BE GELEERDE REGTER.
ten opzigte van liet bedoelde kanaal, den onderkoning van Egypte
had opgelegd, luidden niets anders ten doel dan te beletten, dat
van het kanaal in een staatkundig opzigt misbruik werd gemaakt.
De hoofdbepaling behoorde te zijn, dat de maatschappij geene land-
eigenares wierd, vooral in een zoo uitgestrekten zin. Deze bepaling
zou den aanleg van het kanaal in geen enkel opzigt belemmeren.
Opmerkelijk is het, dat de Times, die vroeger het tot stand komen
van het kanaal als eene hersenschim beschouwde, thans niet meer
aan de uitvoerbaarheid twijfelt. Het blad bestrijdt overigens ten
sterkste de bewering van den heer de Lesseps, dat de Britsche
regering slechts daarom hinderpalen in den weg legt, om de Fran-
sclie maatschappij te doen mislukken en den aanleg van het kanaal
te brengen in handen van eene Engelsche maatschappij.
Een Engelsch tijdschrift vermeldt het volgende omtrent de
katoenbereiding:
„De plantenwol, zoo als de ouden de katoen noemden, heeft ge
woonlijk een zeer verren weg af te leggen, alvorens als voltooid
product uit de fabrieken te komen. Het volgende is de reisbe
schrijving van een pond katoen. Het kwam van Gouzerat in Indië,
waar het verbouwd werd, naar den Theems. Van Londen ging het
naar Manchester, waar het tot garen versponnen werd; van Man
chester zond men het naar Paisby, om geweven te worden. Vandaar
doorliep het nog vijf a zes fabrieken in onderscheidene deelen des
lands, om alle bereidingen der verfijning te ondergaan, totdat het
weder naar Londen kwam. Het had daartoe, te rekenen van het
tijdstip waarop de grondstof verpakt werd, drie volle jaren noodig.
In dien tijd had het een weg van 6000 Engelsche mijlen afgelegd
en tot onderhoud van 150 personen bijgedragen; zijne waarde was
met 2000 pCt. gerezen. Het betreft hier natuurlijk een zeer fijn
geborduurde stof."
Te Chattam is last ontvangen om het daar in aanbouw zijnde
gepantserde fregat lord Warden aan den voorsteven te voorzien van
eene lange vooruitstekende punt, of snebbe, met stalen platen be
kleed en geschikt om vijandelijke schepen in den grond te boren.
Dit wapen zal verscheidene voeten beneden den waterspiegel ge
plaatst en alzoo niet zigtbaar zijn.
De Pungolo behelst het verhaal van eene ontsnapping uit de
gevangenis Castel Capuano in Ltalië, met zeldzame stoutmoedigheid
beraamd en volvoerd. Op zekere morgen vervoegden zich twee
agenten van policie bij den hoofdcipier en vertoonden een bevel
schrift van den bevoegden regter, houdende lastgeving, drie daarin
genoemde misdadigers van de gevaarlijkste soort, onder geleide van
de genoemde agenten, naar het geregtshof te doen overbrengen, de
wijl hunne zaak dienen moest. De hoofdeipier, na het bevelschrift
ingezien en in orde bevonden te hebben, liet de gevangenen met de
agenten vertrekken. Tot laat in den namiddag wachtte hij vergeefs
op hunne terugkomst. Zich ten volle overtuigd houdende van de
deugdelijkheid der ontvangene aanschrijving, duurde het geruimen
tijd, eer hij zelfs het minste vermoeden van de waarheid kreeg.
Eindelijk zond hij om iulichting wegens het uitblijven zijner gevan
genen naar den regter en nu bleek het, dat de agenten verkleede
spitsboeven waren, het bevelschrift nagemaakt en hij de dupe was.
Uit Wilna wordt gemeld, dat twee ongeveer 20jarige werk
lieden, de Gebroeders Jozef en Alexander Rewkowski, aldaar in den
ochtend van 17 dezer op vonnis van den krijgsraad zijn opgehan
gen, zonder dat er eenige instructie tegen hen was gevoerd. Alleen
waren er in hunne woning twee dolken gevonden, waarop de door
niets bewezen verdenking werd gegrond, dat zij aan den aanslag op
het leven van Domesko konden sehuldig zijn, of er althans van
geweten hadden.
De Courier van Wilna van den IS dezer bevat eene niet
minder dan vijf groote bladzijden beslaande lijst van personen, wier
goederen, op bevel van Murawieff, moeten geconfiskeerd worden.
Het zijn grootendeels adelijke landeigenaren, alsmede eenige geeste
lijken en boeren. De meesten hunner zijn reeds of ter dood gebragt,
of naar Siberië getransporteerd, of bij de strafcompagniën ingelijfd,
of in de kerkers opgesloten.
Ter beoordeeling van de hulpbronnen die de Yereenigde Staten
van Noord-Amerika bezaten bij het uitbreken van den tegenwoor-
digen burgeroorlog, worden de volgende opgaven verstrekt:
De bevolking die in het begin van deze eeuw 8-| millioen zielen
telde, was tot 31 millioen in aantal geklommen. Intusschen was
het bedrag van den jaarlijkschen uitvoer van 3S tot 356 millioen
dollars en de invoer van 77 tot 33S millioen dollars geklommen.
De tonnen-inhoud der schepen was vermeerderd van 1,269,000 tot
ruim 5 millioen, terwijl in hetzelfde tijdvak 29,400 mijlen spoorweg
in exploitatie en voor het verkeer geopend, benevens 20,000 mijlen
in aanleg waren.
- In de Vereenigde Staten is de warmte dit jaar buitengewoon
drukkend. Uit de rapporten der policie blijkt o. a. dat op 10 dezer,
zoowel te New-Yorlc als te Brooklyn, meer dan 30 personen, ten
gevolge van zonnesteken, overleden of door de buitengewone gedrukt
heid van de weersgesteldheid gesmoord zijn.
Uit Amerika, is het belangrijke nieuws ontvangen dat de pre
sident van de Zuidelijke Staten bevel heeft gegeven om al de strijd
bare slaven te wapenen. Zij ontvangen geen soldij, doch na drie
jaren diensttijd bekomen zij hunne vrijheid.
Aan gene zijde van den evenachtslijn, in Canada, zijn de
menschen nog even nieuwsgierig, als hunne naburen, de Tankees.
Eenigen tijd geleden reisde de ontvanger-generaal met aanzienlijk
bedrag aan geldswaarde van zijn gouvernement, per stoomboot, en
had, ter bevordering van zijne veiligheid cn onbekendheid, de gan-
sche dames-hut afgehuurd. Al de passagiers brandden van verlan
gen, om toch de reden daarvan te weten te komen, en vooral om
toch achter de zaak te geraken, die deze ambtenaar aan de hand
had, cn zooveel ruimte en geld vereischte. Eindelijk wist een van
hen, die wat stouter was dan de anderen, dit onderwerp op het
tapijt te brengen, toen de ambtenaar zich op het dek bevond, en
vroeg hem of hij een contract met het gouvernement had aangegaan
„Ja!" „En dan toch zeker van vrij grooten omvang?" „Ja!"
„Mag ik ook vragen wat het is?" „Ja!" „Wel, mijnheer! wat is
't dan toch?" „Gij moet dan weten," hernam de ontvanger-gene
raal op een hoog ernstigen toon, „dat de koningin van Engeland
de helft van het meer Ontario aan den keizer van Siam ten ge
schenke gegeven, en mij belast heeft om 't te gaan bottelen." De
man werd met geen enkele vraag meer gemoeid.
Een der eerste uit het Oosten in Europa aangebragte mummiën gaf aanlei
ding tot een zeer dramatiek voorval. Omstreeks eene eeuw geleden, bragt een
oudheidkenner, van Groot Cairo terugkcerende, eene mummie mede, die ten
minste 3600 jaar oud werd geschat. Het reizen met de diligences van Mar-
seille af zat zijnde, stapte hij te Eontaiuebleau in eene barge, die hem goed en
wel te Port St. Bernard aan wal bragt. Vurig verlangend om zijne familie
terug te zien, had hij zijne bagaadje op eene berrie doen laden, maar zijne
kostbare mummie ouder in het vaartuig gelateu. Toen nu de tolbeambte aan
boord kwam, ontdekte deze eene kist van eene zonderlinge gedaante en voor
komen cn had haar, in den waan, dat zij verboden goederen bevatte, geopend.
Welk een schouwspel vertoonde zich daar aan zijn oog! Eene vrouwelijke ge
daante, van het hoofd tot de toonen in linnen zwachtels gewikkeld! Er viel
niet aan te twijfelen, of zij was een wreed slagtoffer van ecu ijverzuchtig
minnaar of een inhalig erfgenaam. Terstond werd er om den commissaris van
policie gestuurd, die dan ook, bijgestaan door twee heelkundigen, die in de
oudheidkunde even bedreven waren als hij, weldra verscheen. De misdaad be
wezen zijnde, werd er proces-verbaal van opgemaakt cn het lijk naar de Morgue
vervoerd, ten einde de bloedverwanten 't aldaar zouden kunnen komen herken
nen. Waarschijnlijk zal er wel niemand verschenen zijn. Des anderen daags
begon onze geleerde reiziger aan zijne grootste merkwaardigheid te deuken en
snelde naar het vaartuig, waar hem de geleerde commissaris met drie vau zijue
trawanten opwachtte, die hem in naam der wet arresteerden en voor den regter
bragteu.
„Aha, knaapje!" riep deze, zoodra hij hem zag, „nu hebben wij u dan."
„Wil U Achtbare mij de eer aandoen, om mij de redenen van zulk een zon
derling gedrag meê te deelen?"
„Dat laat ik aan u over, om mij de omstandigheden van den door u ge-
pleegden moord bloot te leggen."
„Een moord, dien ik zou gepleegd hebben?" vroeg de geleerde, ontsteld.
„Of dan althans de misdaad, waar gij medepligtig aan waart?"
„Goede hemel!" hernam onze geleerde, „U Achtbare schijnt te droomen!"
„Neen, neen! gij zult mij ten uwen laste friscb wakker bevinden," was het
antwoord. „Het oog der justitie is nimmer gesloten. Hebben niet mijne die
naren het lijk van uw slagtoffer geworgd in een kist geborgen gevonden?
Hier heb ik bet verbaal der bevinding, wèl verzegeld, onderteckeud cn door de
noodige getuigenissen gestaafd."
„Is dat het al?" vroeg de oudheidkenner, luidkeels lagchcnde.
„Verharde booswicht!" riep de regter, verontwaardigd, uit. Durft gij, terwijl
u de schaduw van zulk eene zwarte misdaad van zoo nabij omgeeft, nog ligt-
vaardig te werk gaan? Kijk mij eens aan cn antwoord mij op de vragen, die
ik u zal voorleggen. Door wien werd dit jonge meisje in de kist gelegd, waar
't in gevonden werd?"
„Door mijzelv', mijnheer!" hernam de beklaagde.
„Wie wikkelde haar van het hoofd tot de voeten in linnen zwachtels?"
„Dat heb ik gedaan, U Edel Achtbare!"
„Schrijf, mr. Clerk, dat de beklaagde zijne misdaad bekent
„Die uitdrukking is wel een weinig te sterk," hernam de oudheidkenner.
„De daad is afgrijselijk!" ging de regter voort, „hoe oud was bet meisje?"
„Omtrent 19 jaar," was het antwoord.
„Uit welk land afkomstig?" vervolgde de man van de wet.
„Uit Slemphis, naar 'k meen," zeide de oudheidkenner.
„Wanneer heeft baar overlijden plaats gehad?"
„Omstreeks 36 eeuwen geleden."
„Gevangeue!" hoe durft gij in uwe onvergefelijke ligtzinnigheid nog langer
volhouden?" riep de regter, rood van gramschap, uit,
„Ik spot er in 't geheel niet meê, mijnheer! maar geef u de plegtige verze
kering, dat de overledene onder de. regering van een der Pharao's geleefd heeft."
„Ik zal je handhocijen doen aanleggen, jou rekel!" riep de regter, zichzelv'
ter naauwernood meester meer, uit.
„U Edel Achtbare!" hernam nu de gevangene op een hoog ernstigen toon,
die scherts gaat al te ver. Laat mij u mogen zeggen, mijnheer! dat gij de
verhazendste domoor zijt, die ooit in de vierschaar zat. Waar zijt ge toch wel
opgebragt, om niet eens op het denkbeeld te komen, dat gij nu reeds een paar
dagen lang een onderzoek naar den vermocdelijken moordenaar van eene Egyp
tische mummie heeft ingesteld?"
„Eene mummie?" riep de regter.
„Natuurlijk, mijnheer!" hernam de oudheidkenner. „En als gij bij uw
onderzoek wat beleefder waart te werk gegaan, zoudt gij te weten zijn geko
men, dat gij met graaf D. spreekt, een lid der Akadciuie van inscripticu en
schoonc letteren te
„Duizend en duizendmaal verschooning, mylord! Ik hoop toch, dat uwe
lordschap zal gelieven te vergeten, dat.
„Ik zal alles vergeten," viel onze oudheidkenner hem in de rede. Geef mij
mijne mummie terug en tracht in 't vervolg deskundigen te krijgen, die den
dood van iemands overlijden een weinig nader, dan op 3 of 4000 jaar weten
te bepalen."
Diep vernederd en uiterst beschaamd over den lompen bok, dien hij gescho
ten had, gaf de magistraats-persoon de mummie af cn hoorde nooit het eind
van de geschiedenis.
HONDEN EN KATTEN.
De hond is de adjudant van alle menschen. In Egypte was de hond heilig.
Honden begeleidden Diana, even als heden den gentleman.
Eeu kat krabt cn de hond wijkt blaffcude. Het spreekwoord: „ze leven als
kat en hond," vereert de mannen veel meer dan de vrouwen, of onteert de
eersten minder dan de laatsten.
De groote wolfs- of slagtershond is even moedig als de beste soldaat. Dr
schaapshond is waakzamer dan zijn herder. De jagthond is geleerder dan bou-
derde geleerden. De windhond is sneller dan onze hardloopers. Slechts één
ondeugd heeft de houd na eene zesduizendjarige conversatie van den meusch
overgenomen en dat is vleijen.
Menschen snuiven met den neus cn verteren morsend hun geldhouden
snuiven met den neus en vinden hun weggeloopcn meester steeds terug.
Door eenvoud, trouw en vriendschap overtretfen de bonden dc menschen; de
geschiedenis levert meer voorbeelden van houden- dan van vriendentrouw.
Menig koning streelde zijn hond, zeggende: „gij alleen zijt mijn vriend nog!"
Koning^ Hendrik III verspilde jaarlijks honderd duizend gulden aan Lyonsche
hondjes, Karei II kwam nooit zouder honden in den staatsraad. Katharina 1
redde eens een verrader, tegen wien de czaar vreeselijk verbitterd was, door
zijn hond een smeekschrift aan den hals te bindendc czaar vergaf lagebend
in den naam der hondenheid, wat hij niet had willen vergeven iu naam der
menschbeid.
Menig mcnsch wordt door den Newfoundlandschen hond beschaamd, als cr
menschen in gevaar van verdrinken verkeeren. De hond munt zelfs boven
duizendc menschen uit in scherpzinnigheid en verstand.