mwmhT*
BURGERLIJKE STAND VAN DEN HELDER EN HET NIEUWEDIEP,
Op een vlieringkamertje, welks zedig, maar pover ameublement de
sporen van behoeftigheid doch tevens van huishoudelijkheid vertoon
den, zaten een oud man en een jong meisje bij elkaar. Orde, smaak
en netheid gaven aan het inwendig geheel een hoogst behagelijk
aanzien. Ieder voorwerp vond er zijne eigenaardige plaats: de steenen
vloer was met zorg geschrobt, het verbleekte behangsel vertoonde geen
enkele smet of vlek, en voor de kleine venster-ruiten hingen gebor
duurde grove mouselinen gordijntjes, terwijl eenige bloempotten in
een der vensterbanken waren opgesteld, die het kleine verblijf met
de liefelijkste geuren vervulde.
Het werd avond, en de zon was bijna geheel onder gegaan-, haar
purperen gloed verlichtte de nederige woning, en wierp, in de zilveren
lokken des grijsaards spelende, een liefelijk schijnsel op het bekoorlijk
gelaat van het meisje.
De oude man lag zoo wat achterover in een teeften leuningstoel,
die door de teedere zorgvuldigheid van zijne nicht met ge
vulde en met gedrukt katoen overtrokken kussens was voorzien. Eene
oude, in ecue tabouret herschapen, stoof diende tot steun voor zijne
verminkte beenen, terwijl de eenige hand, die hij nog over had ge
houden, op een kleine guéridon rustte, waar zijn meerschuimen pijp
en met gekleurde kralen geknoopte tabakszak op lagen.
De oude krijgsman droeg op zijn gelaat eene stoutmoedigheid en
barschheid, waarvan al het ruwe door het opene van zijn blik werd
getemperd. Een grijze knevel bedekte den glimlach, die op zijne
lippen speelde, terwijl zijn blik onafgebroken en als in zich zelf
vergeten op het meisje bleef staren.
Zij telde ongeveer twintig jaar. Het was eene brunette met lief
kozende, maar hoogst bewegelijke gelaatstrekken, wier aandoeningen
zicli in snelle uitdrukkingen openbaarden. Haar blank, doorzigtig
gelaat had veel van een bevallig beekje, dat al wat het tot op den
dicpsten bodem bevat, duidelijk te aanschouwen geeft.
Zij hield een dagblad in de hand, waar zij den ouden invalide
uit voorlas. Eensklaps hield zij op, en luisterde.
„Wat is er?" vroeg de grijsaard.
„Niets!" hernam het meisje, wier gelaatstrekken teleurstelling
teekenden.
„Gij mcendet Karei te vernemen, niet waar?" zeide de krijgsman.
„Dat is ook zoo," hernam het meisje, een weinig blozende: „zijn
dagwerk is ten einde, en liet is zoo wat de tijd, dat hij doorgaans
komt...."
„Als hij komt," viel Vincent - dus heette de oude man
haar in de rede.
Suzanna opende hare lippen, om haar neef te verontschuldigen;
maar haar oordeel protesteerde zonder twijfel tegen dat plan, want
zij bleef verlegen staan, en verzonk vervolgens in diep gepeins.
De invalide streek met de hem nog overgebleven hand langs zijn
knevel, en draaide dien ongeduldig heen en weêr. Dit was zoo zijn
gewone gebaar in eene vlaag van misnoegdheid.
„Onze conscrit speelt een slechte rol," hernam hij ten laatste:
„hiér- komt hij op ongelegen tijden en smerig, terwijl hij zijn werk
verlaat, om de kroegen af te loopen en allerlei pret te maken. Ik
vrees, dat het met hem en ons nog een slecht einde zal nemen."
„Zeg dat niet, oomlief! gij zoudt hem ongelukkig maken," her
nam het meisje op een' doordringenden toon. „Het is, zoo ik hoop,
maar een kwaad verloop. Sints eenigen tijd heeft mijn neef zich
iets in het hoofd gezet.... en geen lust meer in zijn werk...."
„En waarom dat?"
„Omdat er, zoo als hij zegt, toch niets voor hem te verwachten
is. Hij houdt het er voor, dat al de moeite en inspanning van een
werkman hem toch voor zijne toekomst niet baten, en het dus maar
beter is, zonder eenige zorg of hoop van den eeneu dag tot den
anderen te leven."
„Aha, is dit zijn systeem?" her-nam dc grijsaard, zijn voorhoofd
fronsende; „aha! van die uitvinding komt hem de eer niet toe.
Bij ons regiment hadden wij ook van die babbelaars, die zich, onder
voorgeven dat de weg te lang was, wisten te ontslaan, en in de
depots rondslenterden, terwijl hunne compagnicn Madrid, Berlijn en
Weenen binnentrokken. Uw neef, ziet ge, weet nog niet, dat men
ook voetje voor voetje met de kortste beenen de reis naar Home
kan volbrengen."
„O, als gij hem dat eens aan het verstand wist te brengen
zeide Suzanna, hoogst opgewonden. „Ik heb al menigmaal beproefd
om hem te bekeeren, daar ik dacht dat zulk een goed boekbinder
als hij wel wat zou kunnen opsparen; maar als ik de som aan
roerde, haalde hij zijne schouders op, en zeide, dat vrouwen niets
van rekenen af weten."
„En dan gaaft gij den moed verloren, niet waar, meisjelicf
vervolgde Vincent, met een vriendelijk glimlachje: „nu begrijp ik
eerst, waarom gij dikwijls zulke roode oogen hebt....
„Oom, ik verzeker u...."
„Van daar, dat gij uwe iolieren water vergeet te geven, en ook
in het geheel niet meer zingt."
„Maar oom!" lispelde Suzanna, verlegen hare blikken ter aarde
slaande, en het dagblad tusschen hare vingers kreukelende, terwijl
de invalide zijne hand op haar bloote hoofd legde.
„Kom, kom, denk nu maar niet, dat ik u beknor," liet hij zieh
verder op een vriendschappelijk barschen toon liooren. „Het is im
mers zeer eenvoudig, dat gij u voor Karei in de bres stelt, die
thans uw neef is, en eenmaal, naar ik hoop...."
Het meisje maakte, op het vernemen van die taal, eenige bew eging.
„Welaan, laat ons daar nu maar niet meer over praten," hernam
onze invalide, zich zelf in de rede vallende; „ik vergeet ook altoos,
dat men zich met zulk volkje als gijlieden onkundig moet houden
van hetgeen men weet. Laat ons er nu maar niet meer over praten,
zeg ik, en liever op den deugniet terugkomen, voor wien gij vriend
schap schijnt opgevat te hebben,... Dat is toch het steeds aangename
woord, niet waar,.... en voor u hetzelfde?"
„Dat wil zeggen, dat was voorheen zoo," zeide zij, haar hoofdje
schuddende, „maar sints een tijd lang;.... als gij eens wist hoe
koel hij is, en hoe verdrietig hij er uit ziet."
„Ja," hernam Vincent, „dat gaat zoo: als men luidruch
tige vermaken heeft gesmaakt, schijnen de huisselijke genoegens ons
nietig toe, even als de zure landwijn na het gebruik van een snapsje.
Wij weten dat wel, meisjelief! en menigeen van ons heeft diezelfde
ondervinding opgedaan."
„Maar zijn toch weer genezen geraakt," viel Suzanna haar oom
in de rede: „dus kon Karei dan ook nog wel genezen worden....
Misschien ware het wel voldoende, als gij eens met hem wildet
spreken, oom?"
„Die zwakheden laten zich niet door Koorden behandelen,"
was het antwoord van den grijsaard, terwijl hij door uiterlijke
teekenen zijn twijfel tc kennen gaf: „zij vorderen daden. Men valt
een fatsoenlijk man niet onverhoedscher op het lijf dan ecu goed
soldaat: daartoe behoort inspanning, volharding, ondervinding en
den proef van den vuurdoop des geschuts. Uw neef ontbreekt het,
weet ge, aan een ernstigen wil, omdat hij geen doel ziet. Men moest
hem een bepaald doel weten aan te wijzen, door hem moed in te
boezemen; maar dat is voorwaar geen ligte trek. Ik zal er eens over
nadenken."
„Nu is hij het toch wel," viel het meisje, dat den haastigen
stap van haar neef op den trap herkende, hem in de rede.
„Stilte dan in de gelederen!" kommandeerde onze invalide. „Laat
hij niet bespeuren, dat wij iets bijzonders op het oog hebben, en
lees maar voort."
Suzanna gehoorzaamde, ofschoon hare bevende stem den aandach-
tigen opmerker alligt hare ontroering verraden zou hebben. Terwijl
hare oogen de gedrukte regels volgden en hare lippen dc woorden
werktuigelijk uitten, was zij met hare gedachten cn haar oor geheel en al
bij haar neef, die juist de deur opende en zijne pet op de tafel
nederlegde.
Door het onafgebroken voortlezen tot stilzwijgen gedwongen, groette
de jonge werkman zijn oom noch zijn nicht, maar ging met zijne
armen over elkander tegen het raam staan.
Suzanna las steeds voort, zonder tc weten wat zij las. Zoo was
zij dan eindelijk aan die geheel op zich zeiven staande en niet zelden
hoogst tegenstrijdige berigten gekomen, die onder den algemecnen
titel van: bijzondere voorvallen voorkomen. Karei, die in den beginne
afgetrokken scheen, begon ten laatste, zijns ondanks, aandachtiger
toe te luisteren.
Ter col(j hierna.)
VAN 613 Jl'LTJ 1861.
ONDERTROUWD: II. Hartemink, van beroep metselaar, oud 37
jaren en N. C. Schutter, zonder beroep, oud 20 jaren, beiden binnen
deze gemeente woonachtig. A. Leewens, van beroep schrijver, oud 32
jaren, wonende alhier en ,T. H. Busker, zonder beroep, oud 28 jaren,
wonende thans alhier, vroeger tc Wervcrshoofd.
GEHUWD: N. Dienaar en A. .1. Ilooseboom. I'. Prang en 1'. A.
Nauman.
BEVALLEN: M. Bitter, geb. AYillems, (P.). J. Brands, geb.
Bruin, (Z.), E. N. Zoetelief, geb. Duinker, (D.) M. Kruk, geb.
Roodt, (D.).
OVERLEDEN: 0. Buys (48 jaar). A. C. Aden (20 jaar). A.
van den Brande (2 maanden). .T. AL Ritter (1 dag).P. Spruit (10 maand).
N. Nieuwenhuizen (21 jaar). I'. Heere (65 jaar). Levenloos aange
geven 1