Tikerak vaart door behekste ijszee
Onvergetelijke tocht naar het
werkelijke Groenland
Wolkenkrabber in een week bekleed
Drie ploegen werkten
vier verdiepingen
per dag af
Bent u bekeerd?
I
Onder Groenlanders en Eskimo's (25)
De Are de Triomf
door
Anth. van Kampen
DAT' nauwelijks een week late
KNAC tot regering:
Belastingvrijdom van
militair vervoer
ongemotiveerd
Ter overdenking
Zestiende Tintoretto op
Venetiaanse expositie
ZATERDAG 13 SEPTEMBER 1953
POOLCIRKEL GEPASSEERD
[IET is onze trouwe (tevens veelvoudig verwenste) Tikerak, die
Van der Zee en mij van Zuid-Groenland naar de startplaats van
ons tweede doel brengt: Disko-baai. Een reis door Straat Davis, via
de nederzettingen Sukkertoppen, Holsteinsborg en Godhavn. Drie
nederzettingen, boven op de naakte, barre rotsen van Groenland's
Westkust. In de ene wonen een paar Groenlanders méér dan in de
andere, maar alle drie zijn het de meest van de wereld verlaten
buitenposten, die denkbaar zijn. Ik zou u over deze posten, aan de
zelfkant der bewoonde wereld, graag wat vertellen, maar er zijn
teveel andere belevenissen, die zich opdringen om beschreven te
worden.
Het begon daar, waar Straat Davis eindigt en Disko-baai en
Baffins-baai beginnen. Ik herinner me dat het een Zondag was, die
ongelooflijk mooi begon. Met een blauwe zee en een ansichtkaarten-
blauwe hemel erboven gespannen. Met alleen aan de kim de bulten
der ijsbergen. En zo naderden wij het doel: Jakobshavn. Het zou,
zo leek het mij, de meest rustige, minst sensationele binnenkomst
worden, die denkbaar was. Jazekerzo leek het mij. Maar ik
was daar alleen zo zeker van, omdat ik dacht Groenland te kennen.
Ik wist niet, dat ik er nor, niets van kende, niets van begreep, niets
van wist.
UET begon ineens. De ijsbergen, ciie
urenlang hardwitte figuren boven
op de kim waren geweest, kregen
een andere kleur: ze werden grijs.
Daarna paars. Tenslotte verdwenen
ze. Dat hele proces speelde zich af
in niet meer dan tien minuten. En
toen er een half uur was verlopen,
zat de Tikerak in een teerdikke mist,
met hoogop 15 tot 20 meter zicht.
We hadden dat al eens eerder mee
gemaakt. maar ditmaal scheen het
door kapitein Moller en zijn beman
ning al bijzonder weinig op prijs ge
steld te worden. Niet dat men enige
vrees behoefde te hebben met mee-
cf tegenliggers in botsing te komen.
De scheepvaart in dit deel der we
reld is practisch nihil en deze aan
varingskans kun je rustig verwaar
lozen. Maar daar waren* de lisbergen,
en hoe dichter we Jakobshavn nader
den. des te meer bergen zouden er
in onze richting afdrijven.
In deze zee voeren we verschei
dene uren. op iets minder dan halve
kracht. De Tikerak slenterde als het
ware door het water, en we kregen
de indruk dat het op deze manier bar
lang kon duren, eer we Jakobshavn
zouden bereiken. In dit opzicht wa
ren onze verwachtingen profetisch.
Het heeft lang geduurd. Maar dat
wisten we toen nog niet.
Deze doodstille, haast olie^ladde
zeedit vreemde, haast te stil
le, té rimpelloze waterhet had
iets vijandigs, er was iets mee, dat
verraderlijk was, iets dat wij rond
uit niet vertrouwden. Deze zee was
té rustig. Ze was werkelijk een
„mare pigrum". zoals een oude Griek
een soortgelijke zee op hoge breedte
eens noemde: een trage, gestolde
200.
Het ging vriezen. Niet zo hard,
hoogstens 1 of 2 graden. Maar met
de mist erbij werd het verblijf bo
vendeks er niet aangenamer op. Maar
we konden niet naar beneden. Om
de een of andere reden werden we
aan het dek van de Tikerak vastge
houden. Ik denk dat het de onbe
wuste gevoelde aanwezigheid van ge
vaar was.
En zo stonden we daar, op het
gladde, natte half-bevroren, glibbe
rige dek aan de reling, om te trach
ten iets van die witte, melkwitte,
brei te doorboren. Vergeefse moeite.
Uur na uur verging. De radio in
de marconihut jankte onafgebroken.
De marconist probeerde verbinding
met Jakobshavn te krijgen, om zo
doende iets omtrent de koers te
weten te komen. Het duurde lang
eer het lukte. De radar stond bij,
maar kapitein Moller zei ons dat
ze waardeloos was, omdat het screen
alleen maar zwarte vlekken te zien
gaf: zwarte ijsbergen en zwarte kust.
Er werden fluitsignalen gegeven,
iedere twee minuten. Niet om iets of
iemand op te roepen, maar om aan
de echo's na te gaan, of er lisbergen
rond ons waren. Er waren ye.®l
echo's, bii iedere stoot van de fluit.
Voor en achter, aan stuur- en aan
bakboord. Toen wisten we, dat we
midden in het ijs waren beland. Dit
lijkt interessant en het was het ook.
Maar er was iets met de bemanning
van het schip, dat me niet aanstond.
Alle hens waren aan dek, op inet
machinekamerpersoneel na. Dubbele
wachten voor en achter, en in oe
mast permanent een uitkuk. Eni bo
ven ons was de zon, de midder
nachtzon, die ons in deze weken
nooit meer zal verlaten. We zagen
haar niet, en toch zagen wu haar op
een bepaalde manier ook weer wel.
Als je naar boven keek zag je een
dunrie, glasachtige massa, met er
doorheen lichtgele glanzen. Dat was
de zon. die haast de baaierd, van
mist doorboorde. Ja haast. Maar ook
niet meer.
EN toen kwam de Are de Triomf.
We zagen twee man aan de bak-
boordsverschansing gebogen luiste
ren. Ik luisterde ooken er
was iets te horen. Het waren niet de
laatste echo's van de laatste stoot
op de fluit. Het was een heel ander
geluid>heel zacht, heel be
deesd; er ritselde iets in de nabilheid
van de Tikerak. er zuchtte wat. Ik
kan dit niet precies met woorden
weergeven. Maar ik voelde dat daar
iets was, iéts ontzaglijk groots, ver
hevens, en onvoorstelbaar gevaar- I
lijk. Met een vlaag wind woei er I
plotseling een stuk intense kou naar j
ons toe. Toen wisten we het: het j
moest ijs zijn. Een berg of een veld.
Weer verscheurde de fluit van de
Tikerak de stilte boven die gestolde j
zee. wanhopig triest en melaneho-
liek. Weer echo's.... aan letterlijk I
alle kanten, soms snel komend, soms
ia een lange tijd.
En toen gebeurde het: ineens za
gen wij een enorme stolp geelwit
licht op ons afkomen. Alleen maar
licht. En we hoorden water ruisen,
kabbelen, uitsissen. En daar was die
berg!
Nee, het was geen gewone ijs
berg. Het was ook geen ijsveld. Het
was iets, waarvoor ik alleen maar
de naam Are de Triomf kan beden
ken. Want dat was het. Een enorme
boog, staande in die spookzee, op
het oog zich niet bewegend. En hij
stond daar alleen om de Tikerak, en
allen die zich daar aan boord bevon
den, op te vangen, als een haas in
een strik, en te vernietigen.
Die stolp van geel licht, die ais
een geest opdoemende Are de Triomf,
de stilte en de snel uitgevoerde ma
noeuvres op het schipwe zul
len ze niet spoedig vergeten, lijkt
me. En evenmin die paar meter
water, die uiteindelijk vrij bleven
tussen het schip en die gigantische
Ijsberg, die als het ware indirect
verlicht daar verankerd lag, als een
roofdier, zeker van zijn prooi en
zeker van zijn almacht.
Ik liep naar de brug. Niet om iets
tegen kapitein Moller te zeggen. Daar
ontbrak me, in deze ogenblikken, de
moed toe. Maar alleen om hem te
zien. Ik weet nog precies dat er een
ding was dat me opviel in dat grau
we, getaande gezicht van deze per
fecte iis-navigator: zijn ogen. Het
waren alleen nog maar dunne sple
ten, waardoor hij tuurde in die la
wine mist, die tussen zijn schip en
Jakobshavn klokte.
Tenslotte had de marconist toch
nog verbinding met de radiopost aan
de wal gekregen. Hij vroeg of het
mogelijk was dat een paar Groenlan
ders ons tegemoetvoeren om als loods
te dienen. Men zou het proberen.
Een kwartier later werd terugge
seind dat ze al onderweg waren. Een
motorboot met 6 Groenlanders. Ze
zouden met de fluit seinen en op
de Tikerak moesten ze dat ook doen.
Zo moest men elkaar vinden.
DflHiiiHiiiiimiiiiiiiiiiiBiiiiiiijiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiRiimuiiintmiiffliiti^
WMmËmm\WMKMÊMÊMÊKÊMmm
Dat zeiden wij tenminste tegen
elkaar. Maar ik herhaal wederom:
wat wisten wij van Groenland, ter
hoogte van 69, 70 graden Noorder
breedte! Want het duurde lang, heel
lang, eer we de fluit van die Groen-
landse boot hoorden, en in al die
uren dreven we min of meer ver
loren rond in een zee, opgepropt met
ijsbergen. We zaten er, na de Are de
Triomf, die de voorhoede had ge
vormd, midden in en het was onmo
gelijk de brokken te ontgaan. En
opnieuw kreeg de Tikerak rijkelijk
haar deel. Stoot na stoot en klap na
klap kreeg ze te incasseren. Ze
dreunde, trilde, wankelde en opnieuw
begrepen we waarom een dergelijk
schin van hout gebouwd wordt.
Eenmaal kwamen drie brokken
over elkaar heengeschoven ijs tege
lijk bij de Tikerak. Drie, witte gol
ven, die haar gingen bespringen. Het
was alsof die stukken ijs werkelijk
leefden, en een aanval deden. Een
der brokken schoof over de ver
schansing, maar op dat ogenblik
deinsde het schin en de wolf wen
telde en verzonk. En de mist om
hulde de wolven en we kropen ver
der.
EN toen gebeurde er van alles tege
lijk. Daar waren, heel ver nog,
de hese flarden geluid van de fluit
van de Groenlandse boot. En op het
zelfde ogenblik boorde eindelijk de
zon, (het was 2 uur in de nacht) zich
door de mist heen, en de wind woei
heel die wereld schoon en wat we
toén zagen was van een verbijste
rende en tegelijkertijd wilde schoon
heid. Om ons heen lag: Arctica. het
Poolgebied. Een onafzienbaar pano
rama van schotsen, bergen, ijsvelden.
Wit en indigoblauw en absinthgroen.
Met hier en daar stroken, smalle
kanalen van blauw water. Zó kon
dus ijs zijn. Zó kon dus de arctische
wereld zich tonen. Deze kleuren be
stonden dus!
Het vreemdst van alles was de zon,
die daar boven die verloren ijswe-
reld stond, met een enorme halo
eromheen. En die zon was niet wit
of geel, hij was bruin. En het licht,
schijnend over dit brok Arctica, was
(Van onze correspondent te New York)
JN'ONZE STAD, waar de bewoner vun de wolken-
krabbers de huizen nauwelijks meer ziet, loopt men
dagelijks, vrijwel achteloos, aan nieuwe industriële
wonderen voorbij. Blasé als de New Yorker op dit
gebied geworden of door de omstandigheden ge
maakt is, zegt het hem weinig meer, indien bin
nen een paar maanden een reusachtige wolkenkrab
ber verrijst of weer een nieuw station voor onze
ondergrondse uit de rotsen van Manhattan is gedyna-
miteerd. Niemand had er dan ook veel notitie van
genomen, toen een dag of wat geleden de vlag werd
gehesen op een zojuist voltooid skelet van structureel
staal, 26 verdiepingen hoog, midden in ,,millionnairs
(de straat der millionnairs) Park Avenue.
row
Skeletten van staal en andere compositie zijn lieden,
die de hoge huishuren in deze élite-omgeving opbren
gen, slechts een doorn in het oog.
Het skelet van nummer 99, Park Avenue, is zojuist
voltooid. De eerste aluminium panelen, elk twee
verdiepingen hoog, worden aangebracht.
de
Drie dagen later: De bekleding van de eerste tien verdiepingen is gereed. kastelen!"
kale aanblik van het skelet was
verdwenen dank zij een aluminium
gewaad, waarmee men de wo'xenkrnb
ber had omhuld, was nauwelijks een
mens opgevallen. Heel deze primeur,
dit de metropolis genoot in de vorm
van het eerste, van een alirlmu.il
fa jaoc voorziene kantoorgebou v pir.g
verloren in liet eindeloos deoal van de
Eerste Commissie der Verenigde Na
ties en de discussies over de naderen
de baseballkampioenschappen.
Inmiddels heeft de aluminuim-wo'-
kenkrabber het „glazen huis" van
Lever Bros. voor het ogenblik in de
t-haduw gesteld, al was het reeds door
de enorme snelheid, waarmee de gevel
bekleders hun werk voltooien. Van de
12 dagen, die men had gemeend ei
voor nodig te hebben, konden 514 dag
arbeid worden bespaard. De 1300 pre-
fabricated aluminium muur- en raam-
panelen, elk twee verdiepingen hoog
zijn aan de buitenkant voorzien van
een grijs glazuur, dat een hinderlijke
weerspiegeling van zonnestralen voor
komt; van binnen zijn in het alumi
nium geluiddempende materialen ge
perst. Zij worden bovendien „weather-
tight" (tegen alle weersomstandighe
den bestand) gemaakt, zodat een ma
ximaal rendement wordt verkregen
van de luchtkoelingsinstallatie, die
alle 26 verdiepingen winter en zomer
een behagelijke temperatuur biedt.
Dit is het tweede „aluminium" ge
bouw in de V.S. Alcoa bouwde er eerst
een var 30 étages in Pittsburgh
voor eigen gebruik.
Maar het grootste wonder van dit
gebouw is de schier ongelooflijke snel
heid, waarmee de prefabricated-pane
len op hun plaats konden worden aan
gel acht. De foto's geven een duidelijk
beeld van de vordering van dit pro
ces, dat de Amerikaanse versie van
het aloude gezegde illustreert: „zui
nigheid met vlijt bouwt huizen als
Jakobshavn, met de Disco-baai op
de achtergrond.
eveneens bruin. Een bruin opalise-
rend licht.
Misschien zijn er lezers, die thans
zeggen, of denken: ik geloof dit niet.
Dit is overdreven. Wel. als men mij
dit verteld had, zou ik het evenmin
geloven.
Ik wil u echter alleen dit zeggen:
Van der Zee en ik stonden daar
halfbevroren aan de reling. Van der
Zee met zijn film en fotoapparatuur,
klaar om te fotograferen en te fil
men, klaar bij z'n taperecorder. En
ik, met in de zijzak van m'n parka,
het - notitieboekje en het vulpotlood.
We waren er klaar voor: voor de
radio, voor de beelden, voor de eer
ste impressies voor deze artikelen.
We hebben elkaar aangekeken en
ik weet nog precies wat ik zei::
„Berg nou je spullen maar op, Siebe,
dat is niet op te nemen".
En hii zei: „Hou je boekje maar in
je zak, m'n jongen". En zo deden we.
We voeren nog een uur, vlak bij
de kust, die echter niet genaderd
kon worden vanwege de ijsgang. De
Groenlanders schreeuwden en brul
den waar spleten en kanalen waren,
die door de Tikerak bevaren konden
worden. En zo voeren we door die
behekste zee, door een soort levende
kleurenfilm, en we hoorden de
Groenlanders op de rotsen van Ja
kobshavn roepen, en we hoorden de
Poolhonden wild te keer gaan. Toen
voeren we de baai binnen. Het was
een ervaring die iets onwerkelijks
had. En we stonden nog lang, een
uur of zo, aan de reling van het
schip: om bij te komen van die
glorieuze, onbeschrijflijke, wilde ont
vangst van het wérkelijke Arctica,
het wezenlijke Poolgebied.
We voelden de kou niet meer. We
waren onze vermoeidheid vergeten.
We hadden geen slaap. We waren al
leen maar boordevol van dit vreem
de, vreemde land. en die aller
vreemdste zee, waaraan we zojuist
ontkomen waren.
Aan de wal kwam een Deen naar
ons toe. Hij sprak over de binnen
komst van de Tikerak, en over het
feit dat niemand in Jakobshavn die
nacht naar bed was gegaan.
Wij zeiden hem: We hebben een
bruine zon gezien, voor het eerst in
ons leven
En de Deen zei: Welnee, hij was
niet bruin, hij was groen.
Het was dezelfde zon, en tussen
ons op het schip en die op de rotsen
wachtende Groenlanders en Denen,
lag minder dan één mijl.
Werkelijk, we zijn hier in een zeer
vreemd land, geloof ik.
nE KNAC heeft zich afgevraagd,
waarom het militaire vervoer thans
niet meer bijdraagt in de aanleg en het
onderhoud van de Nederlandse wegen.
Voor 1939 geschiedde dat namelijk wel
en toen beliep het militaire transport
nog slechts een onderdeel van het hui
dige. Het is voor de KNAC dan ook een
reden geweest, om zich met een adres
tot de Raad van Ministers te richten en
hierin haar bezwaren tegen de huidige
regeling uiteen te zetten.
De automobilisten-organisatie wijst
er in haar brief ap, dat het wegennet
steeds een onmisbaar hulpmiddel voor
het militaire apparaat is geweest en dat
de betekenis ervan sinds de tweede
wereldoorlog met de voortschrijding
der motorisering nog sterk is toegeno-
njen. zowel door het aantal als door
de grootte en het intensievere gebruik
der wagens. Hierdoor wordt het onder
houd der wegen aanmerkelijk ver
zwaard en moet sneller tot uitbreiding
van de capaciteit voor bepaalde ver
bindingen worden overgegaan.
De kosten hiervan worden geheel op
het burgerverkeer afgewenteld; dit
wordt bovendien nog gedwongen de
extra-defensie-inspanning te steunen
door een aanzienlijke verhoging van
de motorrijtuigenbelasting sinds 1951.
De KNAC meent, dat overeenkomstig
de beginselen van de wet tot instelling
van een Wegenfonds iedere weggebrui
ker naar rato in de kosten behoort bij
te dragen, en dat de vrijstelling van
het militaire vervoer allerminst kan
worden gewettigd met een beroep op
een bijzonder geval. Weliswaar berust
de vrijstelling op de nog steeds be
staande staat van oorlog, maar daad
werkelijk is het bijzondere geval thans
niet meer aanwezig.
Derhalve verzoekt de KNAC, de
verleende vrijstelling in te trekken en
de voor het militaire vervoer ver
schuldigde bedragen aan belasting in
hun geheel te besteden voor verbete
ring en modernisering van het wegen
net.
De KNAC tekent hierbij aan, dat
voor een Centurion-tank, berekend naar
het vrachtwagentarief, niet minder
dan ƒ9477 per jaar aan belasting zou
moeten worden betaald.
TOEN ik vlak na de oorlog in Assen
als legerpredikant was gestation-
neerd en dikwijls via Zwolle naar het
Zuiden reisde, heb ik menigmaal
treinreizigers over een merkwaardige
ervaring horen spreken die hun deel
was geworden crp het station te Zwolle.
Er was daar namelijk een mevrouw die
op de perrons van dit station de reizi
gers aanhield en hun de vraag stelde:
Bent bekeerd?
Nu laat ik helemaal in het midden
of dit een gelukkige vorm van gods
dienstige propaganda is. Ik vind het
wel moedig van die mevrouw, zoals ik
ook altijd de moed van vele Getuigen
van Jehovah bewonder. Misschien
daarom heb ik het nooit kunnen zetten
als reizigers die mevrouw „afkraak
ten" of belachelijk maakten. En dat
kwam misschien wei omdat die een
voudige vraag hen in grote verlegen
heid bracht!
Wij hebben er onszelf immers aan
gewend om met elkaar „drempelge-
sprekken" te houden. Wij blijven op
onze drempel staan als we een mede
mens ontmoeten en hem dat hele rijtje
van vragen stellen waarmee we h?m
eigenlijk op een afstand houden:
Thuis alles goed? Goede zaken gedaan?
Hoe gaat het met je? Het zijn vragen
waarop we nauwelijks een antwoord
verwachten. Aan deze spelregels hou
den we ons allen!
M-ar die mevrouw uit Zwolle stond
buitenspel, die stoorde zich niet aan
onze spelregels, hield geen drempelge-
sprek over het weer en „dat de Bilt
er weer niets van wist", onaangediend
stapte ze onze huiskamer binnen en
vroeg: Bent U bekeerd?
Het merkwaardige van deze vraag
is dat hij bij bepaalde groepen van ons
volk heel erg in zwang en gangbaar is,
bij andere groepen evenwel in hoge
mate impopulair! Bij de eerste groep
dreigt het wezenlijke gevaar van de
godsdienstige hoogtrrtigheid, bij de
andere groep het niet minder grote ge
vaar van de godsdienstige onverschil
ligheid.
Aan de vraag zelf zit dus al een hele
hoop vast. Maar nu het antwoord!
Welk antwoord geeft U op deze
vraag? Het hangt er maar van af wat
we onder bekering verstaan. Voor vele
gelovigen is de bekering een zielkun
dig proces bij voorkeur een krachtig
religieus proces dat met grote schok
ken gepaard moet gaan. Door de beke
ring komt er een duidelijke scheids
lijn door het leven te lopen die het
leven in twee tijdperken verdeelt: de
periode vóór en de periode na de be
kering. Ontelbaren zien naar déze ge
beurtenis reikhalzend en biddend uit
en verzinken in diepe neerslachtigheid
als deze bekering uitblijft. Ze zijn ja
loers op anderen die zo duidelijk en
klaar van „hun" bekering durven ge
tuigen en voelen zich soms tweede
rangs Christenen. Vooral als die ande
ren, en dat gebeurt maar al te vaak!
't hun een beetje laten voelen dat ze
toch eigenlijk niet meetellen omdat ze
op de vraag: Bent U bekeerd? geen
datum en plaats en omstandigheden
kunnen noemen waarop en waaronder
ze bekeerd zijn.
En ik acht het mogelijk dat er onder
de lezers van deze overdenking eigen
lijk velen zijn met wie het zó is ge
steld, zelf behoor ik ook tot hen!
Als bekering alléén maar is een
zielkundig-religieus verschijnsel dat
zich onder grote emoties in mijn in
nerlijk moet afgespeeld hebben, een
Paulus-ervaring, ja dan ben ik ook niet
bekeerd! Maar de Bijbel zelf vertelt
ons gelukkig dat er naast het Paulus-
geloof, dat krachtdadig geboren werd
op de weg naar Damaseus, ook een
Timotheüs-geloof is dat gewekt werd
aan Moeders hand, dat er naast de
abrupte levensgang van een Petrus met
z'n vele ups en downs ook de geleide
lijke groei en toeneiging van een Jo-
hannes is, ja dat het wezenlijke in de
bekering misschien helemaal niet
„mijn" bekering naar God toe is, maar
juist het omgekeerde: God keert zich
naar mij om!
Geen subjectief religieus proces in
mij, maar een objectief handelen Gods
aan mij!
Van Gunning wordt verteld d^t hij,
toen men hem vroeg: Bent U bekeerd?
antwoordde: Ja, ik ben bekeerd toen
Jezus Christus op Golgotha stierf!
Een antwoord om lang over na te
denken en heel blij om te zijn!
Ds J. WIERSMA, Beverwijk.
Aan de tentoonstelling „De Vene
tiaanse Meesters", die tot 11 October
a.s. in het Rijksmuseum te Amsterdam
wordt gehouden, is nog een schilderij
van Jacopo Tintoretto toegevoegd, De
ontvoering van het lijk van de H. Mar-
cus". Dit doek is in bruikleen afge
staan door het Koninklijk Museum
voor Schone Kunsten te Brussel.
Van Tintoretto hangen thans zestien
schilderijen op de tentoonstelling.