EENE UITDAGING.
burgerlijke stand van de gemeente helder,
""^urgérIijkTstanTvIn de gemeente texel;
aangekomen schip, zag men tnaschen du lading het geheel uitge
droogde lijk van een manspersoon staan. Men vond 12 sh. in
zijne kleederen en onderstelt, dat hij zich heimelijk aan boord be
geven heeft, om gratis mede te varen en de goederen over en
rondom hem vastgezet zijnde, gestikt of van honger omgekomen is.
De nood in Hongarije, waaromtrent reeds eene reeks van
ambtelijke onderzoekingen heeft plaats gehad, is ten toppunt ge
klommen. Eene strook gronds van 1300 vierk. mijlen, met eene
bevolking van 3 millioen inwoners, lijdt ijsselijk. De velden en de
weiden zijn verdord; de beeken zijn geheel en al uitgedroogd; het
vee, voor hetwelk geen voeder meer voorhanden is, sterft bij hoopen,
waardoor de veestapel 10, ja 20 pCt. is gedaald. Hier en daar
heeft men de schapen moeten slagten, om de varkens te voeden.
Volgens den Moniteur de l' Armee is Paella 28-j Mexicaansche
mijl of ongeveer 119 kilometers van Mexico verwijderd. De Mexi
caansche troepen leggen dien afstand gewoonlijk in zeven dagmarschen
af. Van Puebla loopt de weg door de vlakten van San Martin de
Tesmelucan en stijgt dan tot aan het dorpje Rio Frio (3300 el
boven de oppervlakte der zee gelegen), waar de bergpas is, waarvan
de bezitting van groot gewigt is. Achter Rio Frio daalt de weg
weder tot aan de groote door zeven groote meeren besproeide vlakte
van Mexico. Op twaalf mijlen afstands van de hoofdstad begint
een straatweg.
La France meldt, dat de Fransche troepen den togt in 8 of 10
dagen kunnen afleggen.
i.
In Junij 1809 keerde Alfred Mancy, een jong sphilder te Rouaan, die dag
en nacht werkte om zijne oude moeder te ondersteunen, van den schilderij-
koopman terug, bij wien hij het zuur verdiende loon voor zijnen geleverden
arbeid was gaan halen. Terwijl bij langs de haven ging, bemerkte hij eenigc
beschonken jonge lieden, die eene oude vrouw beleedigdeu. Driftig springt hij
naar hen toe, brengt hen hunne schandelijke handelwijze onder het oog en rukt
de arme vrouw uit liunne handen.
Woedend, omdat men hen op eene slechte daad betrapt had, keerden zich de
jongelingen naar Alfred, terwijl de hevigste hem met de handschoen in het
aangezigt slaat en hem genoegdoening vraagt voor zijne beleediging.
Zonder aarzelen aanvaardt de schilder deze uitdaging, geeft hem zijn adres,
bepaalt het uur van het gevecht en zegt, dat hij stipt op de plaats der bij
eenkomst zal zijn.
In zijne nederige woning teruggekeerd, vond Alfred zijne oude moeder reeds
ingesluimerd. Hij zette zich aan een tafeltje neder en begon een brief aan
zijne moeder te schrijven, dien zij eigenlijk moest ontvangen, in geval hij
gedood werd. In dezen legde hij haar de oorzaak van zijn tweegevecht bloot,
nam hij teedcrlijk afscheid van haar en vroeg haar vergeving, omdat liij haar
had verlaten. Vervolgens schreef hij eenige andere brieven aan voorname per
sonen, die zijn karakter en talent hadden weten te waarderen en aan wien hij
zijne arme moeder aanbeval.
Drie ure sloeg het op den klokketorcn en Alfred schreef nog altijd voort,
zonder te bemerken, dat zijne lamp bijna was uitgedoofd en de ligte slaap
zijner oude moeder weldra ging ophouden, doch naauwclijks was zijn laatste
brief gesloten, of do vermoeidheid overmeesterde hem, zijn hoofd zakte neder
op tafel en hij sliep in.
AVeinige oogenblikken daarna ontwaakte zijne moederverbaasd van op een
zoo ver gevorderd uur haren zoon nog aan het werk te zien, stond zij op, om
hem te noodzaken zich te bed te hegeven en rust te nemen. Doch hare ver
baasdheid veranderde weldra ia ongerustheid, toen zij de tafel naderde cn be
merkte, dat hij den nacht met schrijven had doorgebragt. Zij nam den brief,
die tot opschrift droeg) „Aan mijne goede moeder" en opende dezelve. Naau
wclijks had zij eenige regelen gelezen, of een kreet van ontzetting ontglipte
haar en zij wierp zich in de armen van haren zoon.
„Mijn lieve zoon, mijn dierbare Alfred!" riep zij snikkend uit, gij wilt een
tweestrijd aangaan, waarin gij het leven kunt verliezen en dan, o hemel! wat
zal er dan zonder n van mij worden? wie zal mijn troost, mijn steun wezen?
Ach, mijn kindgij, die mij zoovele bewijzen uwer liefde hebt gegeven, zie
toch van dit tweegevecht af, dat door de goddelijke en menschelijke wetten
wordt afgekeurd en breng mij den doodsteek niet toe. Beloof mij, dat gij niet
zult vechten, of anders zal ik mijzelven aan de voeten van dien woedende gaan
werpen en hem vragen, dat hij mij ook het leven beneemt."
Alfred kon deze bede niet wederstaan en zwoer haar plegtïg, dat hij niet
zou strijden en hij slechts zijne tegenpartij zou opzoeken, om te verklaren, dat
hij van het tweegevecht afzag.
Toen hij ter aangeduider plaatse was gekomen, bevonden er zich reeds zijne
tegenpartij, de heer Jumilly, vergezeld van twee getuigen. Groot was hunne
verwondering, toen zij zagen, dat Alfred zich alleen aanbood; doch deze steeg
ten top, toen hij hen verklaarde, dat hij niet zou vechten en aan den heer Ju
milly de beweegredenen zijner weigering deed kennen.
„Maar," hernam deze laatste, wiens onbeschaamdheid door Alfrcd's edele
kalmte nog aangroeide, „dan zal het mij vrijgelaten zijn, alom te zeggen, dat
gij een...."
„AVat!" riep Alfred verbleelcend uit.
„Een lafaard zijt 1"
„Ja, mijnheer! totdat ik mijne pligten jegens mijne moeder heb vervuld en
God geve, dat ik het nog vele jaren moge doendan zal ik aan uwe uitdaging
kunnen beantwoorden en zeggen: „Hier ben ik!"
Dit pijnigend oogenblik voor de eigenliefde van den jongen schilder was
voorbij en Alfred meende de wreedste beproeving te hebben doorstaan. Echter
was het niet zoo: dit woord lafaard, dat hem als een brandmerk op het
voorhoofd was geprent, dit woord kon hij zelf genoeg verkroppen; doch de
wereld, die zoo verkeerd het punt van eer dikwijls boven alles stelt en die
de prijsbare oorzaak zijner weigering niet kende, vergaf hem niet en Alfred
was genoodzaakt uit zijne vaderstad te wijken, om de onregtvaardige verachting
te ontgaan, waarmede men hem overlaadde.
n.
A'ijf jaren waren er alzoo in ballingschap vervlogen, toen Alfred's moeder
onder het gewigt der jaren bezweek. Na haar de laatste pligten bewezen te
hebben, keerde hij naar zijne geboortestad terug.
Op dit tijdstip hield eene talrijke vreemde legermagt Frankrijk als in een
ijzeren band geklemd en de heer Mancy kwam te A itry aan op het oogenblik,
dat een legerkorps van zestig duizend Oostenrijkers zich gereed maakte, om
die kleine stad te belegeren, die door eene veel kleinere strijdmagt werd verdedigd.
Het toeval wilde, dat Alfred, terwijl hij op de bolwerken wandelde, in eén
der officieren van liet garnizoen den heer Jumilly herkende, die hom eens had
uitgedaagd en hem het woord lafaard had toegevoegd.
Hij bevond zich te midden eener menigte soldaten en las met luider stemme
eene proclamatie van den generaal, die liet bevel over de stad voerde en waar
door een dapper krijgsman wierd gevraagd, die gereed was, zich tot het heil
van allen op te offeren.
Er was namelijk qusestie, om het vuur te gaan steken in een buskruid-
magazijn, op eene mijl van de stad gelegen, om wanorde in de belegerings
werken van liet vijandelijk leger te veroorzaken cn om alzoo aan Napoleon, die
do stad met eene toereikende strijdmagt ter hulp kwam snellen, Je noodigc
tijd te geven.
De lezing dezer proclamatie werd gevolgd door eene diepe stilte en niemand
bood zich aan, om zijne wapenbroeders, ten koste van zijn leven, te redden.
Alfred trad thans vooruit.
„Mijnheer Jumilly, herkent gij mij?" vroeg hij beleefd.
„Neen," was liet antwoord, „ik herinner nnj slechts, u ergens gezien te hebben."
„Ik ben Alfred Mancy, de jonge schilder van ltouaau, wien gij voor vijf
jaren beleedigd en hem het woord lafaard toegeworpen hebt, dewijl hij wei
gerde, een tweegevecht met u aan te gaan, om zijne oude, ziekelijke moeder
niet zonder steun te laten. Ik heb u beloofd weder te komen, wanneer ik vrij
zou wezen; thans is dit oogenblik gekomen en hier ben ik."
Jumilly was op het punt door eene nieuwe beleediging te antwoorden, doch
Alfred zeide tot hem;
„Hoor mij tot het einde toe aan, mijnheer! en uwe wapenbroeders zullen
regters van mijn voorstel zijn. Ik kom niet, op het oogenblik dat het vader
land zoo zeer zijne kinderen noodig heeft, u een onvruchtbaar tweegevecht
voorstellen, dat ik als een ongerijmd gebruik cu strijdig met de goddelijke en
menschelijke wetten beschouw, neen! laten wij onzen twist ten voordeele van
het laud doen koeren. Men vraagt iemand, die zijn leven voor bet heil zijner
broederen veil heeft. AVelnu, om u te bewijzen, dat ik geen lafaard ben, maar
zoo dapper als gij, kom ik u voorstellen, te loten, wie van ons beiden bet
buskruid-magazijn in de lucht zal doen springen. Neemt gij mijn voorstel aaD?"
Jumilly verbleekte en zweeg.
„Gij antwoordt niet," hervatte Alfred, „welnu, ik zal alleen gaan en ik hoop,
dat gij daarna het woord „lafaard," dat gij aan mijnen naam hebt gehecht, zult
uitwisschen.... Men brenge mij bij den generaal; ik zal bet vuur in het
buskruid-magazijn steken en het doen springen."
Drie dagen later, op een donkereu avond, sloop Alfred door de vijandelijke
liuién en bereikte ongehinderd het buskruid-magazijn. Middernacht was het
overeengekomen uur; met slaan vau 12 ure moest hij het in brand steken.
Geheel dt stad bevond zich op de wallen en met klimmeudcn angst wachtte
men dit plegtig uur af. Naauwclijks weergalmde de 12de slag, of de buskruid
toren sprong met een vreeselijk gedruisch, verspreidde dood en schrik in het
vijandelijk leger en verschoof alzoo eenige dagen de inneming dier plaats, die
twintig dagen later door verraad werd overgeleverd. Als door een wonder werd
de dappere Alfred gespaard; hij werd eenige ellen van daar in eene gracht ge
worpen en keerde des anderen daags in de stad A'itry terug, die hij zoo edel
moedig gered had.
Twee uren later kwam Napoleon ter plaatse en vroeg om Mancy te zien
deze bood zich, in eene zedige houding, voer den keizer aan, die, na zijno
dapperheid en opoffering geprezen te hebben, hem vroeg, welke beloouing hij
daarvoor verlangde.
„Sire," antwoordde Alfred, vijf jaren geleden heeft mij iemand het woord
lafaard toegevoegd; de eenige belooning, die ik vraag, is, om door uwe
majesteit in mijne eer hersteld te worden."
„AVelnu," zeide Napoleon, „ik verklaar, dat gij de dapperste van allen zijt
en, om het aandenken der schoone daad, die gij verrigt hebt, te behouden, wil
ik, dat gij bij uwen naam die van de stad voegt, dien gij gered hebt."
Bij deze woorden nam hij het kruis, dat op zijne borst schitterde, en hechtte
het op die van Alfred, zeggende
„Alfred Mancy de A'itry, gij, die u zoo dapper hebt getoond, gij zult het
best de trekken van dapperheid mijner soldaten kunnen afmalen, ik benoem u
tot schilder mijner veldslagen."
Twee maanden later sneuvelde Alfred Mancy de A'itry onder de muren vau
Parijs, terwijl hij met dapperheid zijn land verdedigde.
MARKTBERIGTEN.
DORDRECHT, 18 Junij.
Tarwe 40 c. hooger, witte f 10,60, mind. f 10,20 a 10,40, ger. f 9,20 a
f 9,80, zomer f 9,20 a 9,80. Rogge 20 c. hooger, Overm., Zeeuws, en A'laams.
f 7 a 7,50. Garst. winter zakm. f 4,80 a 5,30, gest. f 5,60, zomer zakm. 20
c. hooger f 4,80 a 5,60, gest. f 5,80. Spelt f 3 a 3,60. Haver, Inl. voeder
f 3 a 3,60, dikke 3,40 a 4. Paardenboonen onv., f 6 a 6,50. Erwten, goed
kok. blaauwe f S, mestingsoort f 7,30. Boekweit, Noordbr. f 212, Peel f210.
Koolzaad, Zeeuws. 81 p. vl. Inl. Hennepzaad f 255. Raapolie, vl. f 49, 6 w.
f 50. lijnolie als voren, vl. 46,50, 6 w. 47,50.
SCHIEDAM, 19 Junij.
Jenever f 16,50; Amst. proef f 17.75. Moutwijn f 11.
BONDEN, 18 Junij.
Heden waren ter VEE-markt aangevoerd: 1200 Runderen, 9750 Schapen.
410 Kalveren en 330 A'arkens. De prijs der Runderen was 5 sh. 0 d., van
Schapen 5 sh. 0 d., van Kalveren 5 sh. 0 d. en van A'arkens 4 sh. 6 d.
De prijzen der laatste markt waren:
Runderen 5 sh. 0 d., Schapen 5 sh. 0 d., Kalveren 5 sh. 0 d. en
A'arkens 4 sh. 8 d.
van 1219 Junij 1863.
ONDERTROUAA'DG. J. van A'arik, zeilenmaker hij de Marine, oud 24
jaren en G. Kaptein, oud 19 jaren. S. Stoel, scheepskok bij de Marine, oud
32 jaren en M. A. Muller, oud 37 jaren, weduwe van AA', van 't Slot, J.
Moolenaar, timmerman, oud 42 jaren en M. C. Kersenbroek, oud 37 jaren.
D. Stijn, zeeman, oud 25 jaren cn E. Tabcling, oud 25 jaren. J. C. A'rijvo-
gel, smid, oud 25 jaren en C. J. Jausen, oud 24 jaren. H. Bastiaansc, sjou
werman, oud 44 jaren en F. AV. E. Matthijsen, oud 45 jaren. Allen binnen
deze gemeente woonachtig.
GEHUAVDA. F. F. Jansen en K. Schuitemaker. P. J. Brocst en J.
Baak. A. van Bietie en E. M. L. Goudman.
ECHTSCHEIDINGEN1.
BEVALLENA. M. Brouwer, geb. Dorrepaal, (Z.). A. de Bruijn, geb.
Snoerwaug, (D.). A. van Twisk, geb. van Dijkhorst, (D.). C. Rijk, geb. Mo
lenaar, (Z.). C. M. A. Driessen, geb. Buijtenkamp, (Z.). C. AA'illems Broek
huizen, geb. Kermeling, (D.). A. C. Ham, geb. Evers, (D.). A. A'os, geb.
Spandauw, (D.). C. Bruul, geb. Bijl, (D.). G. Abbencs, geb. Bouman, (,Z.).
A. Gomes, geb. van Riel, (D.). M. van Brcderoode, geb. Mink, (D). C. C.
Alaming, geb. Fehres, (Z.).
OVERLEDEN: H. Gootjes, (76 jaren). AV. Muller, (57 jaren). S. M. C.
Esselaar, (4 maanden). M. J. G. Cornielje, (19 jaren). G. Sant, (20 maan
den). L. Smak, (9 maanden). A. AI. Mominer, (2 jaren). A. J. A'ccu, (18
maanden). B. Nordlohne, (24 jaren).
van 12—19 Junij 1863.
ONDERTROUWDPieter Bruin, boer, oud 27 jaren cn Antje Dekker, oud
2S jaren. Joliaunès Gerardus AI ooi jen, grofsinid, oud 2S jaren en Dirkje de
Ruiter, oud 25 jaren. Jan Dekens, koekbakker, oud 24 jaren en Fenna Aleijor,
oud 22 jaren. Cornelis Eelinan, boer, oud 25 jaren cn Trijntje List, ond 23
jaren. Josephus Jacobus Schafraad, arbeider, oud 26 jaren cn Alaria Hocque,
oud 32 jaren.
GEHUWD: Geeno.
GEBORENDirk, zoon van Pieter Kalf en Krina Brecn. Neeltje, dochter
van Pieter Breen en Jannetje Tanis. Grietje, dochter van Dirk Duinker cn
Alarretjo Bakker. Cornelia, dochter vau Aric Schoenmaker en Jnunetje Alnldrr.
Betje, dochter van Pieter Jacobs Bakker en Antje Hoogheid.
OVERLEDENNeeltje Bakker, gehuwd met Cornelis Bz. Bakker, S2 jaren.
Hesscl Lieuwe Steinfort, weduwnaar vau Sijtske Gorter, 69 jaren. Sandcr
Jacobs, gehuwd met Naatje de AA'ijn, 54 jaren.