gaoeurt ook dagelijks bij het passeren van dit gat door ome groote Oostin-
dtevaarders, waaronder er weinigen zijn, dio naar hoogwater wachten om
naar binnen te komen.
Wel kunnen er omstandigheden plaatshebben, dat er tijdelijk minder wa
ter in dit en andoro zeegaten staat. Nu eens wordt dit veroorzaakt door
langdurige winden uit dezelfde windstreek, waardoor zich zoogenaamde bol-
lao in de gaten en hunne drempels formerendie evenwel bij veranderde
windrigting van zelve weder verdwijnen, en dan weder door buitengewone
lago getijden. Zoo stond er toen het schip Triton, kapt. Olie, den 7den
Maart jl binnenkwam, blijkens alhier gedane aanteekeningen, die alle gezag
bobben, 5 palmen water minder in het schelpengat dan bij gewoon laag-
w is ter. Zulke getijden noemt men verholen getijden, die trouwens niet dik
wijls voorkomen. Maar, om dit, zoo als de schrijver van 11 April doet,
tol bewijs te laten dienen, dat het gat en zijn drempel ondieper worden, is
niet aantenemeri. Daarbij moet men de omstandigheden in aanmerking ne
men, ouder welke dat schip is binnengekomen. De wind was z.w. meteen
a twee reefs koelte, en de zee liep hoog, veroorzaakt omdat wind en stroom
tegen malkanderen instonden. Door de deining van die hooggaande zeedn
co liet buitengewoon laagwater heeft het schip driemaal gestooten bij de
tweede ton. In de nieuwsbladen dier dagen werd berigt, dat het schip
aldaar zijne ankers zou verloren hebben. Dit is onjuisthet anker is ver
loren op den drempel van het schelpengat, niet zoo direkt door gebrek aan
water, maar door verleiding van den stroom, waardoor het schip buiten
sluur geraakte en het anker vailen moest om het van den grond te houden.
Men meent, dat de loods die het schip heeft binnengebragt, aangeraden heeft
om den voorvloed aftewachtenen dat dit door den gezagvoerder zou zijn
afgeslagen. Ook zouden er bewijzen zijn, dat de ketting niet te best moe'
geweest zijn. Heden heb ik dat anker gezien met een stuk van de daar
aan bevestigde ketting en bevonden dat de sluiting half doorgebroken is.
Gaan wij tot het Westgat over. Dit is in do laatste jaren veel verbeterd
en in diepte toegenomen. Vroeger kon men er met geen scheoen door. die
meer uan ou palmen diepgang hadden. Thans staat er met laagwater 60
palmen; ook in dit zeegat rijst het water bij vloed 11 palmen en bij springtij
14 palmen. Men neemt nu reeds aan, dat dit gat om met sommige gele
genheden binnen te komen de voorkeur zou verkrijgen bij Noordelijke en
Noordwestelijke winden en hard wederja zelfs gelooft men datwanneer
in dat gat een vuurschip gelegd werd, schepen die aan de Noorderhaaks
bezet werden en des nachts uit zee kwamen op de veilige reede van Texel
zouden kunnen ankeren.
Ziedaar deze zeegaten naar waarheid beschreven: de jongste peilingen en
de geschiedenis zijn daar om het te bewijzen. Verre is het er dus af dat
onze kostelijke zeegaten zouden verzanden en dat ook om dio redeneene
haven te Wijk aan Zee in 's rijks belang dringend noodzakelijk werd. Neen,
zij zijn in goeden staat, en, zoolang de Zuiderzee de waterberging der
Noordzee zal blijven, waarvan het water door deze zeegaten stroomt, is er,
menschelijker wijze gesprokengeen gevaar voor verzanding. De dagelijksche
ondervinding leert bet en het Vaderland mag er zich in verheugenl De
zaak toch is van algemeen belang, want het verzanden van deze twee
uitmuntende zeegaten zou voor ons land zeer treurig zijn. Maar stel eens,
dat dit ongelukkiger wijze het geval was geworden, wat zal dan het lot
worden der haven te Wijk aan ZeeAls hier toch, waar een groot deel
der Noordzee met groote kracht door de gaten stroomt en er dus een
krachtig spuivermogen bestaat, dezelvo niet voor verzanding zouden zijn
gevrijwaard, wat, nog eens, zal dan het lot worden der haven te Wijk
aan Zee
De schrijver in het Handelsblad van 11 April heeft hier, zonder er aan
te denken, Ameterdam eene les gegevendie wel der behartiging waardig is.
Ten slotte een enkel woord over de doorgraving van Holland op zijn
smalst." Ik ben huiverachtig om dit punt aan te roeren, uit vrees dat men
mijals te dezer plaatse woonachtigvan partijdigheid beschuldigen zal.
Verrezeer verre is dezelve van mij. De zaak is er te ernstig voor en
de eer is mij te lief, dan dat ik er mijne pen voor zou willen gebruiken.
Amsterdam is mij liefik heb daar dierbare betrekkingental van vrienden
en bekenden en ik heb er vele uren doorgebragtdie ik onder de gelukkigste
mijns levens reken. Geen wonder dus, dat ik de hoofdstad innig genegen
ben. Maar dit punt behandelende, staat boven dat alles de kracht mijner
innigste overtuiging en van mijne veeljarige ondervinding aan deze stranden.
Die overtuiging bestuurde mijne pen toen ik reeds in den jare 1850 in een
geacht dagblad (ik kan het bewijzen), om daarbij opgegeven redenen, mijn
ongunstig oordeel over die doorgraving uitsprak.
Is die overtuiging verzwakt, sedert al wat over die zaak gesproken en
geschreven is? In geenen deele. Vaster dan ooit geloof ik, na jaren over
die zaak te hebben gedacht en met deskundigen te hebben besprokendat
die doorgraving Amsterdam niet baten zal.
Men denke hier niet aan de werken tot aan zee maar bepaald en alleen
*an die werken, welke op het strand en in de Noordzee zullen moeten wor
den aangelegd.
Met verwondering las ik, na dit stuk te hebben gesteld, de gehouden rede
voeringen daarover in het Collegie Zeemanshoop. Ik twijfel nietof deze
of gene die beter dan de sprekers uit dat Collegie met de zaak bekend is,
zal wel eens de pen opnemen om met daadzaken het onhoudbare hunner
stellingen aan te toonen. Dit zelfde geldt ook de projecten van den Heer
Dietz. Zij worden hier voor de minst deugdelijke gehoudenen ik ge
loof dat men er redenen voor heeft.
Men wane niet, dat ik de mogelijkheid der daarstelling van die werken
in zee wil wegcijferen. Reeds in den jare 1850 nam ik de mogelijkheid
aan, dat die werken na jaren, jaren tijd, en ten koste van millioenen op milli-
oenen schats, en na het overwinnen van duizende bezwaren zouden kunnen
worJon tot otand gcbiagt, cn nog heden wil ik de mogelijkheid dier daarstel
ling niet betwijfelen omdat wij in een tijd leven waarin de waterbouwkunde
op een hoog standpunt staat. Maar, boven alles komt het er hier op aan of
die haven, eenmaal daargcsteld zijnde, doelmatig en houdbaar zal wezen.
Ik geloof het niet, en geen sterveling kan er de verzekering van geven.
Wendt het oog eens naar OstendeDuinkerken en Calais. Daar voor die ha
vens formeren zich banken, niettegenstaande er nog buitenbanken zijn, die
de zeeön breken, en het water er een verval heeft van 12 tot 20 voet, waar
door een geweldig spuivermogen verkregen wordt, en toch, zij verrijzen er,
dio banken I Zal dit ook niet te Wijk aan Zee het geval kunnen worden,
daar, waar het water slechts 4 voet op-en nedergaat, en de stroom dwars
langs de haven zal loopen, en men om en bij zich een loopenden zandgrond
heeft?
Aanlandige stormen en het woeden der elementen kunnen in één getijde
het gat digtslaan. En stel eens, dat dit niet gebeurde, welk gezagvoerder
of loods zal bij eenigzints harden aanlandigen wind met een diepgaand schip
op deze haven durven afhouden die slechts eenige scheepslengten breedte
zal hebben.
Daar komt de bodem aan, het water valt en het wordt nacht, het bin
nenkomen is alsdan verboden; men heeft evenwel lagerwalde Noordwesto
wind neemt toe, de storm verheft zich en bergen water rijzen op, het schip
is nu eenmaal in de bogtop lagerwal bezet en meer dan half, zoo niet red
deloos verloren.
En stel eens, dat er een breekwater zal moeten worden aangelegd, wat
zal het baten Ter breedte van eenige honderde ellen zal het de ruime
Noordzee moeten keeren, en dat hoofdzakelijk bij stormweder! Zal het mo
gelijk zijn? Die aan de stranden wonen eu de kracht van den Oceaan bij
stormweder kennen, mogen hier antwoorden. Dat antwoord kan niet gunstig