Een Feestdag voor Nederland, op den 23 J U N IJ 1867. Morgen is liet twee eeuwen geleden, dat onze voorouders een heldendaad bedreven, een roemrijk wapenfeit dat 0113 eene behoefte is door een kort verhaal in herinnering te brengen. We doen dit te meer, omdat onze geschiedenis zoo dikwerf aantoont, dat een klein volk, eendragtig opgestaan, niet zelden tot grootschc daden in staat is en niettemin zoo menigeen tegenwoordig den blik ang stig in de toekomst slaat; menigeen denkt, dat het kleine Xedcr- land, dat weleer de bewondering van geheel de wereld afperste, slechts bestaat door de wangunst der grootc natiën. Waar zijn die tijden van roem en grootheid Zijn wij de zonen niet meer van die vaderen, die tachtig jaren voor hunne vrijheid streden; van die koene zeehelden, die met het trotschc Albion, om de heerschappij der zee worstelden in één woord zijn wij de afstammelingen niet meer van dat heiden volk r Die gedachten bezielden ons menigmalen toen we, nu een paar maanden geleden, de debatten der Kamers over hoofdstuk VI en VIII der staatsbegrooting nagingen. Wordt niet een groot deel onzer volksvertegenwoordigers door den schrik bevangen, wanneer zij van eene actieve, zeemagt liooren Zal de vaderlandsche vlag, die vroeger zoo fier op de zeeën zich ontplooide, zich nu alleen maar op onze kust mogen ontrollen? Voorouders, hebt ge dat van uwe kinderen verwacht?... Hadt ge dan goed eu bloed veil gehad voor uw vaderland? Hoe het zij, wij willen u ten minste nog hulde brengen; wij zijn u niet vergeten, en eenige regelen wijden aan de herinnering van uwe grootschc daden. Nu twee eeuwen geleden, zag het er op de reede van Texel even verlaten uit als nu; het was echter om gansch andere rede nen dan als tegenwoordig. Thans is het omdat onze marine slechts tot een klein aantal schepen weggesmolten is en ons budget het niet toelaat; toen was de vloot den <i Junij 16G7 naar zee gezeild, onder bevel van den luitenant-admiraal de Ruyter. I)e Vereenigde Gewesten waren toen in een oorlog met Engeland gewikkeld, en daar de vredesonderhandelingen te Breda niet naar den wensch van de Staten vorderden, besloot men de Britten in hunne eigene havens te bestoken en hunne zeemagt door een onverhoedschen aanval te vernielen. De loszinnige koning van Engeland Karei II had de gelden, door het parlement voor de zeemagt toegestaan, grootendeels aangewend tot bevrediging zijner uitspattingen en dacht er niet aan eene vloot in zee te brengen. Van onze zijde daarentegen had men niet stil gezeten, en de raadpensionaris J. de Witt had met zijn scherpzienden blik reeds opgemerkt, dat zijn grootsch onderwerp alle kans van slagen liad. Slechts weinigen waren ingelicht met het doel van den logt. Als gevolmagtigde op de vloot bevond zich de broeder van den raadpensionaris, C. de Witt, ruwaard van Putten en burgemeester van Dordrecht. Deze was met genoegzaam onbeperkt, gezag bekleed, en was wel is waar niet met de uitstekende bekwaamheden van den raadpen sionaris begaafd, doch een moedig man, die. als lid van de admi raliteit van de Maas meermalen blijken van groote kennis van het zeewezen gegeven had. Toen de Ruyter en C. de Witt op omtrent één mijl van den wal waren, werd hun door de gevolmagtigde-n van de Staten een lastbrief ter hand gesteld, die 0. a. inhield dit: „genoemde vloot zal zonder verwijl naar de Engelsche kust oversteken, onder Gods toelating dc rivier van Londen inzeilen, en dc rivier van Chattam of Roebes ter met gewapend klein vaartuig, branders en zooveel oorlogschepen als doenlijk zijn, oploopen, oin aldaar, onder Gods genade cn zegen, te vermeesteren en te vernielen zoodanige Engelsche schepen, als voor of omtrent Chattam of elders op de rivier van Rochester zullen worden aangetroffen, mitsgaders ook te verbranden of op andere wijze onbruikbaar te maken de koninklijke magazijnen, voorraad of krijgsbehoeften, welke daar ter plaatse gevonden worden," enz. De Ruyter liep. na de admiralen van de vloot met eenige punten dier instructie bekend gemaakt te hebben, langs de Hollandsche kust naar de Maas, nam daar eenige. landingstroepen en materialen aan boord, en stak toen over naar Schooneveld, om de Zeeuwsche cn Friesche escaders onder de luitenant-admiraals Banckers en Aylva in te wachten. Maar, verschillende oorzaken verhinderden de komst dier sinal- deelen, zoodat de Ruyter na eenige dagen door tegenwind en storm opgehouden tc zijn, eerst den 11 Junij zijn koers vervolgde; doch den volgenden dag doorstond hij op nieuw een geweldigen storm. Na de verstrooide schepen herzameld tc hebben, vervolgde men den koers, en den 17 den lag de vloot voor den mond der Theems geankerd; zij bestond toen uit 51 oorlogschepen, 3 fregatten, G adviesjagten, 11 branders en eenige galjool.cn. Het Friesche escader kwam eerst den tweeden dag van den aanval opdagen, en vermeerderde onze vloot nog met 10 oorlogschepen, 1 adviesjagten 3 galjootcn, waardoor 's Lnnds vloot bijkans 100 sche pen telde, gewapend met 3300 stukken en bemand inct 17416 koppen, buiten dc landingstroepen, onder bevel van den kolonel T. Dolman. Den 17den *s avonds in het Koningsdiep geankerd zijnde, werden de hoofdofficieren der vloot en den volgenden morgen de bevelhebbers van liet krijgsvolk met liet doel van den togt bekend gemaakt, en de noodige middelen beraamd, oin die stoute en gevaarlijke onderne ming met goed gevolg ten uitvoer te brengen. Een smaldeel werd gevormd uit 2 schepen van 60, G van 50, 4 van 404G en 5 van 323G stukken, benevens 5 advies jagten en eenige branders met al de galjootcn; dit moest hot eerst de Theems oploopen, de aldaar liggende schepen vermeesteren of vernielen, daarna de rivier van Rochester opzeilen en het fort Sheerness veroveren. Het bevel daarvan werd aan den luit. adm. W. J. van Ghent toevertrouwd, die de bekwame zeeoversten J. de Liefde en D. Vlug als vice-udmivaal en schout-bij-nacht onder zich had. De luit. adm. van Ghent verliet dientengevolge zijn vlaggeschip, den Grootcn Dolphijn, en heescli zijn vlag aan boord van de Agatlia van 50 stukken; ook de gevolmagtigde der Staten, C. de Witt, scheepte zich op dien bodem in, ten einde in persoon dien stoutcn togt bij te wonen, In den vroegen morgen van den 19 Junij ging dit smaldeel, door den voonlocd en een z.w. wind begunstigd, onderzeil, doch kon het niet verder brengen dan beneden de Middelgronden, waar men ten anker moest komen. Spoedig liep de wind echter naar het zuidoosten, van welke gelegenheid onmiddellijk gebruik gemaakt werd, om liet Koningsdiep door te loopen, terwijl de Ruyter met het overige gedeelte der vloot tot aan de oostkust der Middel- gronden doorzeilde en aldaar ten anker kwam. Tegen den avond, toen van Ghent tot nagenoeg 14 mijl van Gravescnd de Theems was opgeloopen, met het doel om eenige vijandelijke fregatten en koopvaardijschepen te overmeesteren, ver slapte do. wind en was men weder genoodzaakt ten anker te konten, waarvan de vijandelijke schepen gebruik maakten om te ontsnappen. Om verder geen tijd te verliezen zakte het smaldeel den 20 Junij de Theems weder met het begin der ebbe af tot voor de rivier van Rochester, terwijl de Ruyter nog 10 oorlogschepen en 2 bran ders ter versterking afzond. I11 den namiddag van dien dag voor Sheerness gekomen zijnde, kregen de kapiteins J. van Brakel, 1'. Magnussen en E. du Bois bevel het fort, dat met 15 stukken bewapend was, met hunne stukken te beschieten, terwijl de landingssloepen onder den kolonel Dolman aan wal gezet werden 0111 het fort te bestormen; dan de Britten wachtten den aanval niet af, sloegen op de ringt en lieten het fort met al wat daar in was in onze. handen. Dc matroos 0. G. Vos beklom het eerst den muur, haalde de Britsche vlag neer eu keesch de Ncdcrlandsclie driekleur in hare plaats. Van de aanzienlijke buit werd wat vervoerbaar was naar de schepen gebragt, het overige vernield; de magazijnen werden verbrand, de wallen geslecht en het fort den volgenden dag verlaten. De verschijning van de Nederlandsche vloot op de Theems had te Londen groote ontsteltenis veroorzaakt. Onbeschrijfelijk was de indruk, dien deze gebeurtenis op het hof en zijne omgeving maakte. Generaal Monk werd in allerijl naar Chattam gezonden om maat regelen van verdediging te treffen, dan de verwarring was zou groot, dat de meeste bevelen verkeerd of in het geheel niet nage komen werden, eu de Nederlanders daardoor gelegenheid kregen hunne stoute plannen te volvoeren. Reeds voor eenïgen tijd was over de rivier beneden het fort Upnor C'astle ecu zware ijzeren ketting gespannen, aan welks uiteinden Monk nu batterijen deed opwerpen. Twee groote schepen eu vijf branders deed hij voor den ketting zinken; liet fregat dc Unity werd er voor, de Carolus Quintus en de Matthias er achter geposteerd; een derde groot schip de Monmouth werd op eenigen afstand van de beide voorgaande gelegd. Monk gaf verder bevel de Royal Charles, het grootste eu schoonste schip der Britsche vloot hooger de rivier op te voeren, doch die last werd niet nagekomen; de Mary, een vroeger op ons veroverd schip, liet hij zinken 0111 het vaarwater af te sluiten, doch dit bevel werd even slecht uitgevoerd, waardoor het vaarwater ruim genoeg bleef, om der Nederlandsche vloot den doortogt open te laten. Niettegen staande de bestaande zwarigheden, meenden van Ghent en de Witt de hun opgedragen taak toch te moeten volvoeren. Die moeïjelijkhedeu spoorden hen veeleer aan, om krachtdadiger door te tasten. Met ecu stijven noordoosten bries en springvloed ging liet smaldeel in den morgen van den 22 Junij ten 7 uur verder dc rivier op. De kapitein F. Tobias, die reeds den vorigen avond met 4 oorlog schepen cn eenige kleinere vaartuigen voovuitgezouden was, geraakte

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1867 | | pagina 7