1869. N°. 79.
Vrijdag 2 Mij.
27 Jaargang.
ONS DOEL.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
PEPERMEIJER'S OPINIE OVER HET
CULTUUR-STELSEL.
HELDERSCHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT,
„W ij huldigen het goede."
Verschijnt Bingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonaementsprijs per kwartaalf 1.30.
franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Pnjs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
j Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekeud.
Wat wil de Heldersche en Nieuwedieper Courant zijn?
Zij telt vele lezers en hoopt er weldra nog meerderen
te tellen; wat belooft zij te geven om in de behoeften
dier lezers te voorzien?
Hoe zal zij den invloed, dien zij heeft verkregen, en
wenscht te blijven verdienen, gebruiken? Waarheen zal
zij diegenen voeren, die haar woord aannemen en hare
leiding volgen?
Deze vragen behooren te worden beantwoord, nu de
Heldersche en Nieuwedieper Courant optreedt in een nieuw
kleed en met uitgebreider redactie.
Zij wil zijn: //een volksblad"; daartoe moet zij kunnen
beschikken over betrekkelijk groote ruimte en verkrijgbaar
zijn voor uiterst lagen prijs. In deze rigting heeft onze
courant meer gedaan, dan waartoe haar de afschaffing van
het dagblad-zegel verpligtte. Zij heeft haar formaat ver
dubbeld, en de prijs j 1.30 in de drie maanden is
lager dan die van eenige courant, die evenveel malen in
het licht verschijnt.
Zonder de minste overdrijving kan zij spreken van //de
groote en belangrijke" offers, die zij zich voor deze ver
betering en uitbreiding getroost.
Een volksblad wil ze zijn, niet in den zin, dat ze
allerlei wetenschappen zal populariseren, dat zij over alles
spreken zal tot allen, zulk een taak gaat ver boven de
krachten der redactie. Maar in eene andere beteekenis
wil zij zich dien naam waardig maken; omdat zij eene
plaats wil innemen, die al te lang is opengebleven en
door kleinere en grootere bladen opengelaten is. De taak
om het voertuig te zijn van die klasse van personen,
waartoe eene meerderheid der kiezers behoort, van hen
die afkeerig van partij-politiek, lagchen om de opgeschroefde
grootheid van eigene partijhelden, en evenmin geloof slaan
aan 't slechte, dat dagelijks verbreid wordt van de tegen
overgestelde partij. Van hen, die openlijk of stilzwijgend
erkennen, dat de staatsregterlijke vertoogen van vele
groote bladen, of de diepzinnige geleerdheid, de spitsvon
dige redeneer-metliode van andere, buiten hun bereik liggen.
Zij wil eerlijk en eenvoudig schrijven voor eerlijke en
eenvoudige lieden. Zij wil onpartijdig zijn. Onpartijdig,
maar niet partijloos. De hoofdbeginselen der liberale partij
worden door de Heldersche en Nieuwedieper Conrant sints
haar bestaan beleden. Die blijft zij handhaven.
Eerste Brief.
Mijnheer de Redacteur!
Gedurende de verkiezingen was het „schoolwet en weêr schoolwet"
alles wat men hoorde. Gij weet, hoe Schrapper en Jansen en ik
daarover denken. Gij weet, waarom wij den generaal Knoop hebben
gestemd, en de meeste kiezers hebben er blijkens den uitslag even
zoo over gedacht als wij. Maar daarom zijn wij 't inet ons drieën
nu nog niet in alles eens. Wij hebben al dadelijk weêr verschil
gekregen over de koloniale quaestie. lk had eerst geschreven
over de Oost, maar mijn zoon zegt: koloniale quaestie is deftiger.
Gisteren avond zaten Jansen en Schrapper bij mij in den winkel,
mijne vrouw schonk ons een kommetje koffij en ik plakte zakjes.
z/De koffij is toch een ware lafenis voor den burgerman", zei
Jansen.
„Die gij daar drinkt is puik puik Java-koffij", antwoordde ik
een beetje trotsch, „want ik ben met dat partijtje maar regt gelukkig
geweest, ze is mooi blank en gaaf, en ik heb ze op eene veiling
van de Handelmaatschappij voor een beetje gekocht."
„Nu wij met onze stemmen de liberalen op 't kussen hebben
geholpen, is de goedkoope koffij uit", bromde Schrapper.
„Waarom?"
„En de suiker zal ook opslaan; en de peper, de kaneel, de
indigo alles zal duurder worden!"
„Zoo", zeide ik, „maar waarom dan toch Schrapper? 't Is mijn
vak, en als dat zoo was moest ik het weten."
„Daar zullen de liberalen wel voor zorgen!"
„Ja", zeide Jansen, „ook ik kan geenzins mijne beduchtheid ont
veinzen voor de gevolgen dier Westersche begrippen en derzelver
invloed in eene Oostersche maatschappij!"
„Kom! dat is weêr net zoo mooi als vroeger uw godsdienstloos
en ongodsdienstig en Christendom boven geloofsverdeeldheid; neem
me niet kwalijk Jansen, maar wat gij daar zegt, begrijpt ge zelf
niet; de Oostersche maatschappij, daarmede bedoelt gij de Javanen,
maar wat meent gij met Westersche begrippen? Naar mijn domme
verstand is uw begrip juist of onjuist, goed of slecht, maar ik heb
nog nooit iemand hooren zeggendat begrijpt gij Westersch of dat
vat gij Oostersch."
„De beschaving", begon Jansen, „waarin ons werelddeel zich
verheugt, heeft onze gezigteinder verruimd, heeft ons helderder be-
grip gegeven van de behoeften der maatschappij, en van de wetten,
waardoor de stoffelijke welvaart wordt beheerscht!"
„Ja!" zei Schrapper, „zoo is 't. Wij hebben een menigte dingen
geleerd, waarvan de bruine Javaantjes nooit wat zullen vatten, daar
hebt gij bijv. de telegraaf!"
Ik dacht, dat wij, zooals wij daar zaten, mijne vrouw medege-
Maar zij verbindt zich niet om alles heerlijk te vinden
wat een liberaal bewind, alles slecht en afkeurenswaard
j te vinden wat eene conservative regering doet. Onder 't
ministerie Heemskerk zon zij bijv. de Schutterij-wet heb-
ben verdedigd.
Eene klasse van lezers zal zich echter teleurgesteld
vinden in onze courant. Die klasse, die in Nederland
maar al te talrijk wordt, die de couralt opneemt om te
I zien, hoe de A'sche courant het B'sche blaadje raakt en
j aan de kaak stelt. Die een dagblad lezen, zoo als zij eene
bokspartij, een gevecht tusschen straatjongens, een duel
zouden bijwonen, om te zien wie het wint, wie de sterkste
is, wie het meeste troef krijgt; die de slagen tellen aan
beide zijden gevallen en boekhouden van de wederzijdsche
hatelijkheden en insinuatiën.
Die lezers zullen hier niet vinden wat hun boeit; wij
zullen geen orthodox geloof belagchelijk maken, geen
conservatief een domper heeten; te vergeefs zal men naar
scherpe uitvallen tegen Catholieken, naar zoogenaamde
„harde waarheden" aan het adres der antirevolutionairen
zoeken.
Zoo opgevat is onze taak moeijelijk. De redactie ont
veinst zich dan ook niet, dat ze daarin dikwijls te kort
zal schieten. Maar zij meent, dat weldra al hare lezers
overtuigd zullen zijn van hare goede trouw, en achter een
scherp woord, eene toevallige dubbelzinnigheid, of hate
lijkheid niets meer zullen zoeken, dan de redactie er in
heeft willen leggen.
Wat de Heldersche en Nieuwedieper Courant zeggen wil,
zal ze duidelijk genoeg zeggen, dit over onze rigting op
politiek gebied, het godsdienstige ligt buiten ons bestek.
Een letterkundige rubriek, feuilleton zal nu eens
vertalingen, dan weêr oorspronkelijk werk mededeelen.
Boekaankondigingen en beoordeelingen zullen nu en dan
eene plaats vindenvan hetgeen ons ter recensie wordt
gezonden zullen wij ons beijveren van tijd tot tijd verslag
te geven.
DE REDACTIE.
BINNENLAND.
HELDER en NIEUWEDIEP, 1 Julij.
In de vergaderingen der Spaansche wetgevers gaat het
in de jongste dagen nog al vrij geregeld toe, ofschoon
het daar buiten nog altijd min of meer onrustig blijkt te
teld, ook niet veel van den telegraaf begrepen; znlke voorbeelden
bewijzen niets!
„Denkt gij dan Jansen, dat onze begrippen beter zijn, dan die
van de Javanen? Houdt gij Westersche begrippen dan voor een
beter soort dan Oostersche?"
Jansen haalde de schouders op; ik geloof, dat hij lust had om
mij in 't gezigt uit te lagehen„nu natuurlijkzijn wij niet uit
stekende boven dezen, zijn wij niet het eerste ras van den aard
bodem?"
„Goed, maar als wij nu hetere begrippen hebben van handel en
landbouw en welvaart, waarom mogen wij die den Javanen niet
leeren: dat is voordeelig voor de Javanen, en 't kost ons niets!"
„Gij zijt met blindheid geslagen; niets kosten? wat? en 't batig
slot?»
't Batig slot", merkte Schrapper aan, „hebben wij nog al eens
onder handen gehad, en toen is dat ding mij maar bitter leelijk
bevallen."
„Voor ons is het cultuur-stelsel ook ongeschikt, maar voor de
Javanen
„Waarom", vroeg ik Jansen, „is dat voor ons ongeschikt?"
„Omdat wij daartoe niet zijn bestemd."
„Maar laat nu eens de Javanen daartoe bestemd zijn, dan deuk
ik toch niet, dat gij, oude jongen, daarvan een boodschap zoudt
gekregen hebben. Wat voorbeschikt is, daarvan weten wij menschen
niets, ik moet een betere reden hebben, Jansen!"
„Maar denkt ge dan", begon de cathechiseermeester driftig, „denkt
gy dan dat die boeren, die Vrijdags en Zaturdags in de stad en
in je winkel komen, dat die lust zouden hebben om hunne kaas,
hunne boter, hun vee, hun graan voor Half geld te verkoopen aan
den burgemeester en aan de regering. Probeer 't maar eens,
morgen brengen
Schrapper zeide, dat hij niet begreep, wie er iemand toe kon
dwingen. „Javaan of geen Javaan, handel is vrij
Jansen wond zich hoe langer hoe meer op. „Maar ik zeg u,
de Javanen zijn geen eigenaren van den grond! en zij werken niet
vrijwilligen dan hebben zij ook geen regt op de vruchten van
den grond! en hun werk, dat is de belasting die zij opbrengen!"
„Ja", zei Schrapper, „'t is een magtig gekke belasting, maar als
't eene belasting is, dan
„Is de geheele grond ook soins belasting?" vroeg mijn aanstaande
schoonzoon, die boekhouder is bij de firma Zwaluw 8t Comp.
„Waarom mogen de Javanen niet net zoo goed eigenaars zijn van
hun land als de boeren in Nederland?"
„Omdat", zeide Jansen, „weet gij wat de adat is? De adat, dat
is de gewoonte onder de Javanen, hunne gebruiken, de zeden hun
ner voorouders, en die houden ze heilig. Daaraan mag men niet
komen, of 't geeft oproer, en deze adat nu wil, dat de grond be
hoort aan den vorst, en dat is zoo sterk, dat iemand in de Tweede
Kamer gezegd heeft, dat indien gij van daag den bodem onder de
zijn. De beraadslaging over de staatsbegrooting gaat
geregeld voort en heeft zelfs met eenigen spoed plaats.
De regering wordt daarbij door de meerderheid genoeg
zaam ondersteund en de amendementen, die er voorgesteld
waren, zijn allen verworpen. Het jaarlijksch inkomen
van den regent zal, naar verzekerd wordt, op 2 millioen
realen worden gesteld. Niettegenstaande den gunstigen
toestand, waarin zich bet kabinet tegenover de vertegen
woordiging des volks geplaatst ziet, wordt er al weder
op nieuw gesproken van eene kabinetswijziging, na
afloop der beraadslagingen over de begrooting.
Den 22sten der vorige maand zou in Madrid de ver
jaardag worden gevierd van den opstand van twee jaar
te voren. Die feestviering had weder een dreigend gevaar
voor het uitbreken van oproer doen ontstaan. De republi
keinen namelijk hadden het plan opgevat om bij hunnen
optogt halt te houden voor de kazerne der artillerie. Dit
konden de officieren van dat corps onmogelijk toestaan,
omdat zij dit als eene beleediging beschouwden jegens de
nagedachtenis van hunnen kolonel, in den herdachten
opstand gesneuveld. Maarschalk Prim heeft moeite gehad
het gevaar af te wenden. Hij heeft de artilleristen toe
gestaan om deze demonstratie met geweervuur te beant
woorden; maar ook heeft hij door het corps vrijwilligers
de toegangen doen afzetten van de wijk waar de kazerne
gelegen is. Op een andere plek, vol herinnering aan
het feit, dat herdacht werd, heeft men nu de toepasselijke
aanspraken gehouden. Leden der Cortes bevonden zich
aan 't hoofd van den optogt.
Het nieuwe Wetgevend Ligchaam in Frankrijk is
jl. Maandag door den minister van Staat Rouher geopend
met eene rede, waarin de regering doet uitkomen, dat de
vroegtijdige bijeenroeping dezer vergadering alleen moet
worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat zij
het raadzaam en staatkundig heeft geacht onmiddellijk
over te gaan tot het onderzoek der geloofsbrieven, ten
einde alle onzekerheid te doen ophouden. De regering
geeft eindelijk als hare meening te kennen, dat de beraad
slagingen van staatkundigen aard best kunnen wachten
tot de gewone zitting, waarin zij wetsvoordragten aan het
oordeel der volksvertegenwoordiging onderwerpen zal. De
uitdrukking, door den minister gebezigd, dat die wets
voordragten de wenschen des lands zullen bevredigen, heeft
zelfs bij de liberale dagbladpers een gunstigen indruk te
weeg gebragt.
In het westen der Vereenigde Staten van Noord-Amerika
inwoners verdeelt, deze binnen den tijd van drie jaar alles weer
zullen hebben teruggegeven en opgedragen aan Inlandsche grooten
en vorsten!"
Daar wisten wij niet veel op te zeggen. Schrapper vond dat die
Javanen dan maar roijale kerels waren; alles weg geven! Maar in
zijn hart geloof ik, dat hij een begin van verachting voelde ont
staan voor menschen, die zoo weinig wisten te zorgen voor zich
zeiven, voor vrouw en kind.
Wij zwegen een poos, want, mijnheer de redacteurals de Java
nen nu zelf niet anders willen, dan steekt er ook geen kwaad in,
en als conservatief en ouderwetsch man deed het mij goed, dat
mijne partij in de Staten-Generaal het bij 't regte eind heeft.
Maar mijn aanstaande schoonzoon, die ook al besmet is met die
nieuwe begrippen, kwam nog eens met een omweg op de zaak terug.
„De geschiedenis"Schrapper keek boos, want hij is sedert
Heiligerlee een beetje bang voor de geschiedenis, „leert, dat in de
16de, 17de en 18de eeuw de Nederlanden eene veel hoogere trap van
rijkdom en welvaart hadden bereikt dan de overige Europesche staten".
Schrapper dacht een oogenblik na en begreep, dat hij dat wel
kon toegeven. Jansen vioeg, hoe dat er nu bij te pas kwam.
„Wacht maar", zeide mijn schoonzoon, „waaraan was die welvaart
te danken
„Aan de vrijheid en aan dén handel."
„Juist; maar de handel bloeit dan eerst, als men koopen en
verkoopen kan waar en aan wien men wil, als men meester is over
zijn eigendom."
„Dat is zeker", zeide ik.
Waarom was dan Nederland rijk en Frankrijk bijv. arm? Om
dat in Frankrijk dezelfde toestand heerschte als nu op Java, omdat
daar ook de grond behoorde aan enkele grooten, omdat de bevol
king, in plaats van behoorlijk geregelde belastingen te betalen,
gebragt werd tot allerlei arbeid, geplaagd werd met heerediensten,
gedwongen werd om te arbeiden op eens andermans grond; en de
Franschen hebben eene revolutie gemaakt en vorsten en grooten
verdreven; de Javanen zullen het ook doen en ons verjagen, als....
„Nu, als"? zeide Jansen spottend.
„Als wij geen betere Christenen zijn, Jansen", was het ernstige
antwoord„doet aan anderen niet, wat gij niet wilt dat u geschiedt."
Dat trof den cathechiseermeester in zijn hart.
Hij kreeg een kleur, maar zeide toch nog: „Zoo'n Javaan is
toch geheel iets anders dan wij."
Daar, geloof ik, komt inderdaad de vraag op neêr. Is de Javaan
zoo geheel iets anders als wij? Is dat zoo, dan is 't cultuurstelsel,
en 't consignatie-systeem, en hoe al die dingen heeten voortreffelijk;
en anders zeg ik, al ben ik maar een eenvoudig kruidenier, anders
is 't een pridleboel! Dan zijn er nu een massa noodelooze, druk
kende gewoonten, wetten, besluiten en reglementen, om den Javaan
te laten werken, hetgeen hij anders toch wel en beter zou doen,
mits hij er een billyk voordeel van had.