iiï «iiiiMii en IMUB.
ADVERTENTIES.
EEN PAKHUIS,
TSS K TT TT R.
Uit het dagboek van een' reiziger.
Het valt niet ligt, de onderwereld te bezoeken; ook in Parijs heeft hij, die
een bezoek onder de stad brengen wil, groote moeijelijkheden te overwinnen.
Eenvoudige nieuwsgierigheid is geen voldoend toegangbiljet. Gelukkig bedacht
ik, dat ik eens lid van den Raad in de stad mijner inwoning geweest was en
in die kwaliteit verpligt was geweest, mij nu en dan met de boven- en onder-
aardsche vuilnis te bemoeijen. Ik verzuimde dus niet, de autoriteiten in Parijs
behoorlijk met deze omstandigheid bekend te maken en had nu het genoegen,
dat mijn ernstig doel naar waarde werd geschat, en dat de onwillige beambten
van de Service de la Salnbrité in de vriendelijkste en meest voor
komende wegwijzers veranderden.
Het is bekend, dat Parijs zijn' overouden naam Lutetia nog voor weinige
jaren alle eer aandeed. De straten ware vuiluisgangen, de goten verzamel
plaatsen van alle mogelijke onreinheden; in vele gedeelten der stad verspreidden
zich onophoudelijk, zoowel bij goed als bij slecht weder, de walgelijkste uit
dampingen; bij iedere schrede liep men gevaar op allerlei wijzen bezoedeld te worden.
Dat alles is op verwonderlijke wijze veranderd. Niet alleen in de breede,
ruime straten, die in den laatsten tijd zijn aangelegd, heerscht de meest moge
lijke reinheid, maar ook in de naauwe, kromme stegen van de oude stadswijken
is, op geringe uitzonderingen na, diezelfde zindelijkheid te vinden. Trottoirs,
bedekte goten, ijzeren aflooppijpen, enz., hebben waarlijk verbazende uitkom
sten opgeleverd; er zijn enkele straten, waar men vroeger naauwelijks met laar
zen doorheen kon gaan, maar die nu, van kanalen voorzien en met asphalt be
pleisterd, door satijnen schoenen begaan kunnen worden.
De laatste jaren hebben in dit opzigt inderdaad een' buiten gewonen, onge
loofelijken vooruitgang opgeleverd. Geheele wijken zijn omvergeworpen of hare
naauwe opeengehoopte huizen massa's zijn weggebroken om ruimte te vinden
voor groote plaatsen en breede pleinc-n, breede, met boomen beplante en met
banken bezette straten en wandelwegen. De verbinding van den louvre met
de Tuileriën, de verlenging der Q u a i s en van de rue Rivoli, de
vrijmaking van het Hotel de Ville en van den St. Jacques-toren uit de
omringende huizen massa'sde verfraaijing vanhetBois de Boulogne
en zijne verbinding met de stad, de aanleg der Boulevards van Straatsburg en
van Sebastopol, de bouw van de nieuwe Seine-brug en van het paleis van Nijver
heid, deze en vele andere werken zijn binnen den tijd van tien jaren tot stand
gebragten bijna evenveel en even zoo gewigtige zijn nog in aanbouw of de
plannen daartoe zijn reeds gemaakt.
Een der meest grootsche en merkwaardigste echter is het nieuwe systèmc
desEgouts, de inrigting van de onderaardsche kanalen tot afvoer van den
modder der straten en andere onreinheden. In de rigting van alle hoofdstraten
is Parijs door een net van kanalen ondermijnd; als een stroom met zijne neven
rivieren en beken breidt zich ter lengte van vele mijlen eene onverwelfde water
en slijkrivier onder de stad uit, die van alle kanten den afloop uit de straten
opneemt en niet ver van Aisnière, dus tamelijk ver van de eigenlijke stad, in
de Seine vloeit. De gezamenlijke lengte van al die onderaardsche gangen van
Parijs bedraagt meer dan 180,000 meters dus veel meer dan 20 geographische mijlen.
Dit reuzenwerk is tot nog toe slechts weinig bekend. Van de heerlijkheden,
die Parijs boven den grond bezit, weet iedereen te vertellen;maar wie kent
de onderaardsche gangen en stroomen?
Het zal daarom velen niet onwelkom zijn, een' blik in die onderwereld te
werpen. Ja, zelfs fijn gevoelige lezeressen behoeven voor dat bezoek niet terug
te deinzen; want het is daar beneden volstrekt niet zoo vreesselijk als men wel
zou denken. De voornaamste gangen, deégouts collecteurs, zijn breed
en hoog en daarbij aan de kanten zóó zindelijk en overal door talrijke kokers zóó
goed van versche lucht voorzien, dat eene wandeling daarin volstrekt niets on
aangenaams heeft. Gedierten vindt men er niet; noch land- noch waterratten
kunnen zich in de nieuwe gangen verbergen of er haar voedsel vinden. Er is
bijna geen grooter contrast te denken, dan dat tusschen de verpeste klanken van
andere steden, vooral van Londen, die alleen door ratten en sewer-hunters of
riooljagers te betreden zijn en de luchtige, zindelijke galerijen van Parijs.
Wel is er een eigenaardige, uit duizenderlei geuren en dampen zamengestelde reuk,
maar hij is toch niet bijzonder hinderlijk, en in alle gevalle volstrekt niet gevaarlijk.
Het cenige gevaar, waaraan men kan blootstaan, is dat van te verdrinken,
namelijk bij eene hevige en plotselinge onweersbui, want dan bruisen het water
en de modder van alle zijden in zulke hoeveelheid in de gangen, dat de gewone
bedding verre overstroomd wordt en er ook wel verstoppingen ontstaan. Doch
men heeft voor die gevallen zulke goede voorzorgen voor de arbeiders genomen,
dat men, bij eenige oplettendheid, geen ongeluk te vreezen heeft, hoezeer er nu
cn dan wel een voorkomt. Behalve de buitengewone afloopkanalen naar de
Seine in de stad, zijn er op verschillende afstanden reddingskokers met ijzeren
trappen aangelegd, waarin de arbeiders zich kunnen hergen. Ja, op eenige
plaatsen is het kanaal met dwarsgangen overwelfd, waardoor men van de eene
zijde naar de andere kan komen, zonder dat men den stroom behoeft te door
waden. Ook zijn er genoeg uitgangen voorhanden.
Wagen wij het dus gerust, niet ver van den Pont au changein een'
der hoofdgangen te treden. Daarin loopen de goten uit van de nieuwe straten,
niet ver van het Stadhuis en van den Boulevard van Sebastopol, en hij is zelfs
voorzien van een afzonderlijken ingang voor den Keizer en hooge personaadjes.
De gewone ingang is aan den oever der Seine onder de Quai des Gesvres.
Men gaat een eindwegs regtuit of in het kanaal van den Boulevard van Sebas
topol, dan neemt de hoofdgang de rigting van de Rue Rivoli, wendt zich
digt bjj de Madeleine regts, en gaat in het groote gemeenschappelijke ka
naal, dat, zoo als wij boven zeiden, in de Seine vloeit, en in de lente van
1859 voor het eerst gebruikt is geworden.
Een blik op de kaart van Parijs leert, dat de Seine, na de stad doorge
stroomd te zijn, waarbijzij, zoo als bekend is, twee eilanden vormt, een' grooten
boog om het Bois de Boulogne beschrijft, en dan bij Neuilly de
stad weder nadert. Vroeger werden eene menigte onreinheden binnen de stad
in de rivier afgeleid, hetgeen des te stuitender was, omdat het water niet alleen
tot badenmaarhij gebrek van pompen, ook tot verscheidene huisselijke be
hoeften gebruikt werd. In den laatsten tijd is dit zoo al niet geheel weggenomen
dan toch oneindig veel verbeterd, door het nieuwe hoofdkanaal zijwaarts en dus
beneden de groote kromming der Seine te leiden. Ja, men denkt er reeds aan,
ook van de linker stadszijde, namelijk van het Quartier Lat in, de on
reinheden door middel van een' zuiger of perswerktuig onder de Seine door naar
het groote afloop-kanaal te voeren, om zoo de geheele ontzaggelijke stad te
kunnen schoon houden.
Wanneer men bedenkt, hoeveel gootwater en slijk in eene stad als Parijs op
geruimd moeten worden, dan kan men zich eene voorstelling maken van de breedte,
die het hoofdkanaal hebben moet. Inderdaad is de bedding waardoor het
slijk stroomt, als eene kleine rivier te beschouwen.
Aan beide zijden zijn breede, met cement overdekte gangpaden; eveneens is
het wijde, meer dan twaalf voet hooge gewelf met cement bekleed. In alle
gangen vindt men ter zijde op porseleinen platen de namen der straten, waar
onder men zich bevindt, zoodat iedereen, die van eene lantaren voorzien is,
beneden zoo goed als boven den grond den weg kan vinden. De zware gewelven
dienen te gelijkertijd om de stad van versch water te voorzien, want terwijl
in het modderbad in het midden het vuil wegvloeit, stroomt ter zijde in geweldig
zware pijpen van gegoten ijzer, door stoom gevuld, het zuivere drinkwater, om
overal de fonteinen en andere water-inrigtingen der stad te voorzien.
Alleropmerkelijkst is de wijze, waarop men de beddingen van de afloopkanalen
die ten gevolge van de vrij horizontale ligging van Farijs geene groote helling
kunnen hebben, voor aanslijkingen en verstoppingen bewaart. In de naauwere
gangen voorziet men daarin door het slijk voort te stuwen; voor de breederc
daarentegen heeft men eigenaardige reinigings-werktuigen uitgedacht, namelijk
wagens, welke raderen regts en links op de gangpaden, als op spoorwegrails
loopen, en door de stuwkracht van het afvloeijende water in beweging gebragt
worden. Achter aan den wagen is namelijk een stuw- of stootbord vastgemaakt
dat tot in het kanaal reikt en zoo door den stroom voortgedreven wordt. Vóór
aan den wagen is de machinerie, die het slijk opwoelt en vooruit schuift, en,
naar gelang van de grootere of kleine massa, van hoven geregeld en bestuurd wordt.
Wees zoo goed plaats te nemensprak de stuurman van dit wonderlijke vaar
tuig tot mij, nadat wij een eindwegs te voet gegaan waren, wij zullen nu, als
gij het goed vindt, een klein toertje maken.»
Inderdaad scheen de wagen tot een pleiziertogtje ingerigt te zijn. Behalve
de zitplaats van den voerman, die achteruit reed, was er nog eene gemakkelijke
bank voor een paar medereizigers aangebragt. Ik steeg op, de beambte die
mij vergezelde eveneens, en zoo reden wij door de galerij de Rivoli, zoo
als dat hoofdkanaal gewoonlijk genoemd wordt, nadat men nog een paar lanta
rens had aangestoken, om mij alles in het volle licht te laten aanschouwen.
Ik moet bekennen, dat ik nooit een' eigenaardiger rid gemaakt heb. Terwijl
boven ons de ligte cabriolets en zware omnibussen in de brandende hitte van
eene Junijzon daverend over de met ijzer bedekte luchtkokers rolden, reden wij
bij lantarenlicht door de koele gewelven, rondmn door instroomende watergoten
omringd, en alleen door de langzaam vloeijende slijkrivier voortgedreven. Na
tuurlijk gingen wij niet altoos snel voorwaarts; maar hoe verder wij kwamen
des te sterker werd de stroom en des te sneller rolde ons voertuig. Tusschen
beide bleef het wel eens eenige seconden door buitengewone zand- of steen
massa's steken. Dan werd echter het achter ons stroomende water opgestuwd,
tot dat het hoog en krachtig genoeg was om de hindernis te overwinnen en
den wagen dan te sneller voorwaarts dreef.
Zoo reden wij omtrent een uur lang onder de aarde voort. Daarna stegen
wij af en traden het groote gemeenschappelijke afvoerkanaal binnen, dat on-
middelijk met de Seine in verbinding staat. Op dit kanaal verrigt een schip
dezelfde diensten als op de anderen de wagen. Het is vlak en vrij ruim, en
glijdt als eene Caron6-boot, in zwijgende duisternisover den onderaardscben
modderstroom daar henen.
Het aantal werklieden in deze onderwereld bedraagt ongeveer honderd vijftig
voor geheel Parijs.
te bevragen bij den Uitgetcr dezer Courant.