1868. N°.26. Vrijdag 28 Februarij. s 26 Jaa1" VEESCHOUWING. BINNENLAND. EEN BEZOEK BIJ PAUL DE KOCK, Uitgever A. A. BAKKER Cz. B HELDERSCHE EN MEÜWEDIEPER COURANT, „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. De BURGEMEESTER der gemeente HELDER brengt ter kennis van de belanghebbenden, dat door de bevoegde Keurmeesters cene SCHOUWING zal plaats hebben over RUNDEREN, PAARDEN eu SCHAPEN, en wel: op MAANDAG den 2 MAART e. k. in het Koegras, langs den Zanddijk en de Vliet op D1NGSDAG den 3 MAART e. k. in het Koegras, langs het Noordhollanasch Kanaal; op VRIJDAG den 6 MAART e. k. te Huisduinen, des voormiddags van 9 tot 11 ure; in het gedeelte van den Helderschen Polder aan de westzijde van den Spoor weg,. des namiddags van 12 tot 2 ure, en in het gedeelte van den Helderschen Polder aan de oostzijde van den Spoorweg en in het Brakkeveld, des namiddags van 2 tot 4 ure. De Veehouders worden hij deze herinnerd aan de bepalingen van art. 459. 460 cn 461 van het Wetboek van Strafregt, en aangemaand hun vee behoorlijk gehokt te hebben gedurende den tijd voor het onderzoek bepaald. Helder, De Burgemeester voornoemd, den 25 Februarij 1868. STAKMAN BOSSE. HELDER en NIEUWE DIEP, 27 Februarij. Omtrent den toestand in Italië heerscht eeoe Babylonische spraak verwarring. De een zegt: er is verschil tusschen Parijs cn Rome; een ander: de vriendschapsbetrekkingen tusschen Rome en Parijs waren nooit zoo goed als thans; een derde verzekert, dat te Genua, het broeinest van Garibaldiaansche ondernemingen, weder ijverig gewerkt wordt aan het maken van plannen voor nieuwe onderne mingen eindelijk een vierde roept uiter is niets van aan, want Garibaldi is ziek. Het zou hoogst belangrijk zijn, als wij in de vermelding van het staatkundig nieuws der laatste dagen de mededeeling konden doen, dat de groote belangrijke aangelegenheden, waarover zoo lang werd getwist en naar wier afloop zoo vaak wordt gegist, tot eene oplossing waren gekomen. Als de zaken in het Oosten van ons werelddeel op eene bevredigende wijze waren geregeld; als het Italiaansche vraagstuk was beëindigd, tot genoegen van partijen; als Pruissen door Ludwig Ratisch. Paul de Koek, de ook in Nederland zoo bekende schrijver, die het zich tot taak stelt in zijne romans de zeden te schetsen der inwoners van het moderne Babel, zoo als men Parijs wel eens noemt, en wiens werken ik zeker niet aan jongejufvrouwen eener kostschool ter lezing zou durven aanbevelen, woont in een klein huisje op den Boulevard de St. Martin. Een donkere trap leidt naar zijne appartementen, of liever naar zijne kamertjes, die zeer eenvoudig gemeubeleerd zijn. Hij ontving mij met een hartelijken handdruk eD bragt mij in zijne studeerkamer, die hem tevens tot slaapkamer dient en zoo klein is en daarenboven zoo volgepropt met kleeding- stukken en allerlei andere dingen, dat het eenigen tijd duurde, eer hij een stoel van allerlei rommel had bevrijd en mij dien kon aanbieden. Ik zette mij naast hem voor den ouden bestoven schrijftafel neder en wij raakten aan het praten. Ik verhaalde hem, dat zijn naam in Duitschland zeer bekend .was; dat men ten minste in mijn tijd zijne werken op menige school ten onzent, ijveriger las dan Homerus, Virgilius, Thucydides en Taeitus, en dat men het hem toeschreef, dat vele practische artsen en regtsgeleerden minder klassieke vorming bezaten dan hun wel dienstig was. Hjj lachte en merkte met kennelijk zelfbehagen aan, dat hem dit volstrekt niet verraste: hij werd in alle landen van Europa gelezen, maar het meeste in Amerika. „En waarom zou men mij dan niet lezen?" voegde hij mij toe. „Ik ben vrolijk en natuurlijk; ik tracht mijne lezers op te beuren; ik ben een verklaard vijand van alle heftige gemoedsbewegingen. Die schilderingen van allerlei gruwelen en bloedige tooneelen stuiten mij geweldig tegen de borst. Ik wil mijnen lezers de lever doen schudden en ze geen kippevel doen krijgen en wanneer ik toevallig een blik werp in een roman van Paul Féval of van Ponson du Terrail, zoo kan ik mij inderdaad niet begrijpen, hoe een Franschman zulk een boek verduwen kan. Het scheen hem te hinderen, dat die zoo even genoemde roman schrijvers gedecoreerd zijn, terwijl hij zelf na eene letterkundige loopbaan van ruim een halve eeuw, nog geen rood lintje in het knoopsgat draagt. Om dit leedgevoel te begrijpen, moet men weten, hoe hoog de ridderorde van het Legioen van Eer in Frankrijk staat aangeschreven. Het is een even groot geluk voor den ïransehen schrijver en kunstenaar in het bezit te zijn van dit eereteeken, (al beschut het niet altijd voor armoede en gebrek), als het een ongeluk is, nadat men lang gearbeid heeft als kunste naar, niet gedecoreerd te zijn. Het publiek vindt namelijk daarin het bewijs van een ongelukkiglijk op zijwegen verdwaald talent. Buitenlandse!::: ridderorden zijn niet in staat het gemis te vergoeden van dit eereteeken, en er zijn mij in Parijs vele kunstenaars kekend, die in het bezit zijn van meerdere vreemde decoratiën en die toch niet dragen, alleen omdat zij niet in het bezit zijn van die van het Legioen van Eer. Men verwijt mij gemeenheid, onkiesohheid, zeide Paul de Koek na een oogenblikmen doet mij onregt. Ik schilder het leven cn werken der Parijsche bevolking met geen ander doel, dan om mijne lezers te vermaken. Men mag dit voor eene geringe letterkundige verdienste houden het lust mij niet daarover te twisten. Ik schrijf noch voor kostschool-jongejufvronwennoch voor oonnenkloostersmaar een onzedelijk schrijver ben ik niet. Ik verdedig geen laster, geen gemeenheid, geen laaghartigheid, ik ben Seen advokaat van den eedbreuk, van bedrog en winzucht tot eiken prijs; en wanneer ik de romans en novellen lees, die hier in de laatste tien jaren uitkomen, is mijne verwondering over de ver bijten, die men mij doet, gemakkelijk te begrijpen. Ik gaf hem volkomen gelijk en zeide, om hem in een vrolijker Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. en Frankrjjk geen vrees elkander meer aanjoegen door hun streven naar uitbreiding van gebied; als de Fenians in vrienden der Britsche regering waren herschapen en de Polen niet langer meer uitzagen naar het zoo lang reeds gewenscht herstel hunner onaf hankelijkheid; alsMaar waar zou dat heen? Werden al die wenschen vervuld, dan zou er minder tweespalt, meer menschelijk- heid, meer eensgezindheid bij de menschen moeten huisvesten, inzonderheid bij de grooten en magtigen, dan er thans nog gevonden wordt. Groote zaken gaan langzaam, hervormingen komen niet in eens tot stand en staatkundige kwestiën worden vaak 't gemakkelijkst na een betrekkelijk zeer lang tijdsverloop op bevredigende wijze tot oplossing gebragt. Europa levert enkele tijdingen van gewigt. Het kabinet Derby heeft zijnen voorzitter verloren. Door lord Stanley, minister van bnitenl. zaken en zoon van het hoofd van dit kabinet, werd jl. Dingsdag in het Huis der Gemeenten aangekondigd, dat lord Derby wegens der* staat zijner gezondheid zijn ontslag gevraagd, en de Koningin dit aangenomen had. De heer Disraeli is belast met de vorming van een nieuw kabinet. Bij de aankondiging van het ontslag van lord Derby, heeft lord Stanley uitstel der discussie over de Iersche aangelegenheid verzocht. De heer Gladstone, dit voorstel ondersteunende, weidde in den lof van lord Derby nit. Een tweede nieuws is dat Omer Pacha naar Rustohuk is vertrokken en troepen nabij den Donau worden bijeengebragt. Zou het daar dan inderdaad tot botsingen komen en het Oostersche vraagstuk te kwader nre geopend worden. Met genoegen vernemen wij, dat het adres aan den minister van Binnenlandsche Zaken, ter zake van den Hoofdelijken Omslag, door een groot aantal ingezetenen wordt onderteekend. Wij vernemen verder, dat het van a. s. Vrijdag des middags ten 12 ure, tot Zaturdag middag 12 ure ter teekening zal liggen bij den Boekhandelaar L A. LAUREY, aan de Hoofdgracht en van Zaturdag middag tot Zaturdag avond uiterlijk bij den Boekhandelaar W. P. KOOIJ aan de Binnenhaven. Wij wekken alsnog belangstellenden op, om op eene der genoemde plaatsen hunne handteekening onder het adres te stellen. Het spoedeischende der zaak noopt den ontwerpers om niet langer dan tot Zaturdag avond de gelegenheid tot onderteekening open te stelleo, daar het adres bepaaldelijk a. s. Zondag wordt stemming te brengen, dat ik eens gedurende een geheele zomermaand mjj uitsluitend had bezig gehouden met het lezen zijner werken, waarvan ik hem de titels noemde. Allemaal praatjes, antwoordde hij. Men heeft een dozijn romans van mij gelezen en ik heb er meer dan honderd geschreven. Gij ziet, voegde hij er na eenige oogenblikken bij, terwijl hij mij op de boeken op zijn schrijftafel wees, dat men slechts weinig, zeer weinig van mij gelezen heeft. Ik zag tot mijne verwondering, dat de bibliotheek bijna uit sluitend uit zijne eigene werken bestond, dat hij in die kleine kamer omgeven was van de talrijke kinderen zijner Muze, en ze met het welbehagen van een gelukkig vader beschouwde. „Niet waar, ik ben niet ledig geweest?" vroeg hij mij met zigtbare zelftevredenheid. Ik heb mijn eerste werk voor zes en vijftig jaren uitgegeven, toen ik pas mijn zeventiende jaar had bereikt, en ik ben nog niet besloten mijne pen neder te leggen. Het schrijven is mij eene behoefte, die ik dagelijks met genoegen en zonder de geringste inspanning bevredig. Hij toonde mij het manuscript van een roman, waaraan hij bezig was te arbeiden, en lachte vergenoegd toen ik het duidelijke en sierlijke schrift bewonderde, waarin slechts weinige woorden waren doorgehaald. Ik verander zelden een woord en nooit een volzio, zeide hij. Ik schrijf dagelijks eenige uren, en wanneer een roman voltooid is, gaat hij naar de drukkerij. Mijn schrift levert voor den zetter ook geene de geringste zwarigheid op. Ik gevoel niet, dat mijne geesteskrachten afnemen, bemerkte hij na eene korte poos, en gij zult u kunnen overtuigen, dat mijne verbeeldingskracht nog frisch en levendig is, indien gij u de moeite wilt geven, mijn laatsten roman, Leo Professenr Ficheclaque, te lezen. Hij opende het venster en liet mij, met hem, de boulevards beschouwen. „Mijne woning is zeer klein, maar aangenaam gelegen, zeide hij. Zij geeft mij het uitzigt op een der meest bevolkte gedeelten der stad. Uren lang zit ik voor het geopende venster, en de voorbij gangers leveren mij de stof voor mijne romans. Ik heb ook nog eene andere redenwaarom ik dit huis, dat ik voor zevenenveertig jaren betrok, niet verlaten wil. Het staat digt bij twee schouw burgen, die van de Porte St. Martin en de Ambigu Comique, die ik gaarne bezoek. Gij moet namelijk weten, dat ik ook tooneei- schrijver ben en deels alleen, deels in vereeniging met eenige vrienden, meer dan honderd vaudevilles heb vervaardigd. Gij kunt denken hoe onaangenaam het mij is, dat mijnheer Hauffman, in zijn niet te stuiten verfraaijingswoede, de zes schouwburgen op den Boulevard du Crime heeft omvergehaald, voor welke iederen avond het Parijsche volksleven zich op zoo belangwekkende wijze open baarde. Thans is het daar stil en doodsch. Parijs wordt door die verbouwingen wel is waar fraaijer, maar ik zie het oude Parijs, die levenslustige cn lagchende bevolking, steeds meer uit het middelpunt der stad naar de buitenwijken teruggedrongen. Parijs is voornamer, maar ook kouder en ernstiger geworden. Ik vind, dat men thans veel minder lacht dan voorheen en dit doet mij leed. Als Franschman heb ik de vrolijkheid lief en ik zou niet gaarne willen, dat wij ze verloren. Hij ging nog eenigen tyd met dergelijke aardige bemerkingen voort en vertelde mij vervolgens dat hij des avonds of den schouw burg bezocht of cene partij wisht speelde. „In vroegere jaren", zeide hij, „ging ik dikwijls naar buiten, thans ga ik eenige raaien in bet jaar naar de Closeries des Lilas om de levenslustige jeugd te zien dansen. De aanblik daarvan geeft mij genoegen en doet mij zelfs de pijn vergeten, die de jicht mij veroorzaakt. Hij toonde mij zijne handen die vol jichtbonken waren. Toen ik hem mijne Een pleiziertnin in een der voorsteden van Parijs. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent, behalve 35 cent zegelregt. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. opgezonden. Wij hopen, dat velen nog hunne adhaesie mogen schenken aan het doel, dat met de zamenstelling van het adres werd beoogd. Met den lBden Maart wordt het schroefstoomsehip Zoutman buiten dienst gesteld en de kapt.-luit. ter zee jhr. E. J. W. F. van Raders eervol van het bevel over dien bodem ontheventerwijl de korvet van Speijk met den 16den in dienst gesteld en het bevel daarover opgedragen wordt aan genoemden kapt.-luit. Op de van Speyk worden geplaatst: de luit. ter zee 1ste kl. J. J. de Hart, als 1ste officier; de luit. ter zee 2ste kl. E. H. E. van Woelderen, J. P. Hovy, L. A. Dittlof Tjassens en C. W. A. D. Steup; de adelb. 1ste kl. J. H. Wouters, Y. C. Dijckmeester, H. F. Kouwenberg, M. F. Tydeman, L. G. Kakebeeke, P. H. Prager, C. Moolenburgh, H. C. E. van IJsselsteyn; de off. van gez. 2de kl. P. J. van Wageninge, N. van Terveen, N. C. Slegtde off. van gez. 3de kl. B. Léon; de off. van adm. 1ste kl. H. F. X. Strengnaertsde adj.-adm. P. K. S. Metman en de schcepskl. II. J. van der Meer. De heer A. B. Weber zal Vrijdag a. s., 's avonds 7Jure, in het Gebouw voor Volksvoorlezingen in de Nieuwstad als spreker optreden en heeft tot onderwerp gekozenBet laatste geldstuk." Het Staatsblad heeft achtervolgens de nieuwe organisatie der dienstdoende en rustende Schutterijen medegedeeld. De sterkte en het getal der dienstdoende Schutterijen blijken aan merkelijk vermeerderd te zijn. De regering heeft echter te gelijker tijd een uitmuntenden maatregel genomen door in tal van vestingen cn versterkte plaatsen de dienstdoende Schutterij geheel of gedeeltelijk te bestemmen voor de dienst der Vesting-Artillerie. Daardoor zal het getal der geoefende Kanonniers in ons land toenemen, zoodat op min kostbare wijze aan de behoefte nan meer Vesting-Artillerie voldaan wordt. Dit zal vooral het geval wezen doordien, naar wjj vernemen, de minister van Oorlog zich bereid verklaard heeft om officieren en onderofficieren van het leger beschikbaar te stellen, ten einde de Schutterij in de artillerie-dienst te onderwijzen; en dat hij tevens heeft op zich genomen om voor al het materieel en wat verder tot eene goede oefening vereischt wordt te zorgen. Die Artillerie—Schutterij zal, naar wij verder vernemen, eene zeer eenvoudige en nette uniform-kleeding bekomen. Wij twijfelen dan ook niet of spoedig zullen er vele liefhebbers gevonden worden om bij de Artillerie te dienen, daar het toch zeker deelneming liet blijken, zeide hij lagchend dat by die niet verdiende. Hij leeft anders nog zeer gezond en zijne voorliefde voor de vrolijke jeugd doet duidelijk zien dat zijn hart nog niet verouderd is. „Wanneer men oud is", zeide hij, „verheugt men zich niet meer met de jeugd; dan vergeet men, dat men zelf jong is geweest. Ik vergeet het niet en wanneer ik eene grisette zie, die al dansend daarheen zweeft, denk ik aan den schoonen tyd terug, dat ik zelf iederen avond danste, nadat ik den geheelen dag mij met schrijven had hezig gehouden." Toen ik opmerkte dat men niet meer aan het bestaan der grisettes geloofde, werd hij knorrig. „De grisettes zijn niet verdwenen", voegde hij mij toe. Die kleine schoone schepseltjes die den ganschen dag arbeiden, die op haar klein dakkamertje een rozenstruik kweeken of haren kanarievogel voeden en zelve niet veel meer gebruiken dan deze; deze wezentjes zyn niet uitgestorven; alleen spreekt men niet meer van haar. De hedendaagsche romanschrijver spreekt liever van dat soort vrouwen, die zich onbeschaamd in eene schitterende equipage laten rondrijden en met diamanten bedekt in eene schouwburgloge gezeten, uit dagende blikken om zich heen werpen. De grisette, die haar hart wel ligtzinnig wegschenkt, maar nimmer verkoopt, leeft nog, als voorheen, in de volkswijken, waar veel meer deugd en zelfopoffering te vinden is, dan onze dagbladschrijvers droomen. Paul de Koek bezit een klein landhuis in het naby gelegen Romainville, waar hij het schoone jaargetijde doorbrengt en waar hij, zooals hij schertsende zeide, zich met de horticultuur bezig hield, om daarvan iets meer te verstaan dan andere Parijzenaars, die nooit het deel der stad verlaten, dat zy bewonen. Ik houd mij gaarne met de bloemkweekerij bezig en bevind mij wél daarbij; of de planten zich onder mijne zorgen ook zoo wél bevinden is eene andere vraag. Paul de Koek is de zoon van een Hollander: zijne moeder was echter eene Parisienne, die als weduwe door zijn vader werd gehuwd. „Ik heb in mijn temperament weinig van mijn vader en veel van mijn moeder," zeide hij. Ik heb niets Hollandsch aan mij, waarvoor ik den Schepper regt dankbaar ben. Toen ik eens een dag met eenige mijner Hoilandsche bloedverwanten doorbragt, geeuwde ik mij bijna dood. De Hollanders zijn koud, phlegmatiek en zien er uit alsof zij op eene begrafenis waren en dat is een meer dan genoegzame redeD om mijn tegenzin op te wekken. Toen ik afscheid van hem nam, schudde hij mjj krachtig de hand en deed mij daarbij herhaalde malen zyn genoegen blijken, omdat men hem in het buitenland niet vergat. Paul de Kook heeft in zijn uiterlijk niets dat den schryver verraadt: zyn vol gelaat zonder uitdrukking doet, ondanks den grijzen snorbaard, denken aan een Parijschen winkelier, die zijne zaken aan kant heeft gedaan. Als romanschrijver werd hij door de kritiek heftig aangevallen. Het faalt hem zeker aan idealiteit, aan hoogere levensbeschouwing en evenmin schittert hjj door edele kunstvormen. Hij bezit echter een groot meesterschap in de Bchil- dering van zekere volkstoestanden en is rijk aan allerlei vrolyke en kluchtige invallen. Dnt hij in herhalingen valt, is by den beperkten kring, die hem de stof voor zijne romans levert, zeer natunrlyk, maar er steekt toch genoeg in hem, om zelfs den ernstigen man eenige aangename oogenblikken te kunnen verschaffen. Ik ken een beroemd Duitsch geleerde, die toen by aan een lang- durigen aanval van rhumatiek leed, zich uitsluitend met de lectuur van de werken van Paul de Koek bezig hield. Paul de Koek bezit een groote bekendheid in het buitenland. Men verhaalt zelfs, dat toen de Lamartine, op eene reis door Italië aan Paus Gregorius XVI werd voorgesteld, deze hem vroeg: Gjj zijt een Franschman, hebt gij de romans van Paul de Koek gelezen. (Oartenlaube).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1868 | | pagina 1