school in Frankrijk en iu Engeland worden gevestigd, voor do dicust
van het gouvernement van Teddo.
Voortdurend komen in Engeland nog tijdingen in van rampen,
door den jl. Zondag gewoed hebbenden storm veroorzaakt. Zoo
wordt uit Glasgow gemeld, dat de stoomboot Falcou, van genoemde
stad naar Loudonderry, gestrand is, en dat van de passagiers (wier
aantal verschillend, en wel van 1G tot 40, wordt opgegeven) nie
mand. eu van de 23 schepelingen slechts zjn gered.
Een spoortrein van Londen naar Salisbury is in een 7 voet
hoogen hoop sneeuw gereden en daarin blijven vastzitten. Men heeft
12 uren werk gehad, voordat de sneeuw- was opgeruimd en de trein
zijnen weg kon voortzetten.
Zestien Londcnschc apothekers hebben in het Farm. Jour.
and Transact, eene onderteekendo verklaring geplaatst, dat zij voor
taan 's avonds na 0 ure, (uitgezonderd Zatnrdag avond) en Zondags
hunne apotheken gesloten houden, noodzakelijke gevallen uitgezonderd
waarvoor de bel gereed staat. Deze „reformers" hopen dat hun
voorbeeld navolging moge vinden en de witte slavernij der apothe
kers een einde neme; zij vinden hel onverklaarbaar, dat beschaafde
lieden zicli in de oogen van het publiek zoo diep vernederen, om
op Zondag zaken ie verrigten, die even goed op een anderen tijd
kunnen gedaan worden. Zij zijn overtuigd door hun handeling geen
geldelijke schade te zullen lijden en lu bben hun besluit door 25,000
circulaire» aan hel publiek medegedeeld.
Londen kan onder meer merkwaardigheden den vreemdeling
een levende cuiiositeit aantooneu in den persoon van markies
Townshend. bijgenaamd de groote iager van bedelaars. Men kan
zijn lordschap des avonds in de meest afgelegen stralen, als ware
hij een speurhond van de politie, zien rondsluipen en zoeken of hij
iemand vinden kan, die de hand tot bedelen uitstrekt, en voor jdic
lieden is hij zonder medelijden. Zoo hij een arme vrouw in het
oog krijgt, die op den drempel van een kerk neerligt met een van
kou bibberend kindje aan de borst-, vliegt de edele lord er vol
verontwaardiging op af en laat terstond de bedelares oppakken en
naar een „workbouse" brengen, waar de ongelukkige» in den groot-
sten stank en op een kouden en vochtigen grond moeten rusten.
De markies heeft zich in het hoofd gezet, dat het. pauperisme op
die wijze moet worden uitgeroeid cn is niet over zichzelven tevreden
zoo hij niet minstens een paar dozijn bedelaars per dag kan laten
opsluiten. De lord is millionair.
Wie thans de weer begaanbaar geworden stralen van Londen
doorwandelt, kan op de hoeken der straten een dreigend aanplak
biljet zien, waarop met groote letters staat: „De ossen gemest, de
mensehen sterven van honger!" De aanleiding tot dit vernederend
opschrift is een geval, dat groote sensatie gemaakt heeft. Op een
der koude dagen is een bedelaar, een ontslagen gevangene, van
buiten komende, op straat in de City van Londen, in de armen
van een voorbijganger, dien hem ophirld toen hij zou vallen, van
honger gestorven. Niet zelden leest men in de Engelsche bladen,
dat bij geregtelijk onderzoek naar een of ander sterfgeval de uit
spraak was gestorven uit gebrek aan voedsel, waarbij dan als 't
ware ter verontschuldiging wordt gevoegd, dat de dood verhaast
was door een borstkwaal, of een leverkwaal, of een hartkwaal; en
dat de ongelukkige geen gebruik had gemaakt van de bestaande
gelegenheid tot ondersteuning.
Doch in dit geval is de man gestorven op straat, eu dat een half
uur, nadat hij zich aan een bui eau van onderstand vervoegd had
en daar onder de menigte andere armen eeii brood van eenige cents
ontvangen had, dat onvoldoende bleek om hem te redden; een
portie soep zou voor hem het behoud van zijn leven geweest zijn.
Te regt zegt de Moruing Herald, dat men het den beambten van
dit bureau van spijsuitdeeling niet euvel duiden kan, zoo zij den
toestand van dien man niet terstond beter ingezien hebben dan
hij liet zelf deed; maar evenzeer teregt zegt het blad, dal:, „een vol
slagen gebrek aan sympatie en ware belangstelling voor de armen
de Engelsche staats-armverzorging kenmerkt en tot schande strekt."
Ecu jonge dame had plaats genomen alléén in een wagon,
op den trein om naar Londen te gaan. Op het oogenblik dat de
trein zou vertrekken kwam er een heer aansnellen en nam bij haar
plaats in liet rijtuig. Hoewel dit op zich zelve weinig bet eek etui e,
waren hare vrienden, die haar luidden vergezeld, toch eenigzins on-
gevust. Kort nadat de trein vertrokken ivas, sprong de heer op
en riep uit: „De vracht is te zwaar, bij moet verminderd worden"
en onmiddelijk verdween zijn reiszak uit het raam. Hij zit eenige
minuleu stil, tot hij weder begint en deze keer werd zijn rcizak
gevolgd door zijn jas cn vest. Na eene kleine pauze zeide hij. Wij
zullen bidden voor den hertog van Gloucester." Zij beide vallen op
de knieën, want liet arme meisje, slechts zeventien jaren oud, was
te zeer bevreesd om iets anders te doen dan te gehoorzamen. Toen
dat gedaan was baden zij voor den hertog van York en daarna
weder voor een ander kortom, voor een lange reeks van her
togen; toen gingen zij zitten, het jonge meisje was zoodanig ge
schrikt dat zij ter naauwernood meer wist wat zij deed. Na weinige
oogcnblikken begint, hij weder. „Het gaat niet-, ik kan het niet uit
staan dc vracht is te zwaar, een onzer, gij of ik moet er uit. ik
voor mij, wil niet. daarom moet gij gaan." In hare wanhoop, riep
het meisje„Maar wij hebben nog uict gebeden voor den hertog
van Northiimberland." „11adat is de laatste." Wederom vallen
zij op dc knieën, toon, tot haar geluk, de trein stil hield aan een
station en nadat de jonge dame een der wachters had geroepen,
bleek het dat de hoer een, uit Hanwell ontsnapte, krankzinnige was.
Het Pruissische leger heeft, door den jongst gevoerdeo oorlog
241 officieren verloren. Daarvan behoorden er 211 tot dc Infanterie,
19 tot de Kavalleric, G tot de Artillerie en 5 tot de Genie. Volgens
hun rang ingedeeld levert dat verlies de volgende uitkomst op
2 generaals, 22 staf-officieren, 51 kapiteins en ritmeesters eu
1GG luitenants.
Onder den titel: „Getrouw tot in den dood," ontlcenen wij
het volgende aan het dagboek van een Pruissisch soldaat, voor
komende in Die Gartanlatdie
„Op den dag die op den slag van Könlggratz volgde, hadden
wij bevel gekregen het bosch van een der heuvels te verkennen,
waaruit de Saksers onze troepen veel schade hadden toegebragt en
zij eerst na een dapperen tegenweer verdreven waren geworden,
terwijl de kroonprins dc regtervleugel der Oostenrijkers had doen
wijken. Menig braaf jong soldaat lag daar ter neder, met door het
bloed rood geverfde en bespat-te uniform. Ook aan gewonden die
nog geen geneeskundige hulp hadden kunnen krijgen ontbrak het niet.
Aan menigeen reikten wij eene dronk uit de veldilesch toe als
eerste lafenis, en namen naauwkeurig de plaats op waar zij lagen,
om dienaangaande berigt te kunnen geven. Dc bosschen zijn daar
niet zeer uitgestrekt, maar het geboomte is hoog opgewassen en met
digt kreupelhout begroeid-, waar menig doodelijk gekwetste zich een
laatste rustplaats kou gezocht hebben. Terwijl wij ons door zulk
gewas hccnworsteldcn, om weder op een gebaanden weg te komen,
hoorden wij een dof gebrom, dat, hoewel in den beginne zwak,
naar mate wij nader kwamen gedurig sterker werd. Eindelijk-
werkten wij ons door het laatste houtgewas heen en op korten af
stand van ons lag aan <!en 20om van hit geboomte een Saksisch
officier, 1102 met de sabel in de vuist geklemd, zooals hij in den
strijd gevallen was. Dwars over zijn ligchaam lag een hondje, met
dc pooten op dc borst zijns meesters rustende, terwijl het ons
grimmig en blaffend dc tanden liet zien. Toen wij digterbij kwamen
sprong het woedend op en kwam ons te gemoet, doch niet verder
dan dc becnen van zijn heer loopende, en ijlde weder naar zijn hoofd
en borst terug, toen wij ous vlak bij den verslagene bevonden.
Gij zuil het naauwclijks geloovcti, en het klinkt ook vreemd,
maar toch is liet zoo; ik, oude knevelbaard, die in twee veldtogten,
in Slecswijk en hier, gewend ben geraakt aan het gezigt van vele
dooden en gekwetsten, ja, die er bijna eenigzins gehard tegen ge
worden hen, ik scheen wel eerbied te hebben voor het dappere
hondje, dat zijn meester tegen twee man verdedigde. E11 mijn
kameraad ging het evenzoo. Wat moesten wij doen? Yoor alles
wilde ik weten, of de officier dood of alleen zwaar gewond was cn
toch deed het mij leed tegen den braven hond geweld te moeten
gebruiken. Hij liet mij echter het hoofd van den officier niet digt
genoeg naderen, om naar zijn adem te kunnen luisteren. Zoo vaak
wij het beproefden sprong hij tegen ons op en gingen wij weder
achteruit, dan vatte hij wederom post op de borst zijns meesters.
Wij zagen (lat de officier aan de regterzijde van hel hoofd gewond
was, zijn oor konden wij echter door het dik geronnen bloed niet
herkennen. Wij zagen onzen broodzak na en ik gaf alles wat ik cr
in vond en waaronder eenige sneden worst, aan mijn kameraad,
die het een cn ander den hongerigen bewaker voorhield en toewierp,
terwijl ik zachtjes aan trachtte digter bij liet hoofd te komen.
Nu was het echter geheel en al mis. liet beest sprong blaffend,
tandenknarsend en ten laatste van woede schuimende, heen cn
weder, zoodat ik er medelijden mede kreeg cn wij van iedere verdere
poging tot onderzoek van den officier afzagen.
Wij lieten dc stukken brood en worst voor den dapperen wachter
achter; gaarne hadden wij, zoo liet in onze magt was geweest hem
ook water gegeven, want de tong hing hem ver uit den bek. Wij
verwijderden ons langzaam, gedurig omziende. De hond raakte
geen beet aan zoolang hij ons zag, maar stond met de pooten op
dc borst zijns meesters, vast op zijn post. Om datgene te doen,
wat wij onder de gegevene omstandigheden tot redding van een
braaf officier konden uitrigten, haastten wij ons om het voorgevallene
te melden. Wat er van den mail en den hond geworden is, is mij
onbekend, maar zoo lang ik leef zal ik den aanblik van beiden niet
vergeten.
Ook in de Weencr couranten vindt men een soortgelijk geval
vermeld, volgens hetwelk een hond tot tweemaal toe de redder van
zijn meester, een Oosteurijksch kapitein, geworden is."
Volgens eene gemaakte berekening heeft Oostenrijk sedert liet
jaar 1600, alzoo in eene tijdruimte van ongeveer 266 jaren, slechts
104 vredes-jaren beleefd, terwijl het gedurende 160 jaren in 29
verschillende oorlogen betrokken was, Van deze werden 10 gevoerd
met Frankrijk; 6 met Turkije, 6 met Pruisscn 4 met Spanje; 1
met Holland en 1 met Denemarken, terwijl 4 successieoorlogen
plaats luidden. Een der oorlogen duurde 30 jaren (16IS tot 1648);
een 16 jaren; een 13, een 9, en drie 8 jaren; de overigen duurden
van 6 jaren tot eenige maanden.
De Triester Zeiltuig meldt dat in den gezondheidstoestand van
keizerin Charlotte van Mexico eenige verbetering gekomen is. De
politieke toestand van haren gemaal verbetert echter niet; in weer
wil van zijne proclamatie aan dc Mexicanen, in weerwil van de
„geestdrift waarmede hij bij zijne terugkomst in de hoofdstad van
Mexico ontvangen is," verliest de semverein al meer en meer grond
gebied, en aangezien maarschalk Bazaine verklaard hcel't zich met
de Mexicaansche zaken niet meer te zullen inlaten, raag men het
er voor houden dat op den dag wanneer de laatste Fransclie soldaat
uit Mexico vertrekt, het keizerrijk aldaar zal verdwijnen.
Uit Venetië wordt berigt dat daar ter stede bij voortduring
groote armoede heerschl, cn dat ruim een vierde deel der bevolking
onderstand ontvangt of vraagt.
Dat hel besluit van liet Noord-Amerikaansche Unic-congrcs,
president Johnson in staat van beschuldiging te stellen, niet is
cenn bloote bedreiging, wordt bewezen door liet feit dat, blijkens
een telegram uit New-York van den 9 dezer, de Juridische com
missie uit het Huis der Afgevaardigden zich reeds bezig houdt met
het onderzoek van de gronden, waarop de uitvoering van het besluit
moet berusten. Zou Jonhsou weldra Jeffersou Davis gaan gezel
schap houden.
Het is thans de zesde maal, sedert de oprigling der Noord-
Amerikaansche republiek, dat een hooggeplaatst, staatsambtenaar in
staat van besehuldiging gesteld wordt. Zie hier de eerste vijf
gevallen: 1. In 1799, William Blount, beschuldigd Van heulen
met dc Indianen van liet Westen; - vrijgesproken. 2. In 1804,
Samuel Chase, regter-plaatsvervanger bij liet hooggcreglshof, beschul
digd van zes feiten met betrekking tot de uitoefening van zijne
politieke regtsfunctiën- vrijgesproken. 3. In L804, John Pickering,
districtsregter, beschuldigd van dronkenschap, van het bezigen van
onbehoorlijke taal, en van weigering uitvoering te geven aan de
belastingwetten; - ontslagen. 4. Iu 1S30, Peck, districtsregter,
beschuldigd van onwettige, willekeurige eu verdrukkende handelingen
tegen een advocaat;vrijgesproken. 5. In 1S62, 22 Mei, West
llumphries, districtsregter in den staat Tennessee, beschuldigd van
Zuid er-gezindheid; - ontslagen.