EENE SPOOKHISTORIE, •stuk naar Kopenhagen worden gezonden en prins Wilhelm zal, uit fianden van de zicli te dier stede bevindende Grieksche deputatie, «de Grieksche kroon aannemen. De1 jonge vorst zal den troon be klimmen onder den naam van George I, koning der Grieken en ziiet zoo als vroeger koning Otto, koning van Griekenland. liet hof van Beijeren, geweigerd hebbende zich te doen vertegenwoordigen bij de te Londen gehoudene conferentie, aangaande het vraagstuk, aoo heeft men, met ter zijde stelling van de protesten van koning Otto, de verkiezing van den Deensehen prins wettig verklaard. Nu zal ook de afstand van de Ionische eilanden spoedig volgen en koning George in het vervolg door de Grieken met eene civiele lijst gedoteerd worden, wier bedrag voornamelijk zal gedekt worden door de opbrengsten, afgeworpen door de voormalige republiek der zeven eilanden. Te Shields werd in de vorige week, op Dingsdag avond, een stormsignaal gehesehen en in den namiddag van den volgenden dag barstte over de kust van Northumberlmd een donderbui los, die drie vierde uur aanhield, zonder onheilen te veroorzaken. Te Stmtfoni upon Avon is eene bijeenkomst gehouden om te beraadslagen, op welke wijze het driehonderdjarige feest der geboorte van Skakespeare in het volgende jaar zal worden gevierd. De vergadering werd door eene talrijke menigte bijgewoond en er is onder anderen besloten, om het door koning Eduard IV te Strafford gestichte gymnasium, waar Shakespeare zijne opvoeding ontving, te vergrooten-, voorts is er een prijs uitgeschreven, die elke drie jaar voor het beste gedicht op Engelands grooten dichter zal worden toegekend. Het is bekend, dat de onderwijzers in Duitschland, die aan eene kweekschool huune opleiding hebben genoten, gewoonlijk den titel van professor aannemen. De gemeenteraad van Weenen heeft, om aan die verwaandheid paal en perk te stellen, bepaald, dat die heeren voortaan eenvoudig leeraren zullen heeten. Men heeft thans de juiste plaats ontdekt, waar Luther in den jare 1521 voor den keizer heeft gestaan. Men heeft het plan op gevat, om op dien plek een monument voor den Hervormer op te rigten. Te MuncJwn werd in de vorige maand het monument onthuld, gewijd aan de nagedachtenis van den grooten Schiller. Zelfs de koning van Beijeren bewees door zijne tegenwoordigheid zijne hulde aan Duiischlands grooten diehter. De beroemde sehrijver en toerist Friedrieh Gerstacker waar schuwt in het Gothaer Tageblatt tegen de landverhuizing naar Australië en tegen de personen, die de Duitsche bevolking door valsche voorspiegelingen daartoe willen verleiden- Uit Geneve deelt men mede, dat de photograaf Kichard aldaar een middel heeft uitgevonden, om photographische beelden te ver grooten. Men kan thans niet alleen levensgroote figuren vervaar digen, maar zelfs van 10 voet hoogte en evenredige breedte. Te Napels is in liet muzikaal archief van den heer Contrean een portefeuille gevonden, die niets minder bevat dan eene opera van Donizetti, onder den titel van Maria Stuarda. Het schijnt, dat de policie in der tijd de opvoering van deze opera heeft ver boden en Donizetti zijn werk liever in een bibliotheek wilde begra ven, dan er de minste verandering in te laten maken. Men ziet nu met verlangen eene eerste opvoering dezer opera te gemoet. Door de in de maand April in de Kaapstad veelvuldig ge vallen regens staat alles overheerlijk, het vee tiert welig en de oogst belooft veel. Van de veediefstallen, door de Kaffers in de kolonie, verneemt men bij voortduring treurige bijzonderheden. Somtijds wordt het eene kwaadaardige en moedwillige vermoording van het vee, dat men gekeeld heeft en dan laat liggen. Op die wijze heeft een boer meer dan 200 stuks schapen verloren, die hij des morgens dood in de kraal vond. In Natal moet men onlangs in de beddingen van de Impanda en de Ifasa de bewijzen gevonden hebben van de aanwezigheid van goud. Dit is niet te verwonderen, wanneer men bedenkt, dat drie of vier jaren geleden op verschillende plaatsen in de zuid-afrikaan- sche republiek goud is gevonden en ook alhier is te zien geweest. Sedert geruimen tijd echter heeft men daarvan niets meer gehoord, hoeveel beweging het gouvernement der republiek daarover in der tijd ook gemaakt heeft. door Lady M AEY CAELETON, Vervolg en slot van N°. 43). De aankomst van het overig gedeelte van ons gezelschap bragt alzoo eene ver andering in bet gesprek te weeg, doch den ganschen namiddag bleven mijne gedachten bij dat akelig treurspel bepaald, dat door Tom met zulke levendige kleuren was voorgesteld; zoodat ik brandeud nieuwsgierig werd, mij op de plaats zelve te begeven, en die zaak van naderbij te onderzoeken. Oude buizen of vestingen hadden buitendien reeds sints lang iets belangwekkends en aantrek kelijks voor mij, hoeveel te meer bctooverends moest dan wel niet het gebouw hebben, waar zulk eene geschiedenis meê in verband stond! Toen dus, na den eten, het gansche gezelschap zich in verschillende rigtingen op de uitgestrekte hoeve heen verspreid had, en ik met Jenny en Mary alleen achtergebleven was, zeide ik tot Jenny, dat ik behoefte had, om dat oude spookhuis te zien. Laat ons cr met ons drieën, zonder verder gezelschap, op af gaan, en zien wat er van zij „Weet gij wel, dat 't drie mijlen ver is," hernam Jenny, „en nagenoeg sche merig, als wij de reis aannemen? Laat ons tot morgen wachten!" „Tot morgen.... gekheid! Ik kan wel drie mijlen ver loopen, en 't is licht genoeg, om te zien, wat zegt gij, Mary!" „Ik zeg van ja, want ik heb ook behoefte om 't te zien." Jenny keek stemmig. „Maar wij kunnen toch niet alleen gaan? Laat ons dezen en genen van de heeren verzoeken, met ons meê te gaan!" „Ik kan niet te gelijk met heeren gaan, die zulke ongerijmde aanmerkingen maken, en met die oude romantische plek den gek steken, zoo als onze Tom. Laat ons met ons driecn gaan! Wij zijn hier niet inule stad, en eene avond wandeling zal regt verkwikkelijk en genoegelijk zijn," hernam ik. Jenny aarzelde een oogenhlik, maar Mary ca ik hleveuv.tr op staan, tu be I gonnen om hare hijgeloovige vrees te lagclien, totdat zij eindelijk toegaf, iicue wandeling van een uur, op den eenzamen boscliweg, bragt ons op de plaats van onze bestemming, Na eene wildernis van lang spichtig gras en volgeladen braamstruiken doorgeworsteld tc zijn, stieten wij de hoofddeur van de oude woning, die er als een volslagen bouwval uitzag, open, en traden wij haar binnen. 't Was zulk eene doodsche, verlatene plek, als ik immer zag. Eene vunzige, dampige lucht kwam ons allerwege te gemoet, en hij de stilte en schemering van den reeds vallenden avond, scheen ons dit eene zeer geschikte plaats voor de spookverschijningen toe, die daar, naar men zegt, 's nachts plagteu plaats te grijpen. Eene ligte huivering liep ons door de leden, en wij liepen op onze teenen over den naakten grond, door de ledige vertrekken en de trappen op, terwijl wij onzen adem inhielden, en onze voetstappen naauw hoorbaar maakten. Het eene vertrek liepen wij uit, het andere weêr in, totdat Jenny, die er sedert ons binnentreden, bleek en ontdaan had uitgezien, ons toefluisterde, dat 't don ker begon te worden, en zaak was em terug te keeren. Digt aan elkaar gesloten, verlieten wij stilzwijgende de woning, en stonden in het voorhuis. En toen wij daar stonden, verbleekten wij van schrik en ont zetting. Op onzen togt hadden wij niet opgemerkt, dat de lucht betrok, en thans was zij egaal dik en inktzwart, terwijl het digt opeengepakte zwerk hier eD daar een flikkerende bliksemstraal doorliet. Op hetzelfde oogenhlik vielen er eenige groote, zware regendroppels op de steenen voor onze voeten. „O hemel, 't onweert, 't onweert!" riep Jenny ontsteld en radeloos, „wat zullen wij doen?.... Meisjes, zegt, wat moeten wij aanvangen?" „Mary keek mij vol ontroering aan; doch, eer ik nog kon antwoorden, ra telde er een vreeselijken donderslag met een oorverdoovend gekraak vlak hoven ons hoofd, onmiddellijk achtervolgd door eene oogverblindende bliksemstraal en oen stortregen, alsof de sluizen des hemels zich tot ecu nieuwen zondvloed geopend hadden. Jenny gaf een luiden gil en verborg haar gelaat in hare heide handenter wijl Mary, half dood van schrik, eenige schreden achteruit deinsde. „In zulk een vreeselijk weêr kunnen we ons toch niet buiten wagen," riep ik. Er was niets aan te doen, dit zagen wij allen in. Zich in zulk onweer op den glibberigen en onzekeren ho9chweg te wagen, ware volslagen razernij ge weest. Bleek en aan al onze ledematen bevende, traden wij derhalve het vertrek, dat voorheen tot spreekkamer gediend had, weêr in en gingen daar midden op den vloer bij elkander op onze hurken zitten. Het weerlicht flik kerde door de ongedekte glasruiten, de krakende donderslagen deden het gebouw letterlijk schudden, de regen viel hij stroomen néér en 't werd al duisterder en duisterder. Ach, zal dat. onweer dan nooit ophouden? Ik plagt wel eens te zeggen, dat ik niet bijgeloovig was; dat ik sterke zenuwen had en zelfs nog een kind zijnde, nooit eenige vrees kende of hang geweest ben; maar ik moet eerlijk bekennen, dat mij thans, toen de uren vervlogen en het onweer nog steeds scheen toe te nemen, de schrik om het harte sloeg. Het verhaal, dat ik dien middag gehoord en al de andere ijselijke spookgeschiedenissen, die ik ooit in mijn leven gelezen of gehoord had, kwamen mij met eene pijnlijke levendigheid voor den geest. Met een bovennatuurlijk scherp gehoor luisterde ik naar den aanvang van de spookverschijning, maar vernam geen geluid hoe genaamd, uitgenomen het huilen van den stormwind, het kraken van den donder en het plassen van den stortregen. Van mijne twee medgezellen lag Jenny aan mijne voeten neergehurkt en hield hare armen digt om mijn middel heengeslagen, terwijl zij haar hoofd in mijn schoot verborg. Mary lag met hare oogen potdigt en hare vingers in de ooreD, naast Jenny, geheel verstijfd van hijgeloovige vrees. Ik poogde, even als zij, ook mijne ooren voor elk ge ritsel te sluiten, maar het inogt mij niet gelukken. Eene soort van hetoovering scheen ze open te houdeneen vaag, een vreeselijk voorgevoel van hetgeen misschien aanstaande was, een „ik en weet niet wat" scherpte al mijne zintuigen op eene bovennatuurlijke wijze. Het zal nu meer dan middernacht zijn geweest en toen ik achter mij om zag, overtuigde ik mij, dat liet zoo was toen het onweer eensklaps begon te bedaren en zich een vreeselijk, huiveringwekkend geluid door de nachtelijke stilte deed hooren. Het was een gil, een schreeuw, zoo afgrijselijk en onuit sprekelijk angstvol, dat de lucht zelve onder den last van zulk eene wanhoop scheen te trillen. Geen aardsche stem vermogt zulke klanken voort te brengen, of zulk een vreeselijken gil te uiten, die mij het bloed in mijne aderen deed stollen en, terwijl ik dit ter neder schrijf, nog met afgrijzen vervult, als er mij de weerklank van in de ooren suist. En, lezers! let wel, voor en aleer nog de laatste nagalm weggestorven was, vernam ik het geritsel van een tred en zag, zoo klaar en duidelijk als uw oog dit schrift aanschouwt, de gedaante van eene vrouw, die mij vlugtig voorhij streek, een vrouwelijken blik, die op mij gerigt bleef, een vrouwen-gelaat, dat mij al mijn leven lang onvergetelijk zal blijven. Zulk een gelaat, zoo blank, zoo strak, zoo lijkkleurig, met diep ingezonken oogen, die mij als baarlijke vuurkogels uit hare diepe cn glazige holten tegenflonkerden. Ik viel op dat vreeselijk oogenhlik niet in zwijm en schreeuwde ook niet, want ik bèn al mijn leven lang nog niet flaauw gevallen, maar stond even stijf en strak overeind als de spookverschijning tegenover mij. Wat er in mij omging, weet ik niet onder woorden te brengenmaar dit weet ik, dat ik eene stap voorwaarts deed en mijne armen uitstrekte, om het vree- selijke spook aan te grijpen. Maar ziet, ik tastte in de lucht, het was verdwenen, zonder dat ik wist, of mij verklaren kon, hoe, wanneer of waarheen; terwijl ik zelve met uitgestrekte armen, als versteend en verstomd, midden op den vloer met starre oogen in de dikke duisternis voor mij stond te turen. Hoe lang ik in dien toestand onbewegelijk bleef staan, weet ik niet, maar het moet zeker een heele poos zijn geweest. Toen vernam ik het gerucht van een aantal voetstappen, het rumoer van een aantal stemmen, liet schijnsel van een aantal flambouwen en zag een gansche hoop volks het vertrek binnenstormen. Ik draaide mij zachtjes om en geloof, dat zij mij ook voor een spook hielden, omdat zij allen voor een oogenhlik terugdeinsden. Doch onmiddelijk daarop drong de stem van neef Tom in mijne ooren en sprong hij op mij toe, om mij onder de angstvallige uitroeping„maar, lieve nichtwat. scheelt er toch aan wat is er toch gebeurd? Zijt gij krankzinnig geworden? Goede hemel, kijk toch niet zoo! Men zou denken, dat gij gek geworden waart!" in zijne armen te drukketi. Zijne stem, zijne aanraking en de omhelzing met zijne stevige armen, deden de hetoovering wijken. Toen ik mijn oog van hem afwendde, viel het op de rustige gestalten van Mary en Jenny en dat gezigt bragt mij geheel hij mijne zinnen. Ik bukte over haar heen, doch zij lagen beiden in zwijm. Naauwelijks weet ik mij tc herinneren, hoe ik dien nacht te huis ben ge komen; maar dit weet ik, dat. zij gedragen zijn en het vrij lang duurde, eer zij tot haar volle bewustzijn teruggekeerd waren. Zij hadden ook dat boven- aardsche gegil gehoord, welks uitwerking op haar overspannen zenuwgestel zich beter laat gevoelen dan beschrijven; en zoo waren zij flaauw gevallen. Ik heb verhaald, hetgeen ik met. mijne oogen heb aanschouwdeen gezigt, waar Mary cn Jenny gelukkig voor bewaard gebleven zijn. Gij moogt. het. gclooven of niet, lezersik sta u borg voor de waarheid er van. Ik zag het. duidelijk en ben mij volkomen bewust, dat het geen. zinsbedrog was. Vrrklaren kan en wil ik liet niet; maar ik zag het vrouwelijke spook zoo duidelijk, als ik ooit in mijn leven iets gezien heb. Wilt ge dit het uitwerksel van eene verhitte verbeeldingskracht, eene speling van valsch vernuft, eene ijdcle zins begoocheling, een droom, of hoe ook anders noemen, het is mij wèl; maar ik weet het zelve heter. Dat gebouw is thans gesloopt en de plek, waar het. stond, ligt onder den vloekniemand kan er wonen of durenzij is, jammer voor de romanschrijvers inderdaad! in een uitgestrekt, korenveld herschapen. Maar dat ik dien nacht een geest lieh gezien, die zijn ligchamclijk hulsel had verlatendat ik een gil heb gehoord van iemand, die reeds onder de dooden geteld was, daarvan houd ik mij zoo vast en zeker overtuigd, als ik mij verze kerd houdt, al het bovenstaande met mijne hand geschreven te hebben.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1863 | | pagina 3