IETS OVER GEZONDHEIDSLEER.
EENE STEMMING.
„Gedenkt te leven."
(Vervolg van N°. 7~2.)
Onkunde of mindere kennis der gezondheidsleer mogt voor 20
n 30 jaren nog tot verontschuldiging dienen, in den tegenwoordigen
tijd is dit niet meer het geval.
Zelden toont het publiek een levendig belang in goede gezond
heidsmaatregelen, omdat het tot nog toe hiervan te weinig verstand
had. Eerst wanneer het persoonlijk bedreigd wordt, wanneer
ziekten en pest voor de deur staan en duizenden «weggesleept
worden, denkt men aan lirdp, maar, helaasdan is liet ook
meestal te laat. Dan eerst vraagmen zich af, had men dit
niet kunnen voorkomen? Dan is alles in de weer, men benoemt
gezondheids-commissiën, geneeskundige- en policie-beambten ont
wikkelen al hunne kracht. Allerlei maatregelen worden genomen,
welke echter bijna nimmer de oorzaken kunnen wegnemen en dan
zegt men nog: „alles wat mogelijk was, is gedaan," enz. Velen
zijn er intnsschen gestorven en de gemeenten hebben weder te
zorgen voor zoovele weezen, weeduwen en andere ongelukkigen meer.
Sedert lang heeft men echter ook policieverordeningen uitge
vaardigd, die ten doel hebben het bevorderen van den gezondheids
toestand. Deze stichten echter nog betrekkelijk weinig nut, daar
zij zich nog te veel met ondergeschikte zaken bezig hielden, zooals
vervalsehingen van dranken en eetwaren, schadelijke kleuren in
suikergoed, enz. Het veld moest veel uitgebreider zijn; het is
veel grooter nadeel voor de instandhouding van de krachten en het
leven van het algemeen, wanneer het mecrendcel der menschen
geen genoegzaam dierlijk voedsel bekomen kan. Wanneer b. v.
arbeiders, welke 12 a 16 uren daags moeten werken, nog van
aardappelen, brood en pap moeten leven.
Wat beteekent het, of men den armen aanraadt matig te leven,
indien bij naauwelijks genoeg heeft om het leven te behouden,
of om zindelijk en rein te zijn indien hij in kleine, smerige
vertrekken moet wonen en naauwelijks kleederen heeft om te verwisselen
en niet in de gelegenheid gesteld wordt, om van openbare bad-
of waschinrigtingen gebruik te maken. Het is waar, tegen al
deze groote gebreken der maatschappij vermag een enkel persoon
niets, maar door eendragtige zamenwerking zal men oneindig veel
goeds tot stand kunnen brengen.
Vooral in den tegenwoordigen tijd is eene goede gezondheidsleer
minder te ontberen, daar onze leefwijze zich meer en meer van de
natuur verwijderd heeft. Zij, die nog in de bosschen en groote
vlakten of prairiën leven, kunnen misschien de gezondheidsleer nog
missen, maar dit is niet meer het geval met ons, die achter muren
een kunstmatig leven leiden.
De wilde natuurbewoner kan nog, even als het dier, op zijn
instinct vertrouwenwij, kunstmenschen, vermogen dit niet meer.
Maar toch is het onwaar, dat die menschen, welke meer in den
natuurstaat leven, de beste gezondheid, de meeste ligcliaamskracht en
het langste leven genieten. Het gaat met de menschen als met de
dieren en vele planten, welke door den invloed der beschaving,
der wetenschap en der kunst, langzamerhand veredeld zijn.
Met deze kunstmatige toestand zijn echter ook honderde nieuwe
gevaren geboren. Door deze te leeren kennen en zoo mogelijk bij
tijds hulp te verleencn, kan men het leven van duizenden sparen.
Bij de volkeren der oudheid scheen leven en gezondheid min
der waarde te hebben; de meerdere beschaving leerde echter de
waarde hiervan voor de maatschappij kennen.
Van de gezondheid van een volk naar ziel en ligchaam hangt
grootendeels zijne productiviteit en zijn voortdurend welzijn af.
Die niet gezond en sterk is, kan weinig produceren hij verbruikt
slechts, maar brengt niets voort en leeft grootendeels ten koste en
ten laste van zijnen evenmensch.
Het aantal van zulke negatieve wezens of schadelijke kostgangers
in onzen tijd is veel te groot. In Frankrijk alleen vindt men
ongeveer 220,000 kreupelen, blinden, doofstommen en krankzinnigen;
in Zwitserland telt men tot 20,000 crétins, om van andere landen
niet te gewagen.
Staatslieden en wetgevers kunnen daarom niet genoeg waarde
hechten aan de openbare gezondheidsverpleging. Elk volk, hetwelk
deze leer verwaarloost, zal daarvan bittere vruchten plukken.
De beste maatstaf om de welvaart van een volk, zijne armoede
of rijkdom, te leeren kennen is de openbare gezondheidstoestand,
de aard der ziekten, de levensduur, de sterfteverhouding en de
vruchtbaarheid. Is het waar, dat de meest vernielende ziekten van
een volk, zedeloosheid en onbeschaafdheid, min of meer de
gevolgen zijn van slechte omstandigheden, armoede en ellende,
en dat deze op hunne beurt weder het gevolg zijn van ontoerei
kende productiviteit, drukkende belastingen en nuttelooze verkwis
ting van de beste krachten; dan is het ook waar, dat, alleen door
deze oorzaken op te heffen, verbetering te verwachten is. De voeding
alleen oefent reeds zulk eene overwegende invloed op de gezondheid,
de kracht, het karakter en de beschaving van een volk uit, dat
het de pligt is van eiken staat, om deze zooveel in hun vermogen
is te verbeteren.
Een beschaafd en vrij volk, gewoon aan denken en handelen,
behoeft slechts door ondervinding te leeren, om alles te doen wat
hiertoe noodig is. Vooral in Engeland heeft men de gezondheids
leer van deze practische, zoo niet financiële zijde leeren kennen.
Van daar dan ook, dat zij daar in alle kringen trouwe beoefe
naars gevonden heeft.
Zij zagen spoedig in, welk groot nadeel geleden werd door
volksziekten, vroege dood en landverhuizing; cholera en andere
epidemische ziekten werden hunne strenge leermeesters. Vandaar,
dat door vrijwillige, onbaatzuchtige bcmoeijingen van enkele man
nen vooral door verbetering van woningen, bevorderen der openbare
zindelijkheid, door bad- en waschinrigtingen, enz. nog meer nut
gesticht is, dan elders door geneeskundige commissicn. In -Frank
rijk en België zijn overal gezondheids-commissiën ingesteld. In
ons land, helaas! is men op dit punt nog zeer verre ten achteren.
Zoodra in eenige gemeenten in Engeland tegenwoordig de sterfte
verhouding jaarlijks grooter is dan 23 a 25 per mille, dan zendt
men van staatswege deskundigen daarheen, om de waarschijnlijke
oorzaak van dezen ongunstigen toestand op te sporen en deze,
zoo mogelijk, te verwijderen. Elke inwoner staat het daarenboven
vrij klagten in te brengen, b. v. over den slechten toestand van
riolen, van waterputten, zelfs van gclieele wijken en de toepassing
te verzoeken van de public health act, waardoor de plaatselijke
regering gedwongen wordt zulke toestanden te verbeteren.
Men ziet hieruit, dat een volk, dat geld kan vinden voor paleizen
en prachtige gebouwen, zich ook de middelen heeft weten te ver
schaffen om in hun land de bronnen van het ongeluk van dui
zenden op te sporen en, zoo veel in hun vermogen was, op te
heften.
Heeft men eenmaal het nut van dergelijke gezondheidsmaatre
gelen ingezien, en dit is (wanneer men ze uitvoerde met kennis
van zaken) altijd het geval, dan verdwijnen spoedig twijfel en tegenstand.
Onwil of tegenzin houden gewoonlijk niet van de uitvoering terug,
maar wel gebrek aan kennis en twijfel aan de uitvoerbaarheid.
Het laatste kan echter niet meer tot verschooning dienen, daar ze
reeds te dikwijls uitgevoerd zijn.
Het financieel bezwaar moet ook wegvallen, indien men inziet,
dat de goede gezondheidsmaatregelen niet kostbaarder, maar op
den duur zelfs goedkooper dan alle palliatiefmiddelen zijn. Wie
zal bij eenig nadenken nog gelooven, dat b. v. het onderhoud en
de verpleging van duizende armen, weezen, weduwen, zieken en gebrek-
kigen, goedkooper is dan het toepassen van die maatregelen, waar
door een groot deel van die uitgaven bespaard worden. Die
grootere uitgaaf geeft daarenboven nog maar een tijdelijk hulpmiddel
waardoor het kwaad eerder vergroot dan weggenomen wordt.
De oude geneeskunde staat ongeveer tot de gezondheidsleer in
dezelfde verhouding, als zoogenaamde weldadigheids-inrigtingen tot
de bijna geheele opheffing van armoede, door het doen toenemen
van de verdiensten en liet doen afnemen van de lasten. De oude
geneeskunde heeft ook goede bedoelingen ten grondslag, maar
werkt naauwelijks als palliatief, en dit nog alleen bij enkelen, en
daarom juist doet zij zooveel kwaad, omdat zij allerhande illussiën
en dwaalbegrippen bevordert, maar daarentegen elke gedachte aan
goede en radicale middelen terughoudt. Hier gewent men zich
ook weer, om hulp van anderen te verwachten, welke men zich
zeiven verschaffen kan.'
Mogt eenmaal deze onze gemeente tot voorbeeld van andere
kunnen verstrekken. De nog steeds toenemende vooruitgang van
deze plaats maakt dit niet alleen wensehelijk en noodig, maar in
vele opzigten ook gemakkelijk; Wordt vervolgd.)
Nagenoeg in 't midden van Duitschland en in de dagen, toen 't nog niet
tot een bloot aardrijkskundig geheel ineengekrompen was, maar de wel een
weinig doffe en verbleekte, maar toch luistervolle kroon van Karei den Groote
nog op het hoofd van een Duitsch keizer prijkte, lag er in een der veelvuldige
kleine staten, waar het groote staatsligchaam destijds uit zamengesteld was,
een gegoed boerendorp, dat wij, om redenen van strategischen aard, den naam
van Herbedorf willen geven, ofschoon men 't onder een anderen naam op de
kaart moet zoeken. Gemeld Herbedorf omsloot binnen zijne muren, - die, in
't voorbijgaan gezegd, hun aanzijn aan Hendrik den Vogelaar en den Hunnen-
nood te danken hadden, - een minnend paar, dat zich over de hopelooze stijf-
koppighcid hunner ouders maar al te zeer te beklagen had.
Waar we bij ons op waarheid gegrond verhaal voor durven instaan is dit,
dat de stevig gebouwde zoon van den schout, Hannfried, de trots der mannelijke
dorpsjeugd en Liescmargt, de eenige dochter van den schepen Baltin Garbcn-
binder, elkander beminden zoo als ooit eenig paar elkander bemind heeft; dat
't, bij gelegenheid der kerkinwijding, te zamen plannen beraamde, in de spin-
kamcr stoeide en ten slotte met elkander naar buis ging, bij herhaling kra
keelde en even zooveel malen met een hartclijken kus weer het feest der ver
zoening vierde. In den beginne hadden de W'cderzijdsche ouders tegen die zich
in van oudsher gewone liefdesbetrekking der jongelieden niets iu te brengen
gehaddoch eensklaps werden de schout en schepen geslagen vijanden, en dat
wel om staatkundige redenen, tengevolge waarvan ze als getergde leeuwen
tegen elkander opstonden. Die vijandschap was een hagelslag, die het stille
liefdestuintje met een wis verderf dreigde. Dc schout verlangde van zijn vccl-
belovcnden spruit niets meer of minder, dan dat hij dc blonde Liescmargt den
zak zou geven en, liet ook al de schepen onzen Hanfricd het onverstand van
zijn oude niet ontgelden, zoo zeide hij toch, dat Liescmargt goed uit hare oogen
zou kijken en zich niet weggooijen moest, daar hij wel op zich durfde te nemen,
haar alle dagen nog aan den man te zullen helpen. In weerwil van dat krakeel
der ouders, bleven echter de twee jongelieden elkander hartelijk toegedaan en
kwamen, al moesten ze zich in 't openbaar voor elkander mijden, des te meer
in 't geheim bijeen.
Juist hadden zij elkander eens weer regt hartelijk omhelsd. Als een oud
vertrouwde, wierp de heldere schijf der maan haar vrolijk schijnsel uit de
wolken neer en liet dc bladerendos der oude dorps-linden zijn zacht geruisch
hooren, De beide gelieven bekreunden zich nog om de maan, noch om de
lindeboomen, maar hadden, zoo als dat in stad en dorp overal met gelieven
hetzelfde plagt te wezen, genoeg met zichzelvcn te doen. O weedaar rukte
plotseling een stevige vuist de elkander oinhclzcndcn los; 't regende klappen
om Ilannfried's ooren en Liesemargt vernam bij haar vertrek het geluid van
iets klappends, als dat van eene vlakke hand, die met eene bolle wang in
aanraking komt. Liescmargt zal bij onze schoone lezeressen, wegens hare laf
hartige vlugt, misschien wel niet iu waarde hebben gewonnen; doch onze schets
is niet uit het rijk der verbeelding, maar uit het werkelijke leven ontleend.
Hannfried was dan ook in 't geheel niet boos op zijn meisje, dat zij dc vlugt
had genomen, maar zou er daarentegen wel wat liefs voor hebben willen geven,
als zij dat verdachte geluid maar niet had gehoord.
't Was de schout geweest, die het overtreden van zijn verbod met zulk eene
ruwe vuist gewroken had. Woorden bezigde hij niet veeldaar was hij buiten
dien niet veel van t'huis. Hannfried wist de ontvangen oorveeg zeer goed te
verklaren; ten overvloede donderde zijn vader hem anders nog in de ooren
„Dat zeg ik je, jongenzoo waarachtig als ik nooit het opbouwen der school
toe zal staan, wil ik niet hebben, dat gij die Liescmargt als schoondochter in
mijn huis brengt 1 Daar hebt ge u maar naar te regelen!"
Met het bouwen van dc school, daar de gramstorige man op zinspeelde, was
't eenvoudig dus gelegen, dat het schoolhuis te Herbedorf, zoo lang 't iemand
heugen mogt, in een ontzettend vervallen toestand verkeerdedat men reeds,
jaren geleden, op eene algeheele vernieuwing, ten minste op een grondig herstel
had aangedrongen; terwijl echter al de veelvuldige onderzoekingen en verslagen
ten slotte niets anders tewecgbragten als dc bittere vijandschap tusschcu den
dorps-schepen en den schout, met zijn grootcn stijfkoppigen aanhaug.