GROENLAND IS IN ZICHT Schilders zien de architectuur Hollywood creëerde een serieuze Salome Collega Christensen zendt ons zijn handdruk mm Van coulisse tot zelfstandig motief Onbekende vriend Martelares van haar omgeving Onder Groenlandera en Eskimo's (7) door Anth. van Kampen Saenredani en De Witte twee grote figuren ZATERDAG 25 JUM "N De Gonthab Fjord, toegang gevend tot Groenlands voorpost van die naam en grootste nederzetting van Groenland. Granieten ijsblok ken omzomen het diepblauwe water. VANMORGEN werd ik wakker door hel geluid van twee of drie mensen aan dek, die elkaar iets toeriepen. Het leek me dat ze het woord „land" noemden en ik keek door de patrijspoort. Er was géén land. Er was een verre kim en ergens daarboven zweefde iets. Witte wolken, grijze stukken damptenminste daar leek het op. Maar die wolken en die damp waren toch anders dan gewoonlijk. Ik vertrouwde het niet en was binnen vijf minuten aan dek. Het waren geen wolken. Het was het land Groenland. Het was nog vele mijlen weg. Zó ver, dat alleen de hoogste toppen der bergen zicht baar waren. Het zou nog uren duren, eer we daar waren. Misschien tegen de middag. Beslist niet eerder. Straat Davis was eindelijk en tenslotte toch iets geworden, dat werkelijk aan een zeestraat deed denken. Geen aanzwellende golfruggen meer. Geen „white horscs geen schuimkragen. Hier en daar een ijsberg, die even onaandoenlijk als die we de avond en de nacht ervoor gezien had den, vooi bijdrcvcn. Een diepblauwe zee, en daar in de verte het doel van onze reis: Groenland. Eindelijk Groenland. DRIE UUR LATER konden we de kust zien. Geen aangenaam beeld. Daarvoor was het te wild, te rauw, te donker. Hoge toppen en diepe insnijdingen. Alles grijs en grauw. Maar de zon was er ook niet bij. Een kust, die zich aan stuurboord eindeloos uitstrekte. Die ergens op dook uit de nevels en ergens ver dween in de nevels. Maar telkens boorden zich nieuwe toppen uit die gr;jze nevelbaaiei-d, en iedere top was een nieuw stuk Groenland. Dat was het dus. Van der Zee en ik stonden naast elkaar en wij heb ben niet zo veel gesproken, dat eer ste uur, waarin wij dan eindelijk met het „zesde Continent" gecon fronteerd werden. Wat viel er ook te zeggen. Het was alleen maar mach- tig-groot en wijd en ruim. En we konden het nauwelijks met onze blikken omspannen. We hadden er. dat eerste uur. geen houvast aan, geen afstand op. We moesten ons er blijkbaar eerst op instellen. Zoals wii ons ook moesten instellen op de gedachte dat dit nu dat eiland was, 's-werelds grootste eiland, in wezen echter iets dat men geer. eiland meer kan noemen. X, u |g;' - OVER een uur of wat zouden we daar zijn. Daar staan. Daar lopen. In Kopenhagen hadden zo ons ge zegd, een dag of tien geleden, dat we de zaken daar zouden moeten rege len, omdat er nu eenmaal in Europa van te voren niets te regelen viel voor Groenland. Daar, op Groen land zelf, moesten we het klaren. Met onze introductiebrieven. Met de 'óns meegegeven namen van enkele personen, die ergens lar.gs die hope- v - bericht van een onbekende, levend op Gothab, aan de kust van Groen land. Een man, wiens naam we nooit hebben horen noemen. Zijn bestaan was ons een seconde geleden nog volkomen onbekend. Geen enkele re latie was er ooit tussen die man op Groenland en ons, aan boord van de Alexandrine. En tóch stuurde hii ons die morgen een telegram! Ik zal, als ik dit artikel naar Hol- ind stuur, dat telegram er en de redactie vragen dat loos lange kust moesten wonen. Voor de rest hoopte men dat we maar veel geluk zouden hebben. Geluk met het ijs, geluk met de verbindingen, ge luk met het vinden van onderdak. Geluk met de kou. Geluk met alles dus. En we hadden gezegd dat we het wel zouden versieren daar, als we er eenmaal waren. Tenslotte moet je iets wagen en niemand behoefde ons tenslotte te v~ -tellen dat we daar in Groenland niét met legio problemen te maken zouden krijgen. En daar lag het. daar was de kust. Al die bergen, al die canyons, al die diepe fjordeningangen. Gelooft U mij lezer, dat we in dit uu iets minder optimistisch waren dan ii. Kopenhagen. Want nu was het zover, nu moést al dat geluk komen. EN DAN is er ineens een klein won der. Midden in enigszins gedrukte overpeinzingen vanwege dat aanko mende lana, waaraan we nog geen millimeter geestelijk houvast heb ben, scheert daar dan de Fortuin zelve over de blauwe wateren van Straat Davis. Geen engel, geen fee. Iets totaal onzichtbaars. Iets dat alleen contact heeft met de aether: een telegram. Een haastige marconist die ons een papiertje in de hand drukt. Een met rood zegel gesloten vodje papier Ik besef dat dit een bericht, een mededeling moet zijn. Van wie? Uit Holland? Uit Kopenhagen? Of van een bevriend zeeman, ergens met z n schip op zee, die ons een groet wil overbrengen? Ik scheur het vodje open en het is een groet. Niet van huis, niet van een vriend, niet van een schip. Een land stuur, dat telegram erbij doen, en de redactie vragen dat telegram af te drukken. Niet omdat de inhoud er van zo wereldschokkend was. En ook niet omdat het wel aardig is van een onbekende op zee een bood schap te ontvangen. Maar wèl om het bewijs te leveren dat een mens overal ter wereld, zelfs in de barre Groenlanüse wateren, vrienden heeft. Onbekende vrienden, waarvan hij het bestaan niet eens vermoedt. Ge looft u mij, lezer, dat er nauwelijks iets meer hartversterkends denk baar is dan zo'n boodschap in zo'n vorm Een zekere Helge Christensen, journalist volgens de ondertekening, heette ons welkom in Groenland. En hij deed méér: hij vroeg of er iets was dat hij voor ons kon doen. „Ready to help you as much as wanted": klaar om jullie te helpen, zoveel als jullie willen". Toen wij een Ijwartier later weer aan dek waren leunend over de reling naar de steeds helderder door komende kust van Groenland, brak de zon door de nevel heen. En zij scheen breed en klaar over die kust aan stuurboord en die kust zag er aanzienlijk minder desolaat en som ber uit dan daarvoor. De eerste zwarte alken scheerden over het kielzog en een zeehond stak snui vend z'n kop boven water. Er was geen somberheid meer in ons hart, geen angst, geen zorg meer. Alle mist was óók weg uit onze har ten. En dat alleen door dat ene tele gram var. die onbekende vriend, die nooit eerder geziene collega, die de .moeite had genomen ons een hand te reiken vanaf die kust via Straat Davis op de Alexandrine. Het was precies het enige wat we die morgen nodig hadden, die telegrafische handdruk van Helge Christensen, er gens op die verre kust. Is er dan tóch een soort broeder schap tussen journalisten? Men is ge neigd het aan te nemen bij het ont vangen van zo'n telegram, op zulk een plaats in een dergelijk uur. Ik geloof niet dat het nodig inhoua weer te geven van het tele gram. dat we de marconist een kwar tier later naar Gothab lieten seinen. Die kwam neer op het geven van twee handdrukken. En behoorlijk stevige ook. Zo schoven wij op Groenland af. Ieder uur werd het water blauwer en rustiger. Het was bijna zo glad als in een baai. Aan bakboord lag de lege verte van Straat Davis. Aan stuurboord verhief zich het Zesde Continent. Bars. oud en donker. II KKNT ZE WEL, de humane afbeeldingen van de fervent dansen de Salome, met op de achtergrond de halsrek kende hovelingen van Herodes, en heel voor aan vooral duidelijk in het zicht op een kostbare schaal, het zo juist afgehouwen hoofd van Johannes de Doper. „Kijk", hebben ze in Hoilyiuood gezegd, „dat is nou net wat. we zoe ken. En waar het publiek behoefte aan heeft". Voor een lief sommetje hebben ze een scenario schrijver zo gek gekre gen een heel verhaal te weven over dit korte motief en met als tegen prestatie een waar schijnlijk nog grotere som heeft Rita Hayworth er genadiglijk in toege stemd, die zo veel be sproken Salome wel te willen uitbeelden. En of het nu op haar aandrij ven is geweest, dat de scenarioschrijver van de Salome-figuur een soort martelares van haar om geving heeft gemaakt, of dat zijn inspiratie hem boven het hoofd is ge groeid: de combinatie Hayworth-Salome blijkt er een van prille on schuld te zijn geworden, tij het gecombineerd met een niet geheel onschul dig aandoende onthul ling van schoonheid. Rita Hayworth in Salomé's slulerdans WATUURLIJK heeft de schrijver ^-el een degelijke verklaring, waarom Salome niet zo slecht kan zijn ge weest als de verhalen willen. Het meest merkwaardige echter is. dat hij zelf toegeeft, er nog helemaal niet zo zeker van te zijn, of Salome inderdaad ooit heeft bestaan! Want bij een nauw keurige nalezing van die verzen uit het evangelie van Mattheus en Mar- cus die melding maken van het feit, dat de jonge dochter van Hero- dius voor koning Herodes danste, en toen deze haar iets ten geschenke wilde geven, op haar moeders verzoek het hoofd van Johannes de Doper vroeg is er geen sprake van een Salome. Een of andere historicus uit de oudheid, schijnt de jonge doch ter van de naam Salome voorzien te hebben, een heel gewone naam in die dagen, die „vrede" betekent. Het is misschien als niet meer dan cynisch grapje bedoeld door de geleerde, maar toen men naderhand zekerheid begon te missen omtrent de naam van het meisje, raakte men ook de andere ze kerheid kwijt: nl. die over haar be staan. De vaagheid over het gebeuren aan het hof van Herodes en de identi teit van het meisje vindt men ook in de Bijbe] terug. Een groot bijbelge- leerde Hall Craine heeft het in cident aan de kaak gesteld als pla giaat uit het boek Esther, waar van een dergelijke scène sprake is. Met deze wetenschap voor ogen. en ook bekend met Oscar Wtlde's legende van Salome die het hoofd van Jo hannes laat vallen tengevolge van Sa lomé's wraak, omdat de profeet haar en haar affecties niet genegen was die voor velen wordt, gehouden voor de officiële bijbeltekst moest de scenarioschrijver wel een nieuwe Sa- lome-interpretatie verzinnen. Niet aU leen om de anderhalf uur film pol te krijgen, maar vooral ook om het juiste evenwicht te vinden tussen de gewijde (Johannes en tweemaal de Christus figuur) en de profane gegevens (zoals de bloedschande en echtbreuk). Door de serieuze wijze, waarop men het verhaal poogde samen te stellen, om noch Christenen noch Joden te be ledigen, kreeg automatisch de hoofd figuur, i.c. Salome, een meer serieus karakter. Toen het scenario klaar was, werd het "aar de hoogste gezagsdragers van de Katholieke, Protestantse en Joodse kerken gezonden. Geen van deze had er enige aanmerking op te maken. Zelfs bleek men vol lof over de deli cate wijze, waarop de reactie van de opkomst van het Christendom op de Joodse en heidense samenleving was geschilderd. Doch alle goede bedoelingen ten spijt, is Salome niet meer dan een kasstuk te noemen, met de befaamde (sluier) dans van Rita als extra lok middel. Hier zijn nog wel beroemde namen als Charles Laughton (als He rodes), Judith Andersan (als Hero- dias), Sir Cedric Hardwick (als keizer Tiberius), Basil Sidney (als Pontiua Pilatusi en Stewart Granger (als Clau- dius, een jong Romeins officier en ge liefde van Salome) aan vastgekoppeld, maar we hebben het idee, dat zij liever aan iets waardigers hun naam geleend hadden dan aan het scenario over Sa lome. Zelfs al is deze Salome een vurige leerling van Johannes de Do per, en allerminst de onmogelijke juf frouw met de meest onmogelijke wen sen, zoals ze voor ons in de geest be staat. 42 UrgMfc llttlejirsm (l*U*r org«nO Swa» Smit irépon»» etvée) Vcdisgnt forlcnmlMi (<lgnn cwentiomwHI TM Piert edre»jft (télégumm* mulitplM) TC Kollstionrrinj beult M*lé*f rollstioné) Telegram van Christensen (Van onze redacteur beeldende kunsten) VAN EIJCK EN DE „PRIMITIEVEN" die na hem kwamen, hebben nog al eens een gebeurtenis uit de gewijde historiën doen plaatsvinden in een gebouw. Met graagte hebben deze kunstenaars bijvoorbeeld een mysterie uit de Maria devotie gesitueerd in een Gothische kathedraal, die ze ondanks hun gebrekkige kennis van perspectief met grote zorg en een uitstekend gevoel voor ruimte weergaven. Toch zegt men te veel, wanneer men hen met' het oog hierop tot de architectuurschilders rekent. Hun belangstelling ging immers niet in de eerste plaats uit naar het gebouw dat ze schilder den. Het religieuze element in hun schilderij was hoofdzaak, het bouw werk, décor, achtergrond voor de handeling. Het bouwsel zelf begint voor de schilder pas een bron van inspiratie te worden, wanneer overeenkomstig de geest van de tijd het mysterie naar de achtergrond wordt gedrongen en de realiteit met volle nadruk de aandacht begint op te eisen. Maar dan is intussen ook de Renaissance aangebroken. Het gesloten wereldbeeld van de middeleeuwen is verguisd. Het is op dat punt, dat de zeer belangwek kende tentoonstelling begint, welke momenteel onder de titel „Nederlandse architectuurschilders 1600-1900" wordt gehouden, In het Centraal Museum te Utrecht. INDERDAAD daagt tegen het eind X?.n de zestiende eeuw de belang stelling voor het gebouw als schil derkunstig gegeven. De schilders gaan dan echter vaak ï.og meer fan taseren dan uitbeelden. Een begaaf de artist als de Leeuwarder Hans Vredeman de Vries blijkt zo volko men te zijn gegrepen voor het vele nieuwe, dat er in de bouw- en ver sieringskunst naar voren komt, dat hij grote panelen gaat schilderen met gebouwen er op welke overladen zijn met allerlei tierelantijnen. Zij zijn als het ware de samenvatting van wat hij in zijn voorbeeldenboe ken aan versieringsmotieven onder de mensen heeft gebracht. Zo wordt de weelde aan ornament de hoofd zaak; daarnevens verlustigen de schilders zich in de perspectief. Dat duurt, tot dat de schilders ont dekken, dat een gebouw een eigen karakter kan hebben. De eerste, die dat inziet, is Pieter Jansz Saenre- dam. In zijn wat koele stukken geeft hij het steeds wisselende beeld van 18)0 AdrcM* nn &8npiB eg fa daislee f n 29/5 Jull«neha«b A«dlO 'tl Milioo OXf Modus* TÜ tttÜM Afiradt. vj 5 .«5 *12.1*1 Sri -/..r r I0 ,tnn 1» «n/thlnf T noa Jo-for JOH »to$ to h.lp you «uoh oo ««af d otop ho» lo"8 1°° efylns OoatRMVTtBiT 8T»«tln&» -tfrlgo Chrlttonoon Ud1tor- MT* Udlever* ejrohendift (nuu wnpr- een oude kerk, gezien van een tel kens ander gezichtspunt uit. Hij werkt met grote zorg en geeft zien nauwkeurig rekenschap van wat hij doet. Voor hem is de ruimte-aandoe ning van groot belang, niet de licht val of de sfeer van een kerk. barokkunstenaars. De Witte doet de dingen schilderachtig en gevoelig. Daarin toont hij zich de beste ver tegenwoordiger van dit type schil ders. Gerrit Houckgeest en Antonie de Lorme benaderen hem hier en daar, maar overtreffen hem nergens. Van Albert Cuyp, overigens land schapsschilder bij uitstek, is er een enkel kerkinterieur, dat zijn begaafd heid ook op dit gebied bewijst. Dan, in de achttiende eeuw, valt er op dit gebied een stilte in, die pas door Johannes Bosboom in de negentiende eeuw wordt verbroken. Hij grijpt weliswaar in veel terug Zo zag Pieter Jansz Saenredam in 1659 te Utrecht het koor van de Mariakerk Een groot aantal tekeningen en schilderijen van deze meesters de kern van de Utrechtse expositie maakt zijn opvattingen duidelijk. Lichtval en sfeer nauwelijks iemand heeft deze beter aangevoeld dan de Alkmaarder Emanuel de Witte. Hij geeft in zijn fraaie doeken de tegenstellingen van licht en don ker, de schemerige diepten van de kerk krijgen een eigen luister en gaarne laat hij het licht vergloeien pp een zuil of tegen eon wand. Er is in zijn werk niets meer van de peu terige nauwkeurigheid van de eerste naar een tiid die twee eeuwen ach ter hem ligt, maar komt tenslotte ot een geheel eigen stijl, welke voor al het mysterieuze van licht en half donker zijn volle waarde geeft. Steeds veelvuldiger wprden intus sen de straatgezichten, lang niet al tijd in de eerste plaats geschilderd om het straatbeeld dan wel om het aardige tafereeltje uit het dagelijkse leven, dat er zo vaak te zien is. De straat is décor, niet meer; daarom verbaast het me eigenlijk wat, dat ook dit genre in Utrecht zonder meer [bij de architectuurkunst wordt ge» trokken. Dat neemt niet weg, dat het op zichzelf aantrekkelijk is. Neem slechts het werk van de gebroeders Berckheyde, waarvan inzonderheid dat van Job de moeite waard is om zijn fiin gevoel voor lichtval en at mosfeer. Jacob van Ruysdael heeft ons in menig stuk de ruimte van eep Amsterdams stadsplein laten onder gaan, Jan van der Heyde blijkt niet alleen een brandspuit te kunnen uit vinden, doch ook charmant en pittig te kunnen schilderen. Van de achttiende eeuwers is er niemand aan het peil van deze schil ders toegekomen. De burgerlijkheid van deze tijd wordt in het zorgvul dig tezamengepeuterde stadsgezicht even pijnlijk gedemonstreerd als in het portret. De stukken hebben geen atmosfeer meer en geen kleur; vaak zijn zij bovendien nog stuntelig van factuur. Pas tegen het eind van de negen tiende eeuw, wanneer sommige schil ders belangstelling voor de stad krij gen als voor een levende, zich snel ontwikkelende gemeenschap van werkende mensen, wordt het stads gezicht weer de moeite van het aan zien waard, zoals de beide Breitners in deze collectie laten zien. Wanneer men tenminste een mooi doekje als Troostwijks „Raampoortje in de sneeuw" niet uitzondert. Dit verte genwoordigt temidden van de bur gerlijke romantiek van het begin dezer eeuw een klasse apart. Men zou deze tentoonstelling an ders hebben kunnen noemen dan men gedaan heeft. „De ontwikkeling van een visie" zou geen gekke naam zijn geweest. Want het is duidelijk, dat de mens van nu zijn stad, zijn dorp, het straatbeeld, zijn medemen sen anders ondergaat dan de burger van drie eeuwen geleden. Wie daar een indruk van wil krijgen, zette naast elkaar het fel-geschilderde, bijna brutaal-kleurige ..Koningsplein bh avond" van Jan Sluytcrs pn e<m stadsgezicht van een van de Berck- heydes, d't waarlijk idyllisch van sfeer en kleur is. Deze ontwikkeling moe te maken is het ho-ieode van deze tentoon stelling Tn dat verhand neemt men het ..teveel", het no»hreken van een wat rritische instelling bij de keuze der stukken graag on de koop toe. Want zeifs het minder belangrijk?, 'a het slechte krijgt hier, in dit ge heel, zijn waarde. Van W.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1953 | | pagina 9