Na drie eeuwen wapperde in Rode Baai
weer een Nederlandse vlag
DE GROOTSTE GLETSCHER
TER WERELD NABIJ
Opdat zij niet vergeten
zullen worden
w
Engelsen zijn eigenlijke ontdekkers
van befaamde Cote d'Azur
Onder Groenlanders en Eskimo's (31)
Waar eens de Hollanders hun traan kookten
woei fier het rood-wit-blauw
Salami in een
smal straatje
in Genua
H®
Cannes is „geboren" als gevolg
van een cholera-epidemie
Spaghetti-maaltijd
zonder eetgerei
DE
De geringheid van
de mens
Het milde klimaat
Sanapirin aaa
ZATERDAG Zfl SEPTEMBER 1053
WAS 11 JULI, dat we, varend in de richting van Port Victor,
de eerste basis van de Franse expeditie, in zicht kwamen van de
Groenlandse nederzetting Ogartut. Een naam, die u niets zegt
waarschijnlijk. De naam van een verloren post, ergens in de Disko-
baai. Maar het is toch wel noodzakelijk dat u omtrent dit Ogartut
ietsimeer te horen krijgt. Omdat het eenmaal een andere naam had.
Omdat het eenmaal een belangrijke basis was van Nederlandse
walvisvaarders. Omdat het nog een Nederlandse naam heeft, naast
die Groenlandse. Die naam is: Rode baai.
Rode Baaidrie eeuwen geleden een vestiging van Nederlan
ders, die hier hun traan kookten, die hier handel dreven met de
Eskimo's, die hier, eindeloos ver van Patria, leefden en werkten.
En waar er velen gestorven zijn.
Rode Baai.... Van der Zee en ik hadden de tocht zo uitgezet,
dat we de plaats zouden passeren. Omdat we hier iets te doen had
den. Omdat er reden was daarheen ogenblik te blijven.
Rode Baai onderscheidt zich in niets van allerlei andere posten
en nederzettingen in Disko-baai. Klippenrotsenwat houten
huisjes, wat ketels, waarin ook nu nog traan wordt gekookt. Een
volledig vergeten, verloren stukje gebergte, waarop door een zon
derlinge gril van het lot mensen wonen. Verder van de wereld, dan
men zich in Holland kan voorstellen.
WE VOEREN de kleine, smalle baai
binnen. Op de rotsen het normale
beeld. Alle mannen, vrouwen en kin
deren der gemeenschap. Er komen
niet veel vaartuigen meer in Rode
Baai. Zélfs niet zulke kleine als de
motorboot, waarmee wy op reis
waren.
De eerste man van de post, Niels
Dorph, een Groenlander, verwel
komde ons. En hartelijk bovendien!
Hij wist toen nog niet, met welk
vreemd, onalledaags doel wij daar
waren. Maar dat doel werd hem door
de dokter verteld. Hij keek ons aan
en knikte. O jahij wist wel,
dat Ogartut door de Hollanders was
gesticht. Hij wist wel, dat dit feno
menale jagers van de grote walvis
waren. En hij wist dat ze hier lange
jaren leefden. Rode baai is nog vol
herinnering aan de Hollanders. Ook
al zijn ze dan drie eeuwen geleden
vertrokken.
In het huisje van Niels Dorph
aten en dronken we iets. Buiten
dromde de bevolking samen. Buiten
stond de zon te stralen over de baai,
over het ijs en over de naakte klip
pen. Toen vroegen we de dokter,
of hij Niels Dorph wilde verklaren,
wat wij hier wilden doen. Hij deed
het.
De Groenlander luisterde aan
dachtig. En hij knikte instemmend
en er was geen enkel bezwaar tegen
het kleine, bescheiden ceremonieel,
dat wij hier wilden laten plaatsvin
den. Alleenals er gefilmd en
gefotografeerd werd, wilde hij er
zelf ook bij staan.
Tenslotte was hij de leider van de
clan daar
Wij gingen naar buiten en Niels
Dorph wees ons de plaatsen; waar in
ieder geval de Hollanders, in de ze
ventiende eeuw, gewerkt hadden en
waar hun traanketels gestaan had
den. Er was niets van overgebleven.
Steen en klip en rots. Kaal, naakt,
bar. Niets, niets had de Tijd achter
gelaten. Niets concreets, dat herin-
berde aan de dagen, dat Holland
z n grootste zeevaarders bezat, die
er niet tegen op zagen deze zeeën
te bevaren en tot boven de Poolcir
kel achter de walvis, die grote le
viathan, aan te jagen.
E KOZEN een der plaatsen. Een
grijze, zwarte klip. Geen gras.
Reen mos. Een klip, met de wind
erover vegend. In de verte botsten
twee ijsbergen tegen elkaar. Dat was
bet enige geluia. Beneden, bij de
bouten huisjes en de turfhutten,
stonden de mannen en vrouwen van
«ode Baai te kijken. Ze begrepen er
biets van.
In m'n rugzak bevond zich de
grote vlag, ons meegegeven door
Harer Majesteits Gezant in Ko
penhagen. Wij meenden er op
De Rode Baai en omgeving, waar
enkele eeuwen geleden Nederlandse
zeevaarders zich vestigden.
deze dag een sympathiek doel
mee te kunnen dienen. Het doel:
nog eenmaal hier een Nederland
se vlag te laten uitwaaien, over
deze barre klippen, waar eens
onze voorouders werkten. En
waar ze bewezen, waartoe Ne
derlandse zeelui in staat zijn.
Niels Dorph, de Groenlander,
bracht een lange ruwe paal. En
aan die paal hebben wij de vlag
bevestigd. Daarna werd de paal
opgericht en de wind greep in
het linnen, en daar woei ze uit....
fris en fier en wonderlijk helder
in deze sombere, grauwe wereld.
Rood, wit en blauw. De oude
kleuren, die hier van zoveel
schepen gewaaid hebben. De
kleuren, die nooit iets met poli
tiek te maken hadden, maar al
tijd alles met een vereende natie.
Zo woei op de rotsen van Rode
Baai onze vlag. De getuigen wa
ren de Deense radio-telegrafist
Torben Dalsgaard, de Deense arts
(half-Rus) Ole Kofod, de leider
van de clan Niels Dorph en wij
beiden.
Van der Zee filmde dit ceremo
nieel en fotografeerde het. Ik hoop,
dat deze opnamen geslaagd zijn. Om
dat er tenslotte heel wat symbo
liek in dit moment stak. Omdat we
het beiden die dag, dat uur, zó voel
den, dat hier een oude plicht ver
vuld werd, die we al schuldig waren
aan de oude Nederlanders, sinds de
dag dat de laatste van hen Groen
land voorgoed verliet.
Er was veel wind en het was een
heerlijk gezicht die vlag te zien uit
waaien. We hadden er wel een hele
ag I.
willen vertellen tegen de mensen
van Ogartut, Rode Baai, waarom we
dit deden en wat de zin was van
het hijsen van dit dundoek.
Daar zijn enkele woorden gespro
ken. Alleen wij beiden. Van der
Zee en ik, hebben ze verstaan. Geen
van de anderen. Het waren woorden
die oprecht gemeend waren en ze
waren bedoeld als een laatste en late
hulde aan hen, wier basis drie
eeuwen geleden Groenland was.
EN TOEN voeren we verder. Disko'
baai uit en de grote fjord in.
Uur na uur verstreek, en opnieuw
werd de nacht een dag. Een vrij
smalle fjord, met aan weerszijden
vaak loodrechte muren, vijfhondi
zeshonderd meter hoog. Zwart en
bruin-rood. Een rauw, wild land.
Nergens meer een post, waar men
sen woonden. Alleen zwermen eider-
eenden, zwalkend van rots tot rots,
verbaasd neerziend op dat kleine
vaartuig, dat daar diep onder hen
voortkroop door het glasheldere
water van de fjord. Langs ijsber-
Sen en soms door ritselend drijfijs.
•e Groenlanders schoten een enkele
maal op de eiders, maar het bleek
niet eenvoudig ze te raken. Ze vlo
gen te hoog en het was oneindig
moeilijk de werkelijke afstand te
schatten waarop de vogels vlogen.
Uur na uur werd het kouder en
er kwam een ogenblik, dat Robert
Chauchon m'n arm greep en in de
verte wees. Kijkdaar
de grote gletscher.
Ik zag hem: daar, waar de fjord
eindigde, werd hij als het ware af
gesloten met een geel-wit vlak. Dat
vlak was de gletscher. En ik wist,
dat we ons doel nu tot zeer nabij
In Rode Baai lieten Van Kampen en Van der Zee de Nederlandse vlag na
3 eeuwen weer uitwaaien.
Senaderd waren. Daar voor ons lag
e grootste gletscher ter wereld. De
gletscher, die per dag een hoeveel
heid van 20 millioen ton ijs produ
ceert. De gletscher, zó ontzaglijk
groot, dat men er zich nauwelijks
een voorstelling van kan maken. De
gletscherhet doel van een
verre reis.
We voeren verder. De zon scheen
over de onbegroeide wanden van de
fjord. Er vlogen minder sneeuwwitte
eidereenden tegen de muren van de
fjord en alleen het aantal voorbij
drijvende ijsbergen werd groter en
groter. Daar waren er onder van
honderd en meer meter lang. Enor
me gevaarten, dertig, veertig meter
boven water uitstekend. En ge weet:
dat is één tiende gedeelte.
IN BIJGAAND ARTIKEL leest men, hoe onze medewerker, Anthony
van Kampen, samen met AVRO's reporter Siebe van der Zee, op
de klippen van Rode Baai, de plaats waar eens, drie eeuwen geleden
onze walvisvaarders een belangrijke nederzetting bezaten, de Neder
landse vlag weer voor het eerst deed uitwaaien. Het was een klein
bescheiden ceremonieel, doch niet zonder zin en doel. Anthony van
Kampen sprak ter gelegenheid van dit feit enkele woorden, waaraan
wil het volgende ontlenen:
IJET IS niet zonder ontroering, dat Van der Zee en ik op dit ogenblik,
zo ver van ons eigen vaderland, op deze merkwaardige plaats de vlag
hijsen. Wij doen dit in het besef, dat deze daad moreel wordt ondersteund
door het gehele Nederlandse volk, dat de grootse daden van zijn vroegere
schipvaarders nog niet vergeten is. Het Nederlandse volk was altijd een
volk van zeevaarders, en het is verheugend te merken dat zelfs hier, in
dit bijna vergeten hoekje van misschien het eenzaamste continent ter
wereld, toch nog een herinnering bestaat aan deze Nederlanders. Die
kwamen na een lange, lange reis. Die 'werkten onder onvoorstelbaar
moeilijke omstandigheden. En die terugkwamen, jaar na jaar, en zich
nooit lieten weerhouden door de slagen, die zovele malen het Noodlot
hun toebracht.
Voor henvoor deze historische navigateurs en avonturiersvoor
hen, die Nederland een naam in de wereld gaven, laten wij deze vlag uit
waaien. De vlag, ons meegegeven door Harer Majesteits Gezant in Ko
penhagen. De vlag, waaronder het altijd een eer was te mogen werken en
leven. En te mogen varen!
Het is denkbaar, dat de herinnering aan deze Nederlanders hier, op deze
rotsen van Groenland, hier in Rode Baai, eenmaal geheel zal vervagen
en vergeten zal worden. Moge het Nederlandse volk hen nooit vergeten!
IJ SPRAKEN niet veel meer. We
aten zwijgzaam in de kleine
stinkende roef, om dan weer snel
naar het dek te gaan. Af en toe pro
beerden we iets te slapen. Mij ge
lukte het niet. Ik was te vol van
datgene, wat nu ging komen. Ik had
in de laatste maanden té veel ge
hoord over deze witte verschrikking,
's-werelds grootste gletscher, dan
dat ik me rustig op het dek in m'n
slaapzak kon uitstrekken.
Ik voelde diep in m'n hart, dat
wij iets zeer vreemds, iets zeer on
gewoons gingen beleven. En ik wil
de het volledig beleven en geen
minuut, geen seconde verliezen. La
ter zou ik wel slapen. Later
daarna
Het werd nóg kouder en de pels
mutsen en met bont gevoerde jas
sen waren hard nodig. Vreemd, ter
wijl de zon stralend aan de nacht
hemel stond.
Ovreemd, vreemd land
land van onbeschrijflijke stilte,
verlorenheid, vereenzaming. Geen
land voor mensen. Misschien al
leen voor dieren, voor vogels,
voor vissen. En voor de zeehond.
Een land, vervloekt hard en ge
zegend groots. Een land, waarin
een mens zich gaat realiseren
wat hij werkelijk is: een mole
cuul van geringheid in een gi
gantische wereld.
In die uren, de grote gletscher
naderend, met de naar elkaar
toebuigende fjordwanden, met
de uitschietende ijskoude win
den, realiseerde ik me, misschien
duidelijker dan ooit tevoren, de
waan van alle zogenaamde men
selijke macht, menselijke ij del
heid. en menselijke overmoed.
Ga naar Groenland en ontmoet
daar u zelf! Misschien dat we
daar, in die uren, iets leerden
van de grote vragen van het
leven: vanwaar kom ik, wat ben
ik, waarheen ga ik?
Rode Baat. met de uitgang naar Disco-baal.
(Bijzondere correspondentie)
„J)E STAD heeft 12.000 inwoners, de straten zijn
nauw, het stinkt er ontzettend en overal ligt vuil;
de ramen zijn met enkele uitzonderingen met papier
bekleed, glas schijnt hier een zeldzaam materiaal te
zijn". Van welke stad zou hier wel sprake zijn? Het
is niet te raden; want deze karakteristiek heeft be
trekking op Nice, 190 jaar geleden, in 1763. Ze is af
komstig van een Engelsman, mr Smolett, die ge
komen was om de schoonheid van de Middellandse
Zee en de Cote d'Azur te zoeken. Zijn dokter had
hem aangeraden om zijn vaderland Schotland te
verlaten en zodoende was hij in zijn koets op eert
verre reis gegaan en had bij 107 pleisterplaatsen ge
stopt, eer hij zijn doel bereikt had. Van onderweg
schreef hij vele brieven aan zijn vrienden, waarin hij
zich beklaagde over de wegen, de poststations en de
herbergen. En gedurende de tien jaar, die hij daarna
in Nice doorbracht, werd hij niet moe, steeds nieuwe
redenen tot ontevredenheid te vinden: de lelijke
huizen, de luie handwerklieden, de bekrompenheid
van de ingezeten adel.
Reeds in de tijd, dat de
Fransen het graafschap
Nice slechts als een door-
gangsland op reis naar
Rome of Florence be
schouwden, kon men in
het Hotel d'Angleterre de
hele Londense deftige
en de prachtige tuinen
hadden al vroegtijdig be
zoekers uit Engeland naar
de kust gelokt: de Britse
aristocratie had de Cóte
d'Azur nog eerder dan Pa
rijs ontdektl
stand aantreffen.
Tijdens de revolutie en
in de tijd van het Keizer
rijk was Nice dat toen
nóg niet tot Frankrijk be
hoorde een asyl voor
emigranten. Na Waterloo
kwamen de Engelsen te
rug; bij hen voegde zich
een Russische en een Fran
se kolonie.
IN 1834 wilde de Groot-
1 kanselier van Engeland,
Lord Brougham, de win
ter in de inmiddels be
roemd geworden stad door
brengen. Toentertijd woed
de de cholera in Frankrijk
en de Sardinische autori
teiten hadden het gebied
rondom Nice geheel ge-
isoleerd. De vreemdelingen
moesten zich aan een on
aangenaam quarantaine
onderwerpen. Lord Broug
ham had wel van de cho
lera gehoord, maar had er
niet veel aandacht aan be
steed. Des te groter was
zijn verontwaardiging,
tóen zijn door zes paarden
getrokken berline in Saint
Laurent du Var aange
houden werd
Al zijn protesten hielpen
niets. De Lord liet zijn
koets omkeren en nam de
weg naar Antibes. Daar
deze streek hem helemaal
niet beviel, reed hi.i door,
tot hij aan een dorp kwam,
dat Cannes heette.
Maar voor een nachtlogies
leek het armzalige dorp
met zijn lege huizen om de
kerk geschaard hem niet
geschikt. Na lang zoeken
vond hij een herberg aan
de zee. Daar nam de
Grootkanselier zijn intrek
en niet ver daarvandaan
liet hij het huis van zijn
dromen bouwen. Zo is, 119
jaar geleden, het moderne
Cannes ontstaan.
NAAR CANNES kwamen
ook steeds meer aan
zienlijke en beroemde
Fransen, Victor Hugo,
Prosper Mérimée, Chateau
briand. Ook de beroemde
actrice Rachel is hier ge
storven. Na de revolutie
van 1848 was het de Pa-
riise schrijver Alphonse
Karr. een vruchtbaar ro
mancier, die Nice tot bloe
menstad maakte.
Toen hij voor de eerste
keer naar Nice kwam, zag
hij daar tot zijn verbazing
bijna geen bloemen. Als
men een bouquet nodig
had, dan moest men die
uit Genua laten sturen. Nu
liet Karr uit verschillende
landen collecties planten
en bloemenzaden sturen.
Een jaar later kon hij
reeds een bloemenwinkel
openen. Hij was er echter
niet tevreden mee de roos
in Nice aangeplant te heb
ben, doch organiseerde
bloemenexpedities naar
Parijs, wat een buitenge
woon effectvolle reclame
was.
opwekkend-p ij nverdr ij vend
(Advertentie, Ing. Med.)
(Van onze correspondent).
VIA DEELE MADELENA is
een heel klein, heel smal, heel
gezellig straatje in de grote, oude
stad van Genua. Het is er vol
mot Italianen, die zo maar wat
lopen te lopen, die geen haast
hebben maar met erg veel over
tuiging en bijna gevaarlijke ge
baren met elkaar praten. De
mannen zijn over het algemeen
even te mooi gekleed met roze
zijden overhemden, elegant ge
streepte linnen pakken met liefst
witte, glimmende puntschoenen.
De zon komt nooit in het straat
je, maar er is altijd een streep
blauwe lucht boven en het is er
heerlijk koel.
IN EEN minuscuul kroegje stonden
een heleboel Italianen een glas
witte Barbera-wijn met spuitwater
te drinken. Wij hebben ook maar
een glas aan de mooie, donkere
vrouw achter de toonbank gevraagd.
En toen hebben we geinformeerd
of we misschien ook een hapje kon
den eten. Ja, dat was mogelijk. Tus
sen een paar enorme wijnvaten ston
den twee tafeltjes. Op één daarvan
werden een paar borden en een
paar glazen gezet.
Wat we dan wel wilden eten?
Salami, vroegen we, waarop de
donkere vrouw van de Kastelein het
drukke straatje in is gegaan om een
ons van deze heerlijke worst te be
stellen. Even later werd het door de
vrouw van de kruidenier gebracht.
We hebben ook om olijven gevraagd,
wat stukjes kaas, spaghetti, sla en
andere heerlijkheden. Voor al die
etenswaren ging de vrouw des kaste
leins telkens opnieuw het straatje in
om een nieuw buurwinkeltje in te
schakelen. De bakker kwam en de
man, die allerlei onwaarschijnlijke,
maar heerlijke soorten groenten in
het zuur verkoopt en de man van
het fruitwinkeltje. Zo werd heel het
straatje gemobiliseerd voor onze
maaltijd. Alleen de wijn bleek het
kroegje zelf te bezitten. In bijna
griezelig grote hoeveelheden, of
schoon de Italianen over het alge
meen toch niet veel drinken. Maar
als de man uit het kaaszaakje ons
een stukje gorgonzola gebracht had,
dan bleef hij daarna nog wat han
gen en dat deden de bakker, de sla
ger en de andere winkeliers, die in
de weer waren voor onze tafel, ook.
TOEN kwam er, heel langzaam en
heel moeizaam een oud mannetje
binnen. Hij ging aan het andere ta
feltje zitten en bestelde iets, wat
later een enorm bord spaghetti bleek
te zijn. Het mannetje vertelde negen
tig jaar te zijn: hij was stijf van de
rheumatiek en had een indruk
wekkend grote hangsnor. Deze liet
hij, pijnlijk langzaam boven zijn
bord met spaghetti zakken, tot de
uiteinden ervan nog geen twee cen
timeter van de gele slangetjes ver
wijderd waren. Het oude, verschrom
pelde hoofdje verstijfde, onder de
snor ging heel voorzichtigjes een
mummelmondje open, een hand
kroop heel langzaam in het bord om
daar de beginpunten van een paar
spaghettislangen te vangen, die hij
moeizaam in zijn mond stopte. Toen
is hij, zonder zich verder te bewe
gen gaan eten. De spaghetti is gelei
delijk van zijn bord onder zijn snor
naar binnen gezogen. Dat heeft tien
minuten geduurd. Toen was de spa-
ghetti onder zijn snor verdwenen.
'ie snor had overigens zulke lange
uiteinden dat die een beetje op spag
hetti begonnen te lijken. Meer dan
vijftig jaar heeft hij zijn maaltijden
daar langs gezogen. Zonder zijn vork,
zijn mes of zijn lepel, of zélfs zijn
handen te gebruiken. Maar waar ik
bang voor was, dat die snor ook in
zijn mond verdwijnen zou, is ge
lukkig niet gebeurd. Hij kreeg nu
een halve liter bijzonder zware wijn,
waarmede hij alles weer schoon heeft
gespoeld. Daarna is hij opgestaan en
hij is heel moeizaam, heel langzaam
in het straatje verdwenen.
IK HEB NOG een kopje expresso
gedronken met een man, die bij
de haven werkte. Vier dagen per
week. Er is geen werk genoeg in
Genua. „Wij hebben de laatste tijd
te veel kinderen gekregen en hu
zijn we te talrijk geworden. Van
daar die werkloosheid". Hij vertelde
me ook meteen, dat hij communist
was, zoals een groot gedeelte van de
bewoners dezer havenstad commu
nist zijn.
Maar ik heb hem niet kunnen
doen begrijpen, dat we geen Duit
sers maar Nederlanders waren. „Ja,
ja", zei hij telkens om te tonen, dat
hij onze taal heel goed begreep. Hij
kende alleen de woorden trinken
schlafen en arbeiten. Daar bestaat
het leven wel uit, maar een gesprek
kun je er toch moeilijk over voeren
Dus zei hij maar weer: „Ja, ja" en
ik „si, si". Waarna we elkaar een
hand geven, elkaar vriendschappe
lijk op de rug hebben geklopt om
weer ieder ons weegs te gaan.
In het smalle straatje van Genua
was het nu toch plotseling knap
warm geworden. De donkere kinde
ren speelden niet meer, maar zaten
op de gele stoepen te suffen, waar
nu ook hun moeders wat stil kwa
men zitten.
Hun iets te mooi geklede mannen,
met hun zijden overhemden hun
gestreepte linnen pakken en hun
witte, glimmende puntschoenen ble
ven langzaam op en neer wandélen
en opgewonden met elkaar praten
Over politiek en werkloosheid. Met
gebaren als wilden zij voor windmo
lens spelen.