TONGBLAAR EN KLAAUWZIEKTE ONDER HET RUNDVEE. het gedistilleerd, zoomede van het Raadsbesluit van 27 Julijll., houdende wijziging van het Raadsbesluit van 7 September 1865, bevattende de voorschriften tot invordering van voor- schrevene belasting. Behalve door aanplakking zijn die besluiten voor een ieder ter Secretarie der gemeente ter lezing nedergelegd. Deze wijze van heffing gaat in met 1 October 1869. Wegens ligte ongesteldheid van ds. J. H. Kremer, zal er op morgen 26 September, des voormiddags in de Nieuwe kerk, geene godsdienstoefening zijn. De garnizoensdienst in de Westerkerk zal geleid worden door ds. Kindermann. Yan de hand van onzen novellist D. Dekker is bij den boekhandelaar L. A. Laurey alhier dezer dagen in het licht verschenen eene Texelsche novelle, getiteld: //De Verminkte Coupon." Beveelt zich dit werkje door zijn keurig uiterlijk zeer aanhet verdient bovenal door zijn boeijenden inhoud in veler handen te komen. Wij meenen, dat het genoeg is daartoe de aandacht van het publiek op deze uitgave te vestigen. De heer A. H. Bruch is benoemd tot klerk bij de Directie der Marine alhier. De proeven met het achterladings-kanon van 24 centi meters der landmagt te 's Hage zijn gisteren geëindigd. //Het Vaderland" zegt omtrent de genomen proeven o. a. het volgende: //Trouwens de verkregen uitkomst is beslissend en spreekt luide, zoo wel voor het vermogen als voor den trefkans van den beproefden vuurmond. Het lijdt toch, na dit re sultaat, wat het eerste betreft, geen twijfel dat ook op 1000 meters de pantserplaat van 20 centimeters met dit kanon zal worden doorboord; en wanneer men nu in aan merking neemt, dat de doorgaande pantsering der Euro- pesche pantserschepen in den regel niet meer dan 15 centi meters bedraagt, dan ligt de gevolgtrekking niet ver, dat het kanon van 24 centimeters volkomen bij magte is, om ook op grooteren afstand dan 1000 meters de huid der pantserschepen te doorboren. Wij gelooven dan ook dat alle termen aanwezig zijn om de artillerie der landmagt geluk te wenschen met het nieuwe achterladings-kanon van 24 centimeters. Een 9tal dezer vuurmonden is thans gereed en zal eerlang in de positie Helder in batterij gesteld worden. Een tweede 9tal is in aanmaak en zal weldra volgen. Z. K. H. Prins Alexander, de minister van Oorlog, en verscheidene andere hooggeplaatste personen, waaronder leden der Tweede Kamer, woonden ook deze proefneming bij." Den 8 October moet volgens vele natuurkundigen een der grootste springtijen plaats hebben, die men ooit heeft beleefd. De liefhebbers van zee-verschijnselen kunnen tegen dien datum hunne toebereidselen maken. Door den minister van oorlog is bepaald, dat den miliciens verlofgangers der ligting van 1866 toestemming tot het aangaan van een huwelijk wordt verleend, waartoe zij zich bij de chefs hunner corpsen kunnen aanmelden. Het lijk van den jongeling, die voor eenige dagen van het Groninger tjalkschip in de Buitenhaven over boord viel en jammerlijk verdronk, is door den Texelschen beurtman onder Wieringen opgevischt en te Texel aangebragt. Ds. C. H. ten Harmse van der Beek, predikant te Reitzum, Genum en Liclitaard, heeft voor het op hem uitgebragte beroep bij de Hervormde gemeente te Alkmaar bedankt. Te Medemblik zal met 1 October a. s. een Rijks telegraafkantoor met beperkte dagdienst worden geopend. In den tuin van L. Veldhuis, te Scharmen, is dezer dagen een aardappelplant gerooid welke 21 voet in omtrek had en de enorme hoeveelheid van 23 liter (kop) heeft opgeleverd. Voor de correctioneele kamer der Arrond.-Regtbank te Amsterdam werden jl. Woensdag drie zaken behandeld, die betrekking hebben op de aldaar onlangs plaats gehad hebbende ongeregeldheden op den Dam, wegens het door de militaire magt handhaven van het consigne, dat een ieder verbood, op de kleine steentjes vóór het paleis op den Dam te gaan. Het eerste feit was van 29 Aug. jl. en bestond in het toevoegen der woorden: //jij bent een gemeene ploert!», aan een sergeant der hoofdwacht. Ter teregtzitting bleek, dat de dader, die reeds een vonnis ter zake van opligting te zijnen laste had, in beschonken toestand twist met een schildwacht had gezocht. Toen hij voortging, tegen dezen te spreken, had de sergeant hem gelast van de kleine steenen af te gaan, waarop hij de woorden uitsprak, die tot zijne arrestatie aanleiding gaven. Die beklaagde verklaarde, zich niets van de zaak te herinneren. Vermits de beleediging echter door twee getuigen werd gestaafd, rekwireerde de substituut-officier van justitie, mr. J. C. Byleveld tegen hem oen geldboete van 12 of subsidiaire gevangenisstraf van 3 dagen, evenwel met vrij spraak van de ten laste gelegde verzwarende omstandigheid, als zoude de sergeant op dat oogenblik geweest zijn kommandant der wacht, daar ter audiëntie bleek, dat de officier der wacht toen aanwezig was. De tweede beklaagde, zekere J. Cornelissen, een overigens oppassend man van 47 jaren, stond teregt wegens het op 7 September 11. aan een sergeant, werkelijk kommandant der hoofdwacht, toe- Voegen der woorden: //jij bent een smeerlap!" Ook deze beleediging werd door drie getuigen gestaafd, terwijl de beklaagde over het gebeurde zijn diep leedwezen te kennen gaf. Vooral op grond daarvan rekwireerde de substituut officier tegen hem het minimum van straf, bedreigd tegen een beleediging in woorden, een bevelhebber der gewapende magt in de waarneming zijner bediening aangedaan, en dus eene cellulaire gevangenisstraf van drie dagen. Het derde vergrijp was van ernstiger aard, daar het hier gold iemand, die een schildwacht in de borst had gegrepen, welke op den avond van 8 September jl. het gemelde consigne handhaafde. Deze beklaagde verklaarde, door dc menigte te zijn opgedrongen en de zaak zich niet precies te herinneren. De substituut-officier rekwireerde tegen dezen eene cellulaire gevangenisstraf van 15 dagen, wegens het toebrengen van slagen aan een agent van de gewapende magt in de waarneming zijner bediening. De regtbank sprak reeds dadelijk het vonnis uit, en wel geheel overeen komstig bovengemelde rekwisitoren. Voorde betrekking van gemeente-ontvanger te Schoon hoven, aan welke tegenwoordig eene jaarwedde van f 600 verbonden is, hebben zich niet minder dan 94 sollicitanten aangegeven. Het volgend incident mag gewis zeldzaam genoemd worden. Eenige heeren van Zelhem begaven zich ter jagt. Een troep patrijzen vliegt op, een der liefhebbers schiet, en treft met den eenen loop van zijn geweer vier en met den anderen drie patrijzen uit denzelfden troep, die uit tien stuks bestond. Als eene opmerkingswaardige en hoogst zeldzame bijzonderheid, den plantengroei betreffende, vindt het volgende hier eene plaats. In de lente dezes jaars werd in den moestuin van het uur van Dundel gelegen prachtige buitengoed Staverden, op last van den in land- en tuin- bouwzaken hoogst bekwamen en onderzoeklievendon tuinbaas D. van der Veen, een buitengewoon groote aardappel, bij wijze van proefneming, als pooter, in den grond gelegd. Niet minder dan 39 stengels schoten uit dien pooter boven den grond, en namen derwijze in omvang en lengte toe, dat deze aardappelstruik in den vollen zin des woords een monsterstruik heeten mogt. In zijn volwassen toestand was hij dan ook werkelijk twee meters hoog, en bedroeg een halve meter de middellijn zijner oppervlakte, gemeten van de kruin. In het laatst van de vorige week zijn van dien ééncn pooter gerooid 236 aardappelen, en wel 96 fiksche eetaardappelen, 40 pooters en 100 kleine, te zamen nagenoeg t hectoliter, eene opbrengst boven verwachting. Uit eene goede bron verneemt de Gr.C., datjl. Zaturdag nog twee gezinnen, tellende te zamen 13 personen, uit Amerika te Ferwerd in Friesland zijn teruggekomen. Het land der Yankees schijnt daarom niet in alle deelen overeen te komen met de illusiën, die sommigen onzer landgenooten zich daarvan nog kortelings gemaakt hebben Uit Groningen wordt van den 22 dezer gemeld. Het wapperen van vlaggen uit schier alle woningen en het feestelijk aanzien, dat onze stad reeds in den vroegen morgen had, bewees dat er heden en volgende dagen feest zou worden gevierd, dat zijn ontstaan ontleent aan het 255jarig bestaan der Groninger hoogeschool. Dit feest wordt gevierd op de wijze, waarop de lustra der academiën gewoonlijk gevierd worden, en is gehouden met het houden eener maskerade door de leden der vereeniging //Vindicat atque Polit," waaraan zoo wel de oud-studenten deelnamen, als zij die nu onlangs ingeschreven zijn. De maskerade, die ten 2 ure een aanvang nam en met tussclienpoozen van enkele uren tot 12 ure des nachts wordt voortgezet, stelt voor //den intogt van Jolian III Sobiesky, Koning van Polen, binnen Weenen in het jaar 1683." De stoet zette zich, voorafgegaan door de muziek der stedelijke schutterij en gevolgd door de muziek van het 1ste regement infanterie uit Leeuwarden, buiten de Heerepoort in beweging en trok het grootste gedeelte der stad door. De trein werd geopend door den banierdrager met het wapen van //Vindicat atque Polit," daarop volgde de banierdrager met het wapen dei- academie en vervolgens de studenten in costumen, die alle schitterend waren en aan aller verwachting voldeden. De geheele optogt was in vijf groepen verdeeld, terwijl de commissarissen van orde, zoo wel te paard als te voet, zich langs den geheelen trein bewogen. In het bosclirijke Junne, nabij Ommen, toebehoorende aan den heer mr. F. K. A. Peitsch te Amsterdam, zijn zoo vele vossen, dat ze zelfs op klaarlichten dag de hoenders bij de woningen der boeren weghalen en geene haast maken op het geschreeuw dat men tegen hen aanheft. De meeste landlieden hebben naauwelijks de helft van hun pluimgedierte meer overig. Bij het oefenen der ligting van 1865, had te Maastricht jl. Woensdag voormiddag een ongeluk plaats. Een der manschappen viel, terwijl de troep met het geweer over den schouder en de versnelde pas marcheerde; de achter man liep met de regter borst in de vallende bajonet en bekwam eene gevaarlijke verwonding. Hij is onmiddellijk naar het militaire hospitaal gebragt, zijn toestand is zeer bedenkelijk. Naar men verneemt is hij gehuwd en vadpr. (N. Rott. Crt. Zeg ereis kereltje, waarom sta je zoo vrolijk te flui ten? «Omdat ik zoo blij ben baas." //Waarom zijt ge dan zoo blij?" //Omdat ik een nieuw hemd aan heb; kijk maar hoe mooi." //Het ziet er toch niet bijzonder nieuw uit; waar is het van gemaakt?» //Wel 'tis toch nieuw, want moeder heeft het eerst gister gemaakt van een oud hemd van vader.» //En waar was vader's oude hemd van gemaakt?" //Och, van grootmoeders oude beddenlakens, die zij nog van hare moeder gekregen had.» Een Zeeuwsch boertje, dezer dagen voor liet eerst zijns levens per spoor een uitstapje willende maken, kwam aan het station te Goes en schelde aan bij den stationchef. Op diens vraag wat hij ver langde. vroeg het Zeeuwtje een „toereloerkaartje" naar Kruiningen. De chef, die toevallig een oogenblik van drukte had, uit zijn humeur dat men hem zoo onbezonnen in zijne bezigheden kwam storen, antwoordde zeer kort: dat plaatskaarten aan het bureau, waarheen hij met den vinger wees, genomen moesten worden. Op dezelfde vraag werd hem daar tegen betaling een retourkaart voor Kruiningen gegeven. Een weinig voor het vertrek kwam reeds de conducteur om de kaartjes en vroeg er ook onzen vriend naar. Deze wist echter op het oogenblik niet waar hij het geborgen had, zocht in alle zakken, opende en keek in zijn tabaksdoos, doch te vergeefs; waarschijnlijk zou het door de haast zijn verlorenUitstappen en een andere kaart nemen, was, hoe smartelijk dan ook, het eenige wat er op zat en het werk van een oogenblik. Na weer plaats te hebben genomen, kwam o wonder! ook het eerste kaartje voor den dag en onder een uitroep van vreugde, ijlt het hoertje naar het bureau om een der kaarten tegen klinkende munt terug te geven. Tot zijn verbazing en teleurstelling gaf men hein ten ant woord: dat kaarten, eenmaal genomen en betaald, niet meer terug genomen werden. Na eenig talmen merkte de onervaren reiziger, dat hij te vergeefs sprak en besloot hij zich te troosten en zijn plaats in den trein te gaan hernemen, maar zie!.... tot overmaat van ramp vertrekt de trein, ons Zeeuwtje, met twee retourkaarten gewapend, verslagen en treurende achterlatende. Professor Aggassiz raadt hun, die veel met het hoofd moeten arbeiden, het gebruik van viseh aan, want dit voedsel bevat eene groote hoeveelheid phosphorus, een der bestanddeelen van de hersenen, dat door deze organen wordt opgenomen. Vandaar dat een visch- maaltijd, na eene inspanning des verstands, ons nieuwe krachten zal schenken. Eene ziekte, die zich thans in onderscheidene streken van ons vaderland openbaart en den naam draagt van tongblaar en klaauw- ziekte, brengt eene ernstige bezorgdheid onder de veehouders te weeg, die hun zeker met erkentelijkheid zal vervullen jegens dr. R. Smit, te Buruin, voor zijne opmerkingen omtrent die veeziekte, voor zijne raadgevingen om die te bestrijden en te voorkomen. De schrijver van die opmerkingen en raadgevingen herinnert, dat in 1839 deze ziekte ook onder het vee in ons vaderland heeft ge woed. De voornaamste verschijnselen dezer ziekte, die toen bij het vee werden waargenomen, zijn de volgende: De oogen staan flaauw en treurig, de eetlust is bijna geheel ver dwenen, de ontlasting is traag, de ligchaams-temperatuur is nu eens hooger dan weder lager, (vooral merkt men deze veranderlijk heid der warmtegraad op bij het slijmvlies van neus en mond), de hartslag is vermeerderd, de urine-afscheiding is verminderd en schijnt met eenige pijn gepaard te gaan, het dier is aanhoudend koortsig. Nadat deze verschijselen 35 dagen geduurd hebben, ontstaan er op de tong grootere eu kleinere blaasjes, bij sommigen ook aan den binnenkant der binnenlip en neusholten, slechts weinigen of soms ook geheel niet ziet men ze in de keelholte. De blaasjes be reiken dan de grootte van een erwt of boon en bevatten een dun waterachtig vocht; soms vloeijen deze blaasjes ineen, en geven den schijn alsof de geheele tong met één blaar is bedekt; er heeft eene aanhoudende afscheiding van mondslijm of spuwsel plaats, en het is deze dieren bijna niet mogelijk om voedsel te nemen, dat ge knauwd moet woeden, zelfs het drinken is hen hinderlijk, de melk afscheiding vermindert zeer, en zij geven teekenen van hevige pijnen te kennen. Zoodra zich de blaasjes op de tong vertoonen, vermui- deren de koortsachtige verschijnselen, die deze ziekte vooraf gingen, na twee of drie dagen breken zijde opperhuid (epithelium) van de tong gaat er af, en wordt na 7 a 9 dagen door een nieuwe huid of epitheliumlaag vervangen, de slijm-afscheiding in den mond vermindert, zoodat de tongblaar na 10 a 12 dagen is afgeloopen. Ofschoon deze ziekte juist niet zoolang duurt, heeft er toch eene aanmerkelijke vermagering plaats, er gaat nog al eenigen tijd over heen voordat zij weer behoorlijk op de melk zijn, en bij de vette runderen eer dat zij weder hun vroeger gewigt hebben terug gekregen. De tongblaar, schoon op zichzelve voor den veehouder eene schadelijke ziekte wegens gemis aan zuivel, wordt dikwijls achter volgd door de zoogenaamde klaauw- of kleiziekte, die zich ken merkt door kleine blaasjes tussehen de klaauwen der voor- en achterpooten. Deze blaasjes zijn gevuld met eene geelachtige vloei stof, die dikwijls verettering van klaauwen en voetzool na zich sleept het dier dat nu verhinderd wordt om te kunnen loopen, lijdt aan deze ziekte veel meer dan aan de tongblaar, en het vereischt soms drie weken tijd, voor dat deze laatste aandoening is geweken. Hoe lastig en schadelijk deze ziekte ook is, is ze toch over het algemeen niet doodelijk, wanneer er namelijk eene goede verpleging plaats heeft. Wat betreft de oorzaak dezer ziekteverschijnselen, deelt de heer Smit als zijn gevoelen mede, dat die aan zekere schimmels moet worden toegeschreven, welker kiemen of' zaden in de lucht zweven, op het voedsel of op de tong van het rund zich nederzetten, zich daar onder gunstige omstandigheden ontwikkelen en alzoo de ge vreesde tongblaar voortbrengen; terwijl op de eene of andere wijze het mondslijm, waarin deze kiemen van schimmels zich bevinden, op het dunnere vlies tussehen de klaauwen wordt overgebragt en daar de klaauwziekte te weeg brengt. In de jaren 1839 en 1840, toen de ziekte hier te lande heerschte, zijn de navolgende middelen met goed gevolg aangewend, zoowel om de verspreiding te voorkomen als om de genezing te bevorderen. 1. Doet zich deze ziekte in eene zekere streek voor, zoo raden wij de veehouders in derzelver nabijheid aan, om de mondholten hunner runderen, doch voornamentlijk de tong, een of tweemaal daags te wasschen met eene verdunde oplossing van carbolzuur of met alcohol van 16 graden. 2. Wordt de ziekte onder één of meer rundereu ontdekt, zoo is eene geheele afzondering dringend aan te bevelen. 3. De tong en mondholte moeten dan eenige malen daags goed geivasschen worden met een mengsel van een kan azijn en een halve kan water, waarin een ons zout en een ons honig zijn opge lost, of met een aftreksel van een handvol saliebladen op een kan water met bijvoeging van vijf lood honig en een lood zoutzuur. 4. Volgt hier niet spoedig genezing op, of is aan de slijm, die in den mond wordt afgescheiden, een rotachtige reuk, zoo late men twee handen vol eiken bast op water afkoken tot anderhalf kan vocht, doet daarbij een lood zoutzuur, en laat het gebruiken als het bovenstaande. 5. De trage ontlasting bevordert men door het rund dagelijks een of twee lepels vol wonderzout in te geven opgelost in water. 6. Om de ontsteking der klaauwen tegen te gaan, doet men een pap om de ontstokene deelen, gemaakt uit koemest met azijn. 7. Heeft er reeds verettering in de ontstokene klaauwen plaats, zoo moeten zij dagelijks een paar malen met kalkwater worden ge- wasschen; houdt de ettering daarna op, zoo dient men ter verdere genezing de klaauwen iederen, of om den anderen dag, dunnetjes met teer te bestrijken: deze middelen hebben in vele epidemiën van tongblaar uitmuntende diensten bewezen. Om deze dieren zooveel mogelijk op de melk te houden en het sterke vetverlies te voorkomen, geeft men hen dagelijks gare aard appelen tot een pap gestampt, of lijnkoek, opgelost in water met bijvoeging van wat gerstemeel of weitenzemelen. Aan het einde zijner mededeeling, waarvan zeker door veehouders met veel belangstelling zal worden kennis genomen, waarschuwt dr. Smit tegen het in aanraking brengen van personen, die zieke rundereu verplegen, met gezond vee, aangezien de beschreven ziekte zich zeer gemakkelijk overplant. Ofschoon de schrijver erkent, dat de melk der aan deze ziekte lijdende runderen niet geschikt is om er goede kaas en boter van te maken, verzekert hij, naar aanleiding van proefnemingen, dat het gebruik van de melk en het vleesch van zoodanige dieren geene nadeelige eigenschppen voor den mensch oplevert. Hij gelooft even-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1869 | | pagina 2