge bleven materieel is zo sterk verou derd, dat ongeveer een derde voort durend in de 25 reparatiewerkplaat- sen van de Oostduitse spoorwegen onderhanden is. Dit zijn de officiële cijfers. Twaalf procent van het rollende materieel is constant in gebruik voor de herstelbetalingen-leveranties aan Rusland. Het personenvervoer is volkomen afhankelijk geworden van het toeval. Treinen, die drie uur later dan vol gens de dienstregeling naar hun be stemming vertrekken, zijn niets bij zonders. Natuurlijk produceert de staat regelmatig parolen als remedie tegen deze wantoestand. De spoorweg arbeiders moeten harder werken en zij moeten ervoor zorgen, dat de wa gons steeds zwaarder worden beladen en altijd onderweg zijn. Soms bezwij ken de locomotieven onder hun last van tachtig en negentig wagons en in zo'n geval is het woord „sabotage" zeer gemakkelijk uitgesproken. In 1950 heeft men het probleem van een andere kant willen aanpakken. Een deel van de locomotieven moest worden omgebouwd om te worden ge stookt met bruinkolenstof. Dit zou een enorme besparing opleveren. Nadat de ombouwerij enkele millioenen had gekost, ontdekte men dat de bespa ring nauwelijks vijf procent bedroeg, en dat de ketels van de locomotieven door het sterk zwavelhoudende, bruin- kolenstof zó werden aangetast, dat driekwart van de „stofzuigers", zoals de volksmond ze noemde, voortdurend in reparatie was. DE GEVOLGEN van één en ander '.aten zich niet moeilijk raden. Oost- Duitsland, dat in het socialistisch pa troon een deel van de zware industrie voor zijn rekening heeft gekregen, blijft met zijn producten zitten, en ontvangt levensmiddelen en kleding, die weer uit andere productiegebieden moeten komen, als „buitenkansjes". Spoorwegongelukken doen zich regel matig voor. Vele machinisten rijden „op zicht", omdat de beveiligingsin stallaties öf defect óf eenvoudig bui ten bedrijf zijn. In Augustus werd er een typerend cijfer bekénd. In het Oostberlijnse spoorwegdis trict werden officieel 480 railsbreuken gerapporteerd! De Oostduitse machthebbers erken nen, dat er bij het spoorwegbedrijf fouten worden gemaakt en ze hebben bij elke verklaring de beschikking over een reeks schuldigen. Het ene moment gaat er een directeur naar de gevangenis, het volgende vertrekt er een ploeg ..saboterende" wegwer kers naar de kampen in Rusland. Niemand bij de spoorwegen weet of hij niet op de ren of andere dag plot seling verantwoordelijk wordt ge maakt voor het gebrekkige materiaal en de nog gebrekkiger organisatie. De enige juiste oplossing heeft men tot dusverre niet willen vinden: het reorganiseren en opnieuw opbouwen Vi.n het Oostduitse spoorwegbedrijf. Dit zal vele millioenen vergen en bovenal de oprechte steun van de Russische regering. Het ziet er naar uit. dat men van plan is. deze ooit te verlenen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1953 | | pagina 7