hoog opgestoken en stielten nu en dan luide, doordringende kreten uit, terwijl de Woestijn, ouder het gewigt der treden vau liuunc gedrochtelijke pooten, dreunde, ltcgelregt kwamen zij op de plaats al', waar ik mij bevond, en zoodia ik, van mijn eersten schrik bekomen, mijne verwarde denkbeelden behoorlijk kon regelen, werd liet mij duidelijk, waarom de woedende beesten juist die bepaalde rigting namen. De plek namelijk, die wij tot ons nachtleger uitgeko zen hadden, vormde, van de vlakte gezien, den eenigen toegang tot bet bosch, welk laatstgemeldc bij onze komst, met uitzondering van bet plekje, waar wij onze tent opgeslagen hadden, een 1'ormeclen slagboom aan de overzijde der beek uitmaakte. Natuurlijk hadden de olifanten dat ook opgemerkt en derhalve bun gang instinctmatig naar dienzelfdeu toegang gcrigt. Abdar en Mada, mijne twee reisgenooteu, bevonden zieli bijna gelijktijdig aan mijne zijde en ter uaau- wernood bad de eerstgenoemde de dieren in bet oog gekregen, of bij wist mij de verzekering te geven, dat de kudde ongetwijfeld door jagers aangetast en tot vlugten genoodzaakt was geworden. „Het kan niet anders," zeide bij, „of men heeft beu in een boek bijeen gedreven, waar zij eindelijk, in woede ont stoken, uit ontkomen zijn. Ha, ba! ziet gij wel?" riep bij, met zijn scherpen blik langs de reijen der reusachtige kolossussen turende, „daar is er een bij, die cene pijl in zijn bals beeft." Zijn vinger met mijn oog volgende, zag ik dan ook weldra duidelijk genoeg de schacht vau een gevederden pijl in den regtcr schouder van den aanvoerder der kudde heên en weer zweven. Abdar verzekerde mij, dat de olifanten in den hoogst mogelijken graad van woede verkeerden en, als zij ons bespeurden cn bereikten, ongetwijfeld bloedige wraak op ons zouden nemen. Juist lang genoeg bleef ik nog staan, om te zien, dat de kudde ten minste uit een twaalftal olifanten bestond: toen volgde ik mijn reeds vooruitsnellenden reisgenoot in allerijl op de hielen. „De paarden zullen zij geen overlast aandoen," riep Mada mij toe, toen ik hem vroeg of het niet goed zou zijn, ben los te maken en vrij te laten rondloopen, „menschclijke wezens waren bet, die beu getergd en woedend gemaakt hebben!" Tot verder vragen was geen tijd meer; want de logge vleescbbergen kwamen met de snelheid van een stormwind al nader bij. Thans bespeurde ik een boom in mijne nabijheid, waar ik mij ijlings been spoedde en aanstalte maakte om er in te klimmen. „Om Godswil, wat ik u bidden mag, klim niet in dien boom! riep Abdar mij toe, terwijl bij mij voorbijsneldemaar ik verstond hem niet en al had ik hem ook verstaan, zou ik er mij toeh niet van hebben laten terughouden, daar het mij, op dat oogenblik, volstrekt onmogelijk was, te denken of de uitvoering van mijn eenmaal opgevatte plan weêr te laten varen; want de olifanten bevonden zich reeds aan den ingang van liet bosch. De boom, dien ik tot mijne schuilplaats uitgezocht had, was eene soort van eik, slank, buigzaam eu digt van takken. Ik was alleen daarop bedacht ge weest, dat hij boog en sterk genoeg was, 0111 mijn persoon en dat was mijne eenige gedachte op dat kritieke oogenblik buiten bereik der olifants-snuiten te brengen. Juist bad ik den kruin van den boom bereikt cn aldaar plaats genomen, en was voornemens mijne buks over den tak, waar ik op zat, te grijpen en haar dwars over mijne beenen te leggen, ten einde mij daardoor beter in evenwigt te kunnen houden, toen de voorste olifant, die den pijl in zijn hals had, ondc-r mij voorbijrende. Hoeveel ruimer werd liet mij om het hart! Want, dacht ik, als die voorbij loopt, doen de anderen zulks ook. Daar bedroog ik mij eekter jammerlijk in. Twee anderen liepen mede achter den eersten ouder mij langs; maar nu kwam de vierde. Met loggen tred naderde de kolossus mijn boom, bleef er bij staan, stiet een luiden, naar een triomf zang zweemenden, kreet uit en hief vervolgens zijn snuit dreigend naar mij op. „Aha, dacht ik, oude, haast zoudt ge mij gehad hebben, maar je beut wat te kort van stuk uitgevallen, alhoewel je een regt plomp stuk vléescb bent." Het ondier scheen mijne gedachten geraden te hebben; want, ter naamver- nood had ik ze voor mijzelvcn geuit, of bij sloeg zijn geduehten snuit om den boom been en schudde dien behoedzaam. Het was de grootste olifant van de gansehe kudde, grooter zelfs en zwaarder dan de voorste, die door den pijl getroffen was, inderdaad een wandelend berggevaarte. Ook liet bij mij niet lang naar een proefje van zijne reuzenkracht wachten, lteeds de eerste ruk, dien bij aan den boom deed, bragt dien in cene zeer waggelende beweging; doch dat was nog niets in vergelijking van lietgeen bier op volgde. Nu scheen bij nog maar eerst te w illen beproeven in hoever de stam hem weerstand zou kunnen bicden. Het naastvolgend oogenblik sloeg bij zijn snuit andermaal 0111 den boom been, maar nu ongeveer 12 voet boog van den grond en ontwik kelde nu al zijne reuzenkracht. De boom trilde als een lover en boog als een riet. Bij den vierden of vijfden ruk, liet ik mijn buks vallen, omdat ik spoe dig genoeg gevoelde, dat ik of dien trouwen medgezel, of mijzelven diende te laten vallen, daar ik, met mijne beide handen, de takken zoo sterk mogelijk inoest vastklemmen, om bet in mijne schuilplaats nog te kunnen uithouden. Tot zoolang bad ik nog altoos gehoopt, bet monster een kogel door een van zijne oogen te kunnen jagen, doch liet beest verijdelde die hoop, door zijn onmanicrlijk te keer gaan, geheel en al. Het was mij duidelijk, dat ik binnen weinige seconden van mijne luchtige zitplaats naar beuedeu geschud zou ziju, op dezelfde manier zoo wat, als een rijpe appel of meikever door lustige knapen van een jong boompje afgeschud worden want bet woedende dier rukte en schudde den eik thans zoodanig, als of bet een orkaan was, die hem ter aarde wilde doen storten. Mijne armen en banden werden stijf en moede, mijn gansehe ligchaam deed mij zeer, ik w as eene ffaauw te nabij en mijn adem begon mij te begeven. Op dit wanhopig oogenblik, waarop ik wist dat ik vallen moest, schoot mij een dier gelukkige gedachten te binnen, die den duisteren nacht der ziel vau iemand, die in bet uiterste doodsgevaar verkeert, dikwerf als een heldere bliksemstraal verlichten. Als ik namelijk viel, dan wist ik onfeilbaar, dat ik, vau de rigting van mijn val geen meester zijnde, zonder genade, door den woedenden olifant tot brij gestampt zou ziju geworden; maar sprong ik van mijne wijkplaats naar beueden, zoo was bet nog mogelijk, op den rug van het. dier te land te komen en mij daar misschien vast te kunnen houden. "Wel was dit uitzigt op redding hoogst onzeker en bagchelijk de kans, inaar die in bet water ligt en dreigt te verdrinken, houdt zicli aan eene stroobalm vast. Zoo maakte ik mij derhalve een naar gelang van omstandigheden rustig oogenblik ten nutte, beval mijne ziel aan God en sprong in 's hemels naam vau den boom naar beneden. Mijn sprong deed mij gelukkig op den bals vau den olifant, juist tussclien zijn kop eu schouders, neer komen, alwaar ik mij, met de kracht der ver twijfeling, krampachtig vastklemde. Toen bet wilde beest dien salto mortale begreep en mijn zwakken last op zijn lijf voelde, wikkelde bet zijn snuit van den boom los cn sloeg er meè naar mij, doch zonder ccuig gevolg, omdat ik mij buiten het bereik van dat gevaarlijk werktuig bevond. Vijf- of zesmaal herhaalde de olifant die manoeuvre, maar zonder zijn vriendschappelijk oogmerk te kunnen uitvoeren. Twee— of driemaal sloeg bij zijdwaarts af naar mij, zoodat de slagen digt achter mij ucerklotstcn en tweemaal deed bij cene poging om mij van boven te treffen, door zijn snuit loodregt in de hoogte te beffen en dien dan naar achteren ncèr te laten slaanmaar ook die pogingen mislukten, dewijl ziju snuit te kort was, om mij er meè te kunuen bereiken. Door een hoogst gelukkig toeval, bad ik juist de plaats van den rug of bals ingenomen, die bet dier met zijn snuit zeer mocijclijk of in bet geheel niet kan bereiken cn wachtte mij wel zorgvuldig, die vesting vrijwillig te verlaten. Voor bet overige veroorloofde de blinde woede, waarin mijn vijand verkeerde, liem op dit oogenblik niet, om verdere pogingen van dien aard aan te wenden, terwijl bet hem anders, in ecu kalmer toestand, misschien nog wel zou zijn gelukt, mij met zijn snuit meester te worden. Kortom, zoodra het dier bespeurde, dat zijne snuit-slagen liet gewenschte gevolg misten, stiet het ecu ontzagwekkende» kreet uit en ijlde in wilden galop voort. De overige olifanten waren uit bet gezigt geraakt. Waarheen, dat wist ik niet; maar zij waren nergens te hooren of te zien. Mijn reusachtig ros sloeg een open weg, eene soort van zandweg, in, die door het bosch leidde en veel van de uitgedroogde bedding cener voormalige rivier bad. Met ougcloofelijkc snelheid rende bet dier, al snuivende eu brul lende en ziju kop toornig been eu weer schuddende, voorwaarts. Een paar oogeublikken later, spiegelde zich liet water van een dwars over onzen weg liggeuden stroom, in het schijnsel der ondergaande zon. Het ondier stormde er met lossen teugel op aan en er in, zoodat het boog omboog spattende water mij doornat maakte. De stroom was niet breed cn een paar seconden waren voldoende voor mijn ros, 0111 er door te zwemmen. De wal aan den overkant was laag en zandig. Naauwelijks een kwart mijl verder vertoonde zieli weer een digt begroeid bosch, dat niet dan door eene zandige vlakte vau den stroom gescheiden was. De olifant klauterde ongemeen vlug tegen een v rij lagen wal op en galoppeerde vervolgens in w ilde sprongen rcgelrcgt op bet boseb los. Nu ontwaarde ik tevens de sporen van zijne vooruitgesnelde makkers, die duidelijk genoeg in bet rulle zand achtergebleven waren. Op dit gezigt ont zonk mij den moed. Als de olifant bet boseb met mij bereikte, was ik red deloos verloren. De hoornen stonden zoo digt bij elkander, dat ik terstond door de takken van den mg van liet beest afgestroopt en alsdan weerloos aan zijne woede ter prooi moest worden. Met de uiterste inspanning van mijn gezigtsvermogen, volgde ik de voetsporen der vooruit geloopen olifanten, maar kon nergens eene opening in den zoom van liet boseb ontdekken, waar zij er door naar binnen zouden hebben weten te dringen. Mijn reusachtige klepper kon zich, met zijn kolossale corpus, gemakkelijk ruim—baan in liet bosch maken, daar de hoornen betrekkelijk zwak waren en hij die, op zijn uiterste gemak, als stroohalmen knikken eu op zijde zou hebben gebogen; maar ik, de eerste tak de beste zou mij, even als eene peer den pijl, vau mijne zitplaats hebben doen wegsnellen. Maar er was geen tijd voor lang nadenken of overleg nopens de middelen, tot afwending van bet dreigende gevaar; want met pijlsnelle vaart kwamen wij in de onmiddelijke nabijheid der noodlottige hoornen. Nog een paar minuten en wij hadden het boseb bereikt, eu daarmede was tevens bet einde van mijn aanzijn daar, tenzij een wonder mij uit de magt van mijn grimmigen vijand kvvame verlossen. Daar schoot mij eensklaps de gedachte te binnen, of bet niet goed zou zijn, mij langzaam van den olifant naar beneden te laten glijden? Misschien werd bij bet verdwijnen van mijn betrekkelijk geringen zwaartclast niet eens gewaar eu rende bij, ook zonder zijn ruiter, in zijn dollen ijver voort. Doch de vrees, dat bij mijn poging om te ontvlugten, toch ontdekken eu mij, in dat geval, dadelijk van kant maken zou, weerhield mij van dc uitvoering van dat plan. De aard en wijze, wijders, waarop bet oudier zijn weg naar bet bosch rigtte en zijn kort afgebroken, woedend snuiven, lieten mij met genoegzame zekerheid besluiten, dut mijn olifant uitsluitend naar wraak dorstte en nog iets geheel anders bedoelde, dan om zieli alleen maar, door liet indringen in de kronkelige boomtakken, van zijn ruiter te ontlasten. Wat andere jagers hem misschien kwaads berokkend hadden, wilde bij aan mij, onschuldige, bloedig wreken, want ik was immers ook een inensch, en dientengevolge zijn vijand. Het was inmiddels boog, boog tijd, dat er iets móest gedaan worden, wilde ik mij niet geheel en al zonder weerstand baten opofferen. Nog weinige seconden op zijn langst, dan was bet bosch bereikt en ik reddeloos verloren. Met de grootste inspanning eu de kracht der vertwijfeling, zooals de doodsangst alleen iemand geven kan, had ik tot dusverre mijne zitplaats weten te behouden. Eensklaps daagde er eene flikkering van lioop vau nieuws in mijne ziel op. Ik herinnerde mij namelijk, gelezen te hebben, dat de kornaks of olifantdrijvers in Indië, hunne dieren doodeu, als ze plotseling razend worden, of op geene andere manier te temmen of onschadelijk te maken zijn. Zou ik dat ook niet kunnen doen? Beproeven moest ik bet althans. Ik liad immers mijn jagtmes, een stevig, tweesnijdend wapen, met een lang, uitmuntend lemmet, nog aan mijne zijde hangen. Ik haalde bet uit de schede en vatte liet stevig in mijne regterliand. Nu trachtte ik mij te herinneren, waar bet wel de plaats mogt wezen, daar bet kwetsbaarste gedeelte der rugwcrvelen tc vinden zij. Een oogenblik nadenken eu ziet, daar kwam mij mijne gebrekkige kennis der ontleedkunde van de dierlijke ligebamen te hulp. Nu zette ik de scherpe, glinsterende punt op den hals van den olifant, vlak tnsseben den kop en de schouders in. Een oogenblik aarzelde ik nog, uit vrees, of ik bet regtc plaatsje wel mogt hebben. Doch terstond daarna raapte ik al de mij nog over geblevene krachten tot den doodelijkeu stoot bijecu, zette mijne twee banden op den greep van den hartsvanger, en drukte toen liet staal, met al de kracht van mijne armen en de volle zwaarte van mijn bovenlijf, naar binnen. De punt drong door de dikke donkere lii'.id vau het ondier been eu het staal zonk al dieper cn dieper in den vlcescbklomp. Met ongeloofelijke inspanning van krachten wierp ik er mij, daar het mes mij een stevig houvast bood, met mijne gansehe zwaarte op, zoodat bet staal er tot aan bet hecht toe indrong, Eensklaps bleef de olifant stilstaan, stiet een luiden en doordringenden kreet van pijn uit, begon als cene door eene aardbeving geschokte berg te trillen cn stortte toen, als een door den slager gedolde os, met een doffe plomp op den grond, om nooit weer op te staan. Ik bad mij op dien val voorbereid en sprong behouden ter zijde af op den weeken grond. Ik was gered!" Nu begonnen wij inderdaad ruimer van hart te worden, want de baren waren ons, bij bet verhaal van den kapitein, ten berge gerezen; wij bragten hem, terwijl wij de glazen dapper lieten klinken, een luid „lioerah!" toe. Het was ons inderdaad, alsof bij eerst pas aan liet leven hergeven was, want bij had zijne doodsgevaren niet zulke levendige kleuren afgeschilderd, dat wij er als bet ware ooggetuigen van geweest waren. „Ik bedank u zeer voor uwe deelneming, hoeren!" zeidc Dunlop, cene versche cigaar aanstekende; „cn daar het nu reeds laat wordt, wil ik mij spoeden, om aan het einde van mijn verbaal te komen. De kolossus stortte dus ter aarde, even als weleer de reus Goliath door den slingersteen van David. De grond dreunde door dc zwaarte van zijn val. Eene minuut lang lag bij bewegingloos als eene rots. Toen begon bet reusachtig lijf te beven, zijne dikke zuilvormige poolen rekten zich krampachtig trek - kende uit, nog eens hief hij den gedrochtelijke» kop omboog en zweepte bet zand met zijn geduehten snuit. Vervolgens sloten zich zijne kleine oogen cn bet reu zengevaarte was dood. In allerijl nam ik nu den terugtogt aan, zwom door den stroom cn kwam eindelijk bij mijne reisgezellen, die al een geruime» tijd hadden rondgcloopen, om naar mij te zoeken. Uit hunne schuilplaatsen hadden zij mij op den rug van bet ondier zien voorbij rennen en mij natuurlijk als verloren beschouwd. Des te grooter was bun blijdschap, mij, wel moede cn door dien vreesclijkcn Mazeppa-rid uitgeput, maar toeli ongedeerd en behouden, in bun luidden te mogen terugzien. Toen ik bun verhaald had, boe bet mij gelukt was, liet woedende dier af tc maken, deden zij mij den voorslag, om terug te koerenen den olifant de tanden uit tc breken. Zij hadden bijlen bij zich cn wij begaven ons derhalve op weg. Het was echter een alles behalve gemakkelijk werk, die massive voorklompeii aan het gevelde dier te ontnemen, en eerst na de uiterste inspanning van eenige uren, kwamen wij daar mcê klaar. Met behulp van een touw, w isten wij bet logge gevaarte over den stroom te krijgeu en in liet boseb te verbergen, ten einde bet des anderendaags met onze paarden af te halen en verder te vervoeren. Vervolgens keerden wij naar onze legerplaats terug, waar ik in een diepen, schijnbaar doodtlijken slaap, verzonk." MARKTBERIGTEN. DORDRECHT, IS September. Dc aanvoer cn handel waren beperkt. Tarwe, zoo jar. als nieuwe, tol 20 e. lager aan consumtic verhandeld, jar. Zw. eu lui. f 10,30 a 12, n. dito 1S62 f 9,30 a 10,SO. Rogge, de beste n. Zw. eu Ovcrm. ruim prijsh., overigens bij gerijven in een doen, jar. Zw. cn lui. f 7 a 8, n. dito 1862 f 6,80 a 7,50. Garst, goede nieuwe winter 1S62 f 4,50 a 5,80, dito zomer f 4,30 a 5,40. N. Ilaver tot 10 e. lager te plaatsen, mooije oude dito bedingt bij gerijven nog boven noteering, Inl. voeder f 2,60 a 3,20, dikke f 3,20 a 3,70. N. Paarden-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1862 | | pagina 3