het getal; men heeft liet regt om de ditigenees ook op ieder dorp,
tusschen die beide plaatsen gelegen, te keuren. Men geeft daartoe
de gelegenheid aan hen, die niet de keuring belast zijn, om ten
koste van de ondernemers geld te ontvangenwant, in strijd met
hetgeen bij de keuring van stoombooten, spoorwegen, enz. geschiedt,
komen de kosten van keuring der diligences ten laste van den
ondernemer. Pit is te drukkender voor de diligence-ondernemer,
omdat Je keurmeesters, meestal smids, wagenmakers, zadelmakers,
enz. zijn, die in den regel belang hij het bevelen van reparatie hebben."
Dat men niet te voorzigtig tnet kruid en evenzeer met petro
leum kan omgaan, bleek weder uit de volgende te Texel voorgevallen
ongelukken. Toen de zoon van den landbouwer 1). T. op de jagt
was, barstte het geweer, waardoor zijne hand deerlijk verbrijzeld
werd. Een meisje van 7 jaar overleed tengevolge van bekomen
brandwonden door petroleum
- Men leest in de Ams/erdamsche Courant:
„Men weet dat bij de Pecember-stormen, die zoovele schepen te
gronde hebben gerigt, o. a. is vergaan een groot llainburgsch schip,
IVilhelmsburg, met een aantal landverhuizers voor Australië aan
boord, van welke slechts enkele gered zijn. Van een dier weinigen,
als door een wonder den dood ontkomen, is een brief aan een vriend
geplaatst, in de Augsb. Allg. Z.eit. Wij ontleenen daaraan liet
volgende: „lu den nacht van Donderdag op Vrijdag gebeurde de
ramp. i rielionderd personen, waaronder de kapitein en de scheeps-
docior, kwamen in de golven om. Het was een dér grootste
schepen van Hamburg; het werd totaal uiteengeslagen, behalve het
sterk gebouwde achterschip. Wij waren vóór 14- dagen van Stade
vertrokken, ten getale van 315 a 320* passagiers. Naauvvelijks waren
wij in open zee gekomen, of de 'wind begon uit het westen te
spoken. Pat duurde onderscheidene dagen onafgebroken voort, al
heviger en heviger. In plaats van koers te kunnen houden, werd
het schip onweerstaanbaar al meer en meer naar de kust gedreven.
In den nacht van Donderdag op Vrijdag was de orkaan tot zulk
eene heftigheid geklommen, dat de zeilen als rag in flarden werden
weggeslagen. Wij vreesden ieder oogenblik verplet te worden dooi
de neervallende masten, die als zwak riet bogen. De romp kraakte
geweldig. Het schip was niet langer te sturen, daar het roer ge
broken was. Ten een ure 's morgens Tiet de kapitein looden. Men
vond 1? voet water. Het schip ging 18 voet diep. Wij waren
verloren. Inderdaad, na weinige minuten gevoelden wij een onbe-
schrijfbaren schok; het schip zat voor en achter. Men moest de
masten kappen, die als glas afbraken, en de brokken sloegen breede
gaten in liet dek, waardoor de golven met geweld tusscheudeks
stortten. Plotseling hoorde meu een schrikbaar krakenhet schip
brak midden door. Al die vooruit waren, verdwenen in de diepte;
in eeuige seconden waren 300 personen de eeuwigheid ingegaan.
Met nog enkele passagiers bevond ik mij op bet achterschip. Het
tafereel, ons toen voor oogen, gedoogt geeue beschrijvingmannen,
vrouwen en kinderen werden een oogenblik door het woedende
element heen en weer gehutseld en verdwenen voor eeuwig. Wij
konden niets toebrengen. In zulke oogenbiikken denkt men alleen
aan zichzelven en de zijnen. Onze eigen toestand was verre van
veilig. Ook de achtersteven zonk al dieper, totdat hij in het zand
was vastgewield Evenwel bevonden wij ons nog boven het vlak
der zee en welligt hadden wij ons daar kunnen houden, zonder het
geweld der overslaande golven, die telkens een nieuw slagtoffer
wegraapten. Wij wierpen ons in een der booten, die als ware het
verward lag in het gekapte tuig. Yóór en achter ons dooden en
zieltogende»de kapitein was onder de eersten. Zaaingedrongen
tegen elkander in de boot, verwachtten wij elk oogenblik in de
diepte geslingerd te zullen worden. Zoo bragten wij den nacht door.
Teu 7 ure des morgens zagen wij in de verte eene sloep, die zich
naar de kust rigtte: zij was vhti een schip, even als het onze ge
strand, en bevatte het scheepsvolk daarvan- Wij volgden haar
voorbeeld. Ongelukkig was de sloep te klein, om ons allen in te
nemen. Tien onzer rampgenooten moesten achterblijven, totdat de
anderen in veiligheid waren gebragt; ik was onder de eersten. l)e
sloep verwijderde zich, maar de zee was zoo laag, dat zij weldra
in het zand liep. Wij zagen van verre de lieden er uitstappen en
wadende naar de kust gaan. Ziende dat wij aan ons zeiven waren
overgelaten, vervaardigden wij ons een vlot en weldra stuurden ook
wij straudwaarts, waarhenen de golfslag ons dreef. Ook dezen nacht
moesteu wij onder den blooten heinel doorbrengen, maar wij waren
ten minste in veiligheid. Den anderen avond ontmoetten wij ein
delijk kustbewoners, die ons met rijtuig in de naburige dorpen
bragten. Eindelijk konden wij nu cenig voedsel nuttigen, dat wij
in drie dagen niet hadden gehad. Wij bevonden ons op een eiland,
genaamd Terschelling. Wij bleven er tot Woensdag, toen wij naar
llarlingen werden overgebragt. Morgen vertrekken wij naar
Amsterdam.'"'
In een ingezonden artikel, geplaatst in de Purmerender Courant
van Woensdag 6 dezer wordt het wenschelijke aangetoond der stich
ting van een huisje aan het strand van het eiland Terschellingdat
tot toevlugtsoord zou kunnen strekken voor schipbreukelingen, die
daar nog twee uur gaans verwijderd zijn van het naaste eenzaam
gelegen huis. De schrijver dringt op gemelde stichting aan op de
volgende wijze: „Had er bij den storm van 3 op 4 December jl.
aldaar zoodanig huisje bestaan, of was liet mogelijk geweest om op
de zandplaten aldaar met hunne verbindtenis met het eiland bekend
te worden, dan voorzeker zou de kapitein en een gedeelte der eqtii-
pagie van de aldaar gestrande Noordsche bark Korsveien het wel
niet ondernomen hebben, om met een boot zonder riemen en bij hol
water, het Amdlander zeegat over te steken, .la, wie ontroert niet
bij de herinnering aan de menigte menschel), die nog van hel schip
met landverhuizers, IVilhelmsburgzijn afgekomen en acht en veertig
uren op deze zandplaat, den Bosch genaamd, onder den blooten
hemel hebben moeten doorbrengen, zonder dal men op Terschelling
of Ameland van lutti aanwezen kennis droeg. Blijft het schip in
ïiju geheel, dan is zulks spoedig bekend en er daagt hulp op.
Maar als het schip in de golven is ten onder gegaan, en de schip
breukeling, die liet leven er heeft afgebragt, op den Bosch rond
loopt en als vreemdeling niet weet boe hij naar het bewoonde ge
deelte van Terschelling komen zal, wat zal er dan van hem worden.
Ik geef daarom een drieledig voorstel iu overweging: 1. om op
den Bosch een huisje te stichten, waarin de schipbreukeling een
tijdelijke schuilplaats vinden kan2. om daarnevens een luiogen
staak op te rigten, waaraan cenig teeken, dat van verre te zien is,
kan worden omhoog gebragt; 3. een handwijzer te plaatsen in
verschillende talen, de rigting aanwijzende, die men te voet naar
Terschelling nemen kan.
Aan de kusten van Engeland bestaan reeds inrigtingen van zulken
'aard, die zelfs voorzien worden van hetgeen tot verdrooging en
verwarming dienen kun.
Op Terschelling zou het geraamte der aldaar aanwezige zeekapen
gevoegelijk door de noodige bekleeding tot zulk een schuilplaats
kunnen ingerigt worden. Zij bieden ook bovendien de geschikte
gelegenheid aan tot het geven van seinen en teekens."
De schrijver heeft zijne voorstellen aan de overweging des minis
ters van Marine aanbevolen.
Men leest in het Volksblad:
„Wij zijn geen voorstanders van standbeelden wij hebben zulks
meermalen in bet Volksblad en ook elders te kennen gegeven. l)e
groote mannen moeten voortleven in de volksherinnering, niet door
dat men een uiterlijk teeken op een plein van eene enkele stad ziet,
maar door dat hunne beginselen iu de harten van duizenden weer
klank vinden. Wil men echter standbeelden oprigten, niet uit
ijdelen volkstrots, maar om, onder zinnelijke teekeneri, gevoelens
van hoogachting en dankbaarheid te openbaren, dan voorzeker ver
dient een standbeeld te verrijzen voor Gijsbert Karei van Hogendorp,
het, hoofd van de nationale zelfbevrijding van de Fransche dwinge
landij en Rotterdam, de stad waar Hogendorp liet eerste levens
licht zag, heeft voorzeker aanspraak een standbeeld op te rigten
voor den grooten nationalen staatsman, al is liet ook, dat bij het
op te rigten monument in 's Gravenhage voor hem en de andere
mannen van 1813 een gedenkteeken zal worden gesticht."
Te 's Gravenhage bevindt ziel), als naar gewoonte, bij vriezend
weder, des nachts aan het stadhuis eene brandwacht, door welke
wacht, ingeval van nood, dadelijk hulp kan worden verleend.
-Het ijs heeft ook te 's Hertogenbosch reeds zijne offers gecischt.
Een jongeling en een meisje uit de op 2 uren van deze stad gele
gene gemeente Bokhoven, waren den 6 dezer met eene slede over
liet ijs naar de stad gekomen, om, volgens gewoonte, melk te ver-
koopen. Na verrigte zaken keerden beide personen weder over het
ijs huiswaarts, doeli met bet ongelukkig gevolg, dat zij, door te
veel regts aan te houden, onder het ijs verdwenen, toen zij circa
half weg waren. Aan redding viel niet te denken, omdat zich
niemand in lrnnne nabijheid bevond. Beide personen zijn levenloos
uit bet water gehaald en hunne lijken naar het gasthuis te dier
stede overgebragt.
Jan van Veen, die te 's Hertogenbosch bijna 6 maanden cel
lulair gevangen zat, in zake mgr. Zwijsen en den 31 Dec. jl. werd
ontslagen, bevond ziclr, na het voor hem gelukkig oogenblik, nog
niet op zijn gemak. Na eenige uren op den dag der bevrijding in
deze stad rondgedwaald te hebben, doch steeds door vermomde
policie achtervolgd, ging van Veen een bezoek brengen Ie Haren,
waar of bij wien is onbekend, zeker uit oude betrekking tot de
plaats, waar Bij mgr. Zwijzen vroeger diende. Een rijtuig, waarin
policie, achtervolgde liern ook danr. Van Veen keerde terug naar
's Bosch, werd aan de Vngterpoort aangehouden door de policie en
naar liet bureau gebragt, waar men hem van top tot teen heeft
onderzocht, of hij ook veel geld of meer goed bij zich had, dan
op het oogenblik toen hij de cel verliet. Uit een en ander is niets
naders gebleken. Van Veen is des nachts per postkar vertrokken
naar Gent bij Nijmegen, waar zijne moeder woonde. Zoo men zegt,
ontgaan ook daar zijn doen en laten het oog der policie niet; zelfs
wordt verzekerd, dat een verkleede marechausée de reis per postkar
met liem gemaakt heeft. Deze zooveel besproken daad is dus bij
de policie nog niet afgeloopen.
Sedert eenige dagen circuleert in de gemeenten Zwolle en
Zwollerkerspel een adres aan Z. M. den koning, waarbij wordt
verzocht, dat de geschorste predikant van Rhijn uit zijne gevangenis
worde ontslagen. Dat adres is reeds van honderde handteekeningen
voorzien.
- Als eene bijzonderheid kan men melden, dat zekere van 't Hof,
tc Giessen-Nieuickerk, een van de vijf broeders, waarvan de jongste
94 jaar geworden is, dezer dagen zijn 102den verjaardag vierde,
nog in het bezit van al zijne zintuigen. Eene dochter van 76 jaar,
die te Sliedrecht woont, komt van tijd tot tijd haren vader nog
eens opzoeken en loopt dan nog dien afstand, 24 uur, op één dag
heen en terug.
In de Leeuwarder Courant van den 6 dezer zijn reeds niet
minder dan 19 hardrijderijen op schaatsen, zoo door mannen
als door mannen en vrouwen, en ook door vrouwen alleen,
aangekondigd. Het gezamenlijk bedrag der prijzen en premiën
bedraagt ongeveer 2000. Te Leeuwarden zal, ingevolge het besluit
der IJsclub, eene. hardrijderij door mannen en eene door mannen
en vrouwen, benevens eene harddraverij op het ijs, met paard en
slede, gehouden worden. Ook raag men een of meer gecostumeerde
hardrijderijen op schaatsen te gemoet zien.
Gedurende liet jaar 1863 werden te Harlingen 327 ladingen
bont aangevoerd, als: 52 uit de Oostzee en 275 uit Noorwegen,
uitmakende te zamen 107.073 balken, waarvan 8956 uit de Oostzee
en 98,116 uit Noorwegen afkomstig.
De gemeenteraad van Franeker heeft besloten aan de otider-
t wijzers, die zich zoozeer hebben verdienstelijk gemaakt door hunne
bemocijingen ten aanzien van de Novemberfeesten, als blijk van
erkentelijkheid, aan ieder een exemplaar te veie eren van „W. Bekhof,
Friesland in 1813."