gelukkig de gezönkcne kielen voorbij, acbter welke van Ghent met
het overige smaldeel het anker liet vallen.
Een lievig gevecht ontstaat er tusschen de schepen van Tobias
en de vijandelijke bodems en batterijen, zonder dat iets beslist
wordt. Aan onze zijde begint meu te weifelen; dit verdriet den
dapperen kapitein J. van Brakel, die met zijn schip een der
achterste is. Hij verzoekt en verkrijgt vergunning om de overige
bodems vooruit te zeilen, hen den weg aan te wijzen, en twee
branders tegen den vijand aan te voeren. Zonder een schot te
doen, loopt hij onder het vuur des vijands regt op de Unitij aan,
geeft hem de volle laag en noodzaakt hem te strijken.
Thans is de weg geopend: een der branders, Susanna, zeilt
op den ketting aan, doch deinst terug; de tweede echter, de
Pro Patria onder kommando van den commandeur J. 1). van den Biju
is gelukkiger. Dit schip zeilt ook op den ketting aan, breekt
dien aan stukken en hecht zich aan de Mattliias vast, die kort
daarna met een vreeselijkeu knal in de lucht springt.
Nu wil men ook de Carolus Quintus aansteken; doch twee
branders worden in den grond gesehoten.
Van Brakel nadert hem daarop met de sloepen, beklimt den
smeulenden bodem, verovert hem met de sabel in de vuist; de
bemanning geeft zich krijgsgevangen en het schip wordt in den
grond gekapt.
Nog altijd zijn de batterijen op de uiteinden des kettings in
's vijands magt; doch ook die kunnen het niet houden. Door
het geweldig vuur van van Brakel geteisterd, slaat de bemanning
weldra op de vlugt.; de onzen landen hierop, en vernielen de batterijen
met de daarbij behoorende magazijnen.
Thans levert de doortogt geene zwarigheden meer; de Agatlia,
met den standaard van den Staat in top, zeilt nu op het koninklijke
admiraalschip, de Itoyal Charles aan; doch dit schip is reeds door
kapitein Tobias en luitenant B. Jacobs veroverd.
De vice-admiraal de liefde, die van Brakel trouw bijgestaan
had, doet nu de Britsche admiraalsvlag neerhalen en hijscht de
Nederlandsche vlag met de Britsche er onder, ten teeken der over
winning. Spoedig komen ook van Ghent en de Witt aan boord
van den Itoyal Charles, en de laatste geeft aldaar aan de Staten
berigt van de luisterrijke overwinning en van den onsterfelijken
roem door onze zeelieden behaald.
Intusschen had de Monmoutli van den vloed gebruik gemaakt,
en was de rivier opgeloopen, waardoor hij ontkwam. De Marv,
van 70 stukken, die vast zat, werd echter door den kapitein J.
Philipsz, bevelhebber van het gewapende adviesjagt de Brak, geno
men en daarop verbrand.
De geestdrift onder onze zeelieden, toen zij den uitslag van dien
strijd zagen, is boven alle beschrijving, en gaarne hadden de bevel
hebbers van die stemming gebruik gemaakt, ware niet inmiddels
het water gevallen, waardoor onderscheidene bodems aan den grond
raakten, zoodat er besloten werd eerst den volgenden dag den strijd
voort te zetten.
Admiraal de Buyter, die tot dusverre bij de vloot was achter
gebleven, kwam nu in persoon bij de strijdenden. Onder een
hagelbui van kogels uit Upnor-Castle, dat sterk bezet is
cn door den dapperen vice-admiraal Spragg verdedigd wordt,
benevens uit twee daar tegenover liggende batterijen, zeilt eene
divisie onder den kapitein N. Naelhoudt als commandeur, met de
kapiteins E. du Bois, P. J. Nanningh en C. J. Smient, met drie
galjooten en de noodige branders, verder de rivier op, om den
23sten het werk der vernieling voort te zetten. Hun taak was
moeijelijk, doch bezwaren werden niet geteld, hoe meer gevaar,
hoe meer eer zij inoogsten zullen. Niemand wil dien dag dan ook
achterblijvende luitenant-admiraals de Buyter en van Gheut, de
vice-admiraal de Liefde, de schout-bij-nacht Vlug en de gevol-
magtigde der Staten de Witt waren zelfs in sloepen gezeten, om
door hun voorbeeld aan te moedigen, en, waar het noodig was,
bevelen te geven.
Niettegenstaande een hevig vuur wordt ten twee ure 's middags
digt bij Upnor-Castle het anker geworpendoch de branders zeilen
door; commandeur C. J. van der Hoeven klampt met zijn brander
de Loyal Loudon, M. .Tentjes de Itoyal Oak en W. Willemsen de
Old James aan boord, terwijl de branders van S. Poppinga en
J. B. de Graef zich aan de reeds smeulende bodems vasthechten.
Ten drie ure reeds is het lot dier drie koninklijke admiraal
schepen beslist. Drie rookkolommen doen de vlotelingen zien, dat
de branders doel getroffen hebben. Drie schepen van 80 stukken
telde de Engelscke marine op dat oogenblik weder minder!
Dat alles geschiedde in tegenwoordigheid van den hertog
van York, prins Itoberl en generaal Monk, die den strijd van
den wal aanschouwdendoch onvermogend waren, om het te
beletten.
Thans rekenden de Witt en de Buyter hunne taak volbragt tc
hebben; wel lagen hooger op nog vele vijandelijke schepen, doch
de Chatlamsche werf was zoodanig versterkt, dat men met het
oog óp de naauwte der rivier aldaar een zwaven en misschien
twijfelachtigen strijd zou moeten leveren; daarbij waren alle
branders op twee na verbruikt, cn moest men schier onder het
vuur des vijands de rivier aflaveeren. Dit alles te zamen, deed
hen wijselijk besluiten de onderneming niet verder voort te zetten;
zij zakten den volgenden dag de rivier weder af en voerden de
koninklijke schepen de Unitv, en de Boyal Charles mede, wordende
deze schepen in zegepraal door van Brakel naar het vaderland
gebragt.
Hiermede was, nu juist op den 23sten 200 jaar geleden, die luister-
lijke onderneming geëindigd, de roem en het aanzien der vereenigde
Nederlanden verhoogd, en onze zeemagt had ecu nieuwe lauwer
in hare eerekrans gevlochtenZij had haar ouden roem gehandhaafd
en hare dapperheid en beleid blonken heerlijk uit!
Sleclit s 5 0 man en eenige branders kostten deze onderneming aan
den Staat!
Van de Engelsclien daarentegen waren 6 hunner grootste schepen
verbrand, twee in zegepraal medegevoerd, verschillende magazijnen
vernield en vele schepen hadden zij zelf laten zinken.
De Buyter hield nog geruiracn tijd de Theems gesloten, terwijl
verschillende smaldcelen langs de Engelschc kust kruisten cn
aldaar angst en schrik verspreidden.
Diep was de indruk, dien deze overwinning in Engeland maakte,
de schrik was zoo groot, dat men te Londen op het zien der
vlammen, die uit de door ons veroverde bodems opstegen, de stad
verliet en landwaarts in vlugtte.
In Nederland daarentegen was de vreugde over de behaalde
overwinning onuitsprekelijk. De helden, die aan den togt hadden
deelgenomen, werden door de dankbare natie rijkelijk beloond,
vreugdevuren ontstoken, het geschut losgebrand en de klokken
geluid, terwijl een dank- en bededag met groote plegtighcid
gehouden werdwant schreef ds. N. Francken«Nooit heeft God
Nederland zoo gezegend, het is dc Heer, die voor ons heeft
gestreden. Hij alleen is geweest onze stuurman, in Zijn naam is
alleen dit werk gewrocht, het is geen menschen werk, Ilem alleen
zij dc eer. Nooit grooter victoria voor Nederland."
Wij hebben den ons voorgestelden taak geëindigd, we wilden
slechts hulde brengen aan onze dappere voorouders, we wilden het
tweede eeuwfeest vieren door eene herinnering aan hunne groot-
sche daden.
Ontbrak onze pen dikwerf den gloed, die bij de schildering van
zoon grootsch tafereel noodig is, ons hart blaakte niettemin van
vreugde, dat ook wij afstammelingen zijn van die dapperen!
Deze roemrijke togt toonde ons op nieuw aan, waartoe het
kleine Nederland in staat is geweest....
Geweest!?Neen, dat woord moet weg. Nederlanders! nog
zijn wij, zoo het moet, tot iets grootsch in staat.!
Blijft sleclits vertrouwen op denzelfden God, Die, nu twee eeuwen
geleden, te Chattam onze wapenen deed zegevieren, en Die zoo
vaak ons Nederland behoed heeft; dan zal, zoo wij op mannelijke
wijze dc wapenen voor onze vrijheid en onafhankelijkheid weten
te gebruiken, geen gevaar ooit te groot zijn; zegevierend zullen
wij uit elkeu strijd te voorschijn treden.
De toekomst en grootheid van ons dierbaar Nederland hebben
wij in handen gaan zij verloren, wordt ons Nederland uit de rij
der natiën gewischt, het kan slechts zijn door eigen schuld.
Nieviceiliep22 Junij 1S67.
Snelpersdruk van A. A. BAKKER Cz. Nieuwediep.