JAM AL JE AM,
Uedurende de verloopene week hebben te Londen 1254 sterf
gevallen en 1850 geboorten plaats gehad.
-Om de gevaren der philantrophio aanschouwelijk te maken
wijst de Citg Press op het voorbeeld van den heer üeorge Peabody.
Deze, in Engeland rijk geworden Amerikaan, die, zoo als men weet,
onlangs 150,000 ten behoeve van de armen der hoofdstad heeft
geschonken, is door deze edelmoedige daad als ware het in een
wespennet geraakt. De geheele tallooze schare der londensehe armen,
bedelaars en speculanten, de eerlijken zoowel als de oneerlijken,
bestormt hem met verzoekschriften, gunt hem geen oogeublik rust
en heeft hem eindelijk genoodzaakt in eene gedrukte circulaire het
volgende te verklaren„Het valt mij moeijelijk, het ontzettend aan
tal brieven, dat ik dagelijks ontvang, ook maar gedeeltelijk te lezen,
terwijl een dozijn personen aanhoudend werk zou hebben, om een
schriftelijk antwoord op iederen brief te geven. Aan hen, die eene
ondersteuning in geld vragen, moet Mr. Peabody te kennen geven,
dat hern niets meer genoegen zou schenken, dan alle, zich in nood
bevindende mensehen te ondersteunen, bijaldien zijne middelen het
hem veroorloofden; doch, aangezien zijne middelen daarvoor niet
toereikend zijn, moeten de aanvragers den wil voor de daad nemen.
Indien Mr. Peabody slechts het tiende gedeelte der bezoekers wilde
bevredigen, dan zou hij na verloop van eene maand niets mear
hebben om van te leven."
- Er. Scott heeft dezer dagen in het „genootschap tot bevor
dering van maatschappelijke kundigheden," te Bevonshire eene voor
lezing gehouden over doofstommen. Uit de door hem medegedeelde
statistiek blijkt, dat in 1851 de verhouding der doofstommen tot
de gezamenlijke bevolking in Groot-Britlannie, was 1 op 1738 en
in geheel Europa 1 op 1593. Er zijn meer doofstommen van het
mannelijk, dan van het vrouwelijk geslacht, namelijk in Groot-
Brittannie 6884 van de eersten en 5609 van de laatsten. Het
aantal doofstommen in Europa wordt geraamd op 250,000. Op het
platte land treft men, naar verhouding, meer doofstommen aan, dan
in groote steden. Te Londen telt men 1 doofstomme op 1783
inwoners, in LuxemburgJVurtemberg, ToscaneBegeren, Belgie en
de Nederlanden 1 op 2292; in Sardinië, Noorwegen en sommige
deelen van Zwitserland 1 op 642 en in sommige Zwitsersche kan
tons 1 op 206. In Frankrijk telt men onder 100 huwelijken 2
tusschen bloedverwanten en 25 pCt. van de doofstommen te Lgon,
28 pCt. van die te Parijs en 30 pCt. van die te Bordeaux zijn uit
zoodanige huwelijken voortgekomen. Te Berlijn telt men 3,1 doof
stommen op 10,000 katholieken, 6 op 10,000 protestanten en 27
op 10,000 isracliten. In den staat Ioica (Verenigde Staten) telde
men in 1840 2,3 doofstommen op 10,000 blanken en 212 op 10,000
zwarten. Yoor zoo ver men weet, bestaan er in de wereld 196
scholen voor doofstommen, met 449 onderwijzers en 7000 leerlin
gen, namelijk: in het Vereenigde Engelse/te Koningrijk«22, in Frank
rijk 44, in de kleinere Buitsche Staten 38, in Oostenrijk 10, in
Italië 11, in Pruissen 25, in Belgie en de Nederlanden 10, in
Benemarken, Zweden en Noorwegen 5, in Zwitserland 10, in Polen
en Rusland 2, in de Vereenigde Stalen 13, in Canada 1, in Spanje
2, in Portugal 1 en in Azie 2.
In de rijtuigfabriek van de heeren Dick en Kirscliten, te
Offenlachhoudt men zich bezig met de vervaardiging van eene
stoommachine van zoo kleinen omvang, dat zij geene grootere ruimte
inneemt, dan de plaats van een koetsier op den bok. Keeds is met
het beste gevolg eene proefneming met deze machine geschied, om
een zwaar rijtuig daardoor in beweging te brengen. Overigens is
zij zoo ligt, dat zij zeer gemakkelijk vervoerd en overal, waar
stoomkracht vereischt wordt, aangewend kan worden.
De opgravingen van Pompei., die onder het bestuur van den
heer jjFiorelli met ijver, beleid en eerlijkheid (tot nog toe zeldzame
zaken) worden voortgezet, brengen eiken dag nieuwe ontdekkingen
aan het licht. Onlangs heeft men een klein bronzen beeldje (een
Narcissus) opgegraven, dat misschien het schoonste is, wat men tot
nog toe van dien aard Heeft gezien. Ook heeft men eene nieuwe
bakkerij ontdekt met een oven, waarin de aseh niet was doorge
drongen, en die nog 61 ongeschondene brooden bevatte. Eindelijk
lieeft men nog een slagthuis ontdekt, met een buitengewoon grooten
marmeren tafel en eene complete verzameling slagters-werktuigen.
Uittreksel uit LES MISERAEIESvan Yictoh Hugo.
Jan Valjcan was gesproten uit een arm boerengezin van liet departement
Brie. In zijne jeugd had hij niet leeren lezen. Man geworden, was hij boom-
snoeijer te Faverolles. Zijne moeder was genaamd Johamia Mathieuzijn.vader
noemde zich Jean Valjean, denkelijk een bijnaam en een zamentrekking van
voila-Jean.
Jan Valjeans karakter was mijmerend, zonder droefgeestig te zijn, wat de
eigenschap van teergevoelige naturen is. In het kort, er was in Jan Valjean
iets slaperigs en onbeduidends, ten minste in den schijn. Hij had, zeer jong
zijnde, vader en moeder verloren.
Zijne moeder was gestorven aan (ie gevolgen eener slecht verzorgde melk
koorts. Zijn vader, boomsnoeijer als hij, was gestorven, door van een boom
te vallen. Er was Jan Valjean slechts eene zuster overgebleven, ouder dan hij,
weduwe met zeveu kinderen, meisjes en knapen. Die zuster had Jan Valjean
opgevoed, en, zoo lang haar echtgenoot leefde, huisvestte zij haren jongen
broeder. De man stierf. Het oudste der zeven kinderen telde acht, het jongste
céu jaar.
Jan Valjean had zijn vijf-en-twintigste jaar bereikt. Hij verving den
vader en ondersteunde op zijne beurt zijne zuster, die hem had opgevoed.
Dit geschiedde als eene pligt, zelfs met iets ruws van de zijde van Jan
Valjean. Zijne deugd werd aldus verteerd in een zwaren en slecht betaalden
arbeid.
's Avonds keerde hij vermoeid terug en at zijne soep, zonder een woord te
spreken. Zijne zuster, moeder Johnrma, nam dikwijls, terwijl hij at, het beste
stuk vleeseh of spek, of liet hart der kool, van zijnen maaltijd weg, om het
aan hare kinderen te gevenhij, altijd etend, over de tafel gebogen, bijna met
liet hoofd in de soep, dc haren rondom den houten schotel vallende en zijne
oogcii nederslaande, liet zulks begaan en dcccl alsof hij niets zag. Er was
te Faverolles, niet ver van de hut van Valjean eene pachteres, Marie Claude
genaamd ds kiuderen Valjean, gewoonlijk uitgehongerd, gingen soms op naam
hunner moeder hij Marie Claude, een pint melk leenen, die zij achter een haag
of in den hoek van tenen gang uitdronken, elkander de melk betwistende, en
zóó spoedig, dat de jonge meisjes er van op hunne voorschootjes en in hunnen
hals stortteden; indien de moeder zulks geweten had, dan waren de overtreders
streng gestraft geworden. Jan Valjean, barsch en brommend, betaalde, buiten
weten der moeder, het pint melk aan Marie Claude, en de kinderen ontgingen
de straf.
Hij won, in den snoeitijd, achttien stuivers daags; vervolgens verhuurde hij
zich als maaijer, pachterskuaap, handwerker of vrachtdrager.
Ilij deed wat hij kon. Zijne zuster werkte van haren kant, maar wat kan
men al doen met zeven kinderen? Het was een treurige groep, dien de ellen
de omsingelde en langzamerhand knelde. Het was een gure winter. Jan had
geen werk. De familie had geen brood. Al de rampen bijeen. Zeven kinderen]
Op een zondag avond bereidde zich Maubert Isabeau, bakker nabij de kerk
tc Faverolles, om zijne nachtrust te nemen, toen hij een hevigeu slag hoorde
in dc ruiten der met traliën bezette ramen van zijnen winkel. Hij komt
vroeg genoeg 0111 een arm te zien, die door de traliën en door liet gat, rnet
een vuistslag in de ruit geslagen, stak. De arm greep een brood en nam het
mee. Isabeau liep hem 11a en hield hem aan. Dc dief had het brood wegge
smeten, maar zijn arm was nog bebloed. Het was Valjean.
Dit gebeurde in 17(J5. Jan Valjean werd voor de regtbank van die dagen
geroepen wegens diefstal met inbraak, 's nachts, iu een bewoond huis." Hij
had een geweer, dat hij beter gebruikte dan iemand, hij was een weinigje strooper,
hetgeen hem echter niet veel gaf. Lr is regende stroopers een wettig vooroordeel. Dc
stooper even als de smokkelaar, volgt den dief van nabij. Echter, zeggen wij
liet in 't- voorbijgaan, is er nog een afgrond tusschen die menschen en de 01-
schuwelijke moordenaars der steden.
De wildstrooper leeft in het boseh; de smokkelaar iu de bergen oi op de
zee. De steden maken woeste menschen, omdat zij bedorven menschen maken.
Het gebergte, dc zee, het bosch, maken wilde menschen; zij breiden wel liet
menschenschuwendc uit; maar dikwijls zonder het gevoel te vernietigen.
Jan Valjean werd schuldig verklaard. De bepaling van het strafwetboek was
onverbiddelijk. Er zijn in liet menschelijk leven bange uren: het zijn de oogen-
blikken wanneer de strafvordering eene veroordeeling uitspreekt! Jan Valjean
werd tot vijf jaren dwangarbeid veroordeeld.
Op 22 April 1796, riep men in Parijs de zegepraal uit van Montenotte,
behaald door den opper-generaal van het leger van Italië, welken de kommissie van
het Directoire aan de Vijf-houderden, dato 2 fioreal jaar IV, Bonaparte noemt
dien zelfden dag werd te Bicètre een groote keten gesmeed, w aarmede Jan Valjean
geboeid werd. Ecu oude gevangenbewaker, die lieden bijna negentig jaren telt,
herinnert zich zeer goed dezen rampzalige, die aan liet einde van den vierden
rang geboeid werd, iu den noordelijken hoek van de plaats. Hij zat op deu
grond gelijk al dc anderen. Hij scheen niets van zijn toestand te begrijpen,
terwijl die zoo ijselijk was.
Terwijl men rnet doffe hamerslagen achter zijn hoofd dc spil van zijn keten
digt- sloeg, weende hij, verstikte hij in tranen; zij beletteden hem te spreken
hij gelukte er slechts in bij wijlen te zeggen: Ik was boomsnoevjer ie Faverolles.
Vervolgens hief hij de regter hand omhoog cn streek ze trapsgewijze zevenmaal
naar omlaag, als of hij beurtelings zeven ongelijke hoofden raakte; uit dit gebaar
maakte meu op, dat de misdaad, die hij begaan had, bedreven was geweest om
zeven kleine kiuderen te klecden en te voeden.
Hij vertrok naar Toulon, en kwam daar aan met de keten om den hals op
eene kar, 11a eene reis van zeven cn twintig dagenonmiddelijk liet men hein
een rood vest aantrekken. Al wat zijn leven geweest was, tot zells zijn naam
verdween; hij was zelfs Jan Valjean niet meer: hij werd nummer 24,001.
Wat zou zijne zuster beginnen? Wat werd er van de zeven kinderen? "Wie
bekommert zich daarover? Wat komt er van het gebladerte van den jong
boom, die aan den voet van zijnen stam ter neder ligt.
Het is altijd dezelfde geschiedenis. De arme levende wezens, die schepselen
van God, voortaan zonder steun, zonder gids, zonder heenkomen, gingen vaar
het toeval hen leidde, wie weet het? Elk langs zijnen weg misschien, en zij zonken
langzamerhand in dien kouden nevel, waar de afzonderlijke lotsbestemmingen
worden verzwolgen, akelige duisternissen, waarin beurtelings zoovele rampzalige
hoofden verdwijnen in den somberen loop van liet menschdom. Zij verlieten
liet land. Hun dorp vergaten ze; na eenige jaren verblijf iu de gevangenis
vergat Jan Valjean dat ook. Ter naauwernood hoorde bij een enkelen keer van
zijne zuster spreken, gedurende al den tijd dien hij te Toulon doorbragt. Het was,
geloof ik, op het einde van liet vierde jaar zijner gevangenschap. Ik weet niet
meer, op welke wijze die inlichting tot hem kwam. Iemand, die hem vroeger
geleend had, had zijne zuster gezien. Zij was te Parijs. Zij woonde in ceiie
slordige straat niet verre van Saint-Sulpice, in de ruc du Geindrc. Zij had
nog slechts een kind bij zich, een knaapje, het jongste. Maar waren de zes
anderen? Misschien wist zij zelve daar niets van. lederen morgen ging zij naar
eene drukkerij, ruc du JSabot, No. 3, waar zij papieren vouwde en innaaide.
Daar moest zij van 's morgens zes ure zijn, in den winter reeds lang voor dc
dag aanbrak.
Iu liet huis der drukkerij bevond zich eene school, waar zij haar jongen,
die zeven jaren oud was, henenbragt; doch, aangezien zij 0111 zes ure de druk
kerij binnen ging, moest het kind iu den gang een paar uren wachten tot dr.
school geopend werd.
Men wilde niet, dat het kind in de drukkerij wachtte, omdat dit belcnnn: -
ring te weeg bragt. Dc werklieden, zagen 's morgens dit ellendig schepsel op
de keijen zitten, van vermoeijenis omvallende en soms in de duisternis slapend-
Wanneer het regende had eene oude vrouw, die de poort bewaakte, nudrhj-
den met het kind; zij nam het op in hare slordige kamer, waar mets stom'
dan een bed, een spinnewiel en twee stoelen. Dc knaap sliep er tot zeven ure,
met de kat in de armen, om de koiule minder te gevoelen cn ging eau naai
dc school, die zich op dat uur opende. Dat zeide men aan A alje-m. -Men
onderhield hem eens over die zaken, het was een oogenblik, één blikst duiKhhl
als een venster dat plotseling geopend werd, 0111 hem het lot te kt n b<
schouwen van die wezens, die hij bemind had; dan werd alles weder gesloten:
Iiij hoorde niets meer, geen enkel woord. Verder vernam hij niets meer, nooit
zag hij ze terug of ontmoette hij henin het vervolg dezer treurige geschic
denis zal men hen ook niet meer terugvinden.
Op liet eiude des vierden jaars wqs Jan Valjeau's beurt om te ontsnappen
aangekomen; zijne makkers hielpen hem, zoo als het 111 dit droevig oord g
beurt. Hij doolde twee dagen in de velden rond, omdat hij vreesde op den gewone:.
weg vervolgd te worden, terwijl hij ieder oogenblik het hool'u om tv veren, bij
minste gerucht sidderen, alles vreezen moest: liet dak dat rookt, d n mensen
die voorbijgaat, den hond die blaft, het paard dat draaft, het uur dat slaat,
den dag omdat men ziet, den nacht omdat men niet ziet, den weg, liet voet
pad, de struik, den slaap! Den tweeden dag 's avonds haalde men hem in.
Hij had sedert 36 uren gegeten noch gedronken. H(t geregtshof veroor
deeld: hem voor dit dclikt tot ecr.e strafverlenging van drie jaren; dit
maakte er acht. Het zesde jaar was het op nieuw zijne beurthij maakte zc
ten nutte, maar hij kon zijne vlugt niet voltrekken; hij had dc naamcprocpn.g
niet beantwoord. Men loste ecu kanonschot en bij het vallen van ci a nacht
vonden dc wakers hem verborgen onder de; kiel van een iu aanbouw zijnde
vaartuig; hij bood wederstand aan dc rustbewakers, die hem aangrepen. Ont-
vlugting en opstand! Dit feit, door liet bijzonder strafwetboek voorzien, werd
gestraft door eene verhooging van vijf jaren, waarvan twee jaren dubbele ketting.
Het tiende jaar kwam zijne beurt weder, nogmaals nam hij ze te baat. llii
gelukte hem niet heter; drie jaren voor deze nieuwe poging, dus in bet geheel
zestien. Eindelijk, het. was, geloof ik. in het dertiende jaar, dal hij eou; laatste
maal beproefde te vlugten en er slechts in gelukte, zich, na vier uren afwe
zigheid, te doen vatten. Drie jaren voor deze vier uren; alles bij elkander
negentien jaren. In Octobcr 1815 werd hij vrijgelaten; hij was zijne gevang, ms in
"*1796 biuueugct reden, omdat hij eene ruit gebroken en ecu brood gestolen bad