1869. N°. 129.
Woensdag 27 October.
27 Jaargang.
Louis Philippe en Philipon.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
STATEN-GENERAAL.
HELDERSUHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
„Wij huldigen het goede."
Verscliijiit Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 1.30.
M franco per post - 1.65.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Donderdag den 88 dezer vertrekt de Oost-
Indische mail over Southampton.
II. (Slot.)
Philipon was door vele gaven boven anderen tot den rol,
dien hij speelde, geschikt. Zelve een slechts middelmatig
teekenaar, had hij een scherp oog om de talenten van
anderen te raden, te ontdekken en aan te kweeken. Hij
is het, die den thans zoo beroemden Gustave Doré in den
schoolknaap heeft erkend; hij vormde Gavarne, hij leidde
Fraviès. Zijne persoonlijkheid was de band, die deze ver
schillende karakters bijeenhield; zijn wil gaf eene vaste
rigting aan hun streven, zijne edelmoedigheid, zijne onpar
tijdigheid ontnamen elke aanleiding tot twist en strijd aan
de verbondene kunstenaars. Reeds in 1832, dus twee jaar
na de troonsbestijging van Louis Philippe, had Philipon
de talentvolsten, de edelsten der genen, die de nieuwe
regering bestreden met elkander en onder zijn scepter
weten te vereenigen. Het huis waar zijn papieren troon
stond, en waar hij met de zijnen nieuwe aanslagen uitdacht,
of pogingen aanwendde om de gevolgen der oude te ontwijken,
was de woning van den boekverkooper Aubert. Deze
boekhandel was door hem gegrond; de vele veroordeelingen
in boeten toch, waartoe zijne publicatiën werden veroordeeld,
maakten eiken gevestigden uitgever ongeneigd om zijne
medewerking te verleenen. Daar zat hij dan omringd door
zijnen staf, de geestige Julien, Grandville, de uitvinder
dgr bekende parodiën van menschen met dierenkoppen,
Daumier, de eerste der broeders, Henri Monnier, die
eigenlijk meer geschikt was om huiselijke scènes te schetsen,
dan om 't politiek tooneel te betreden, Desperets, Praviès
en zooveel anderen.
Daumier, Henri Monnier en Fraviès waren de meest
onvermoeide strijders; de eerste en de laatste uit politieke
overtuiging, de middelste uit liefde voor zijne kunst.
Ieder hunner is de uitvinder van een type, dat een tijd
lang de bourgeoisie kenschetste en persifleerde.
De bekende commedie ,/l Auberge des Audrets" gaf
den tooneelspeler Lemaitre aanleiding tot het scheppen van
het origineele karakter van Robert Macaire. Robert en
Bertrant, zijn ook bij ons bekend.
Lemaitre pleegde echter zulke heftige aanslagen tegen
de bestaande orde van zaken, zulke krachtige aanvallen
tegen wet en orde, dat het tooneelstuk verboden werd.
Toen maakte zich Daumier meester van het nu algemeen
bekende type.
De roover Robert Macaire werd voor hem, altijd aan
gevuurd door Philipon, het beeld der gewinzucht der
bourgeoisie. Het beurspel vooral, de zucht om rijk te
worden zonder arbeid, de wijze, waarop zich directeuren
en administrateurs van allerlei actiën-gezelschappen pleegden
te verrijken ten koste van de aandeelhouders, werden door
hem gegeeseld en gepersonifieerd in Robert Macaire.
Eenige voorbeelden mogen hier volgen.
Robert Macaire is doctoreen zieke komt hem bezoeken.
;/Uwe ziekte is hoogst ernstig; kom mij dikwijls bezoeken,
dat zal u niet ruïneeren, want, voegt hij er met affectatie
bij//mijne consulten zijn gratis. De medicijnen moet gij
alleen betalen. Hier zijn twee doosjes pillen a 20 gulden."
Aarzelt de zieke, dan zegt hij, in 't heengaan//de doosjes
worden terug genomen tegen een stuiver het stuk."
Robert en Bertrant hebben een liefdadige instelling
gegrond. //Wij hebben hier nmorale en action," zegt Robert
deftig. Bertrant begrijpt de edelmoedigheid niet. „En
actions de 250 francs, hien entendu!" luidt de verklaring.
Een volgenden keer hebben zij een gezelschap tot exploi
tatie van goudmijnen in Rusland opgerigt.
//Drommels," zegt Bertrant, //wij hebben ons millioen in
handen; maar gij weet, er is geen goud, niets als zand.
//Dat is niets; een paar jaar keeren wij dividenten uit."
//En dan?"
//Dan dan rigten wij een Maatschappij op tot exploitatie
van het zand!"
//Ja, maar er zijn toch gendarmes en policie in de
wereld
"Wat, gendarmes en policie! des te beter laten ze aan-
deelen nemen."
Praviès, de tweede in de rij der vaste medewerkers van
Philipon, is de uitvinder van „Monsieur Maijeux." Monsieur
Maijeux met zijne hooge schouders, zijne ontzaggelijk lange,
magere armen, zijne korte, dunne beentjes, is een opvolger
van Esopus; hij is minder ernstig, meer uitgelaten, maar
overigens ligchamelijk en zedelijk hetzelfde typealleen
met het onderscheid, dat de tijd en de zeden op zooveel
eeuwen afstand hebben moeten veroorzaken.
Maijeux was débauché, loszinnig, geloofde aan vrouwen
deugd veel minder nog dan aan zijne eigene beminnelijkheid,
die klein genoeg is, maar die met geld is bij te spijkeren.
Charles Baudelaire beweert, dat het oorspronkelijk model
van dit type is geweest een zekere Leclaire, iemand, die
zijn geld won met het voorstellen van gezigten, maskers,
karakters etc., in kleine kroegen.
Wat daarvan zij, in de handen van Fraviès werd Maijeux
de personificatie van andere ondeugden der bourgeoisie,
van hare zinnelijkheid, haren lust in goedkoope galanterie,
de platheid van haar dagelijksch leven.
De keuze van voorbeelden is hier moeijelijk, zelfs dan,
wanneer men niet al te groote eischen aan de kieschheid
stelt. Leest men die ruwe naakte taal, die handtastelijke
aardigheden, dan kan men zich naauw voorstellen, dat
zulke dingen in 1830 veroorloofd waren, en dat 1830 nog
zoo digt bij ons ligt.
Maijeux is gehuwd; //als mijn vrouw het wist!" is
Maijeux's gewone uitroep, en de helft van zijn pleizier.
Somtijds gaat Maijeux uit wandelen met een zeer jong
pensionnairetje, bijna nog een schoolkind; //als mijne vrouw
het wist, nom de Dieu! Maijeux, je gunt je wat!" Maar
pensionaire of dame van zekere ondervinding, in zijne
oogen ontleenen zijne conquetes haren meesten glans aan
het contrast met zijne vrouw, en de wetenschap, dat hij
dat geduldige schepsel bedriegt, versterkt zijn genot.
Maijeux is soms winkelbediende, nu bakker, dan schoen
maker, maar altijd knijpt hij kindermeisjes in de wang,
altijd is hij op weg naar eene //bonne fortune," altijd zijn
zijne discours ligtzinnig, dikwijls lascief en zedeloos.
Ook nadat de drukperswetten van 1835 den invloed der
Caricatuur hadden gefnuikt, heeft Maijeux getracht een
rol te spelen onder den titel van //Wijlen Monsieur Maijeux,
bij zijn leven jager van de Parijsche Nationale garde, lid
van zeven academiën, adspirant ridder van het Legioen van
Eer, een der dapperen der Julijdagen."
In die qualiteit liep Maijeux dan ook rond met de hooge
beerenmuts, in 't vol ornaat der burgerwacht en bemoeide
zich met den strijd in Polen, met den opstand in België,
en was hij een verklaard voorstander van Leopold I.
Een derde schepping, die de Caricatuur aan Philipon
te danken heeft is Ms. Prudhomme van den teekenaar Henry
Monnier Henri Balzac, anders ook voor geen gering
gerucht vervaard, zegt van ms. Prudhomme; hij houdt
niet van kinderen en niet van grijsaards, hij heeft een even
grooten afkeer van kruideniers als van pennelikkers, hij
doet u met alles lagchen, zelfs met moederliefde en kinder-
trouw; toch troost hij u nergens mede, en maakt u met
geen enkelen toestand tevreden. Mons. Prudhomme stelt
voor de weinig ontwikkelde, bekrompene burger, die, niet
tevreden zijn onbekookte meeningen aan den man te
brengen, ze nog voordraagt met een voorkomen van wijsheid,
ze uitschreeuwt, ja, ze uitgalmt. Mons. Prudhomme
behoort tot die gelukkige lieden, die over wetenschap,
politiek etc. philosoplieren in hunnen ledigen tijd, die zich
voorstellen, dat geleedheid maar lari, en gezond verstand
alles is. O! dat arme gezonde verstand!
Mons. Prudhomme vertelt de grootste onzinnigheden in
den meest opgeschroefden stijl.
//Waarom," vraagt hem een volbloed democraat, //waarom
kunnen wij geen republiek hebben?"
//Omdat die in Frankrijk onmogelijk is."
//Waarom?"
//Frankrijk is te groot!"
//Maar in België dan?"
//België is te klein?
//Holland is toch een republiek geweest?"
«Dat is een land voor kikkers, vol moerassen!"
//En Zwitserland?"
//Dat is bergachtig!"
//En Noord-Amerika?"
//Dit is een zeevarend volk. Gij ziet wel, wij kunnen in
Frankrijk geen republiek hebben, ik heb u dat duidelijk
gemaakt.
Jozeph Prudhomme wandelt met zijne vrouw: //Jozeph,
ik heb een toegangskaart, laat ons de zitting van de kamer
bijwonen."
«De kamers? hm! een goed plan; maar... ik geloof, dat
ik toch liever naar de apentuin zou gaan. En andermaal
is hij in een museum van schilderijen. Een prachtig stuk,
die 'toon, die kleur, welk een perspectief, ja! ja! Charlet
is een groot schilder!
//Mijnheer!" zegt een dienstvaardig buurman, de schilderij
is niet van Charlet, 't is van een der leerlingen van de
schilderacademie.
//Dadelijk welgezien! dat kereltje zal 'twelleeren, maar
er zit nog geen diepte in dat doek, geene gedachte, zooals
in die van Charlet!" Zoo redt zich Joseph, onverstoorbaar
met zich zelf tevreden, uit de klem.
Stelt u voor, dat de regerende klasse op deze wijze nu
dagelijks, bijna elk uur, wordt gepersifleerd, dat hare
gebreken als met een vergrootglas worden blootgelegd, en
hare goede hoedanigheden worden verzwegen.
Stelt u voor, deze aanvallen geschieden in het Fransch,
eene daartoe bij uitstek geschikte taal, en voor Franschen,
een volk als geschapen om dergelijke indrukken te ont
vangen, dan wordt het u verklaarbaar, hoe in 1835 de
regering op den moordaanslag, door Fieschi en de zijnen
met behulp eener machine infernale gepleegd, meende te
moeten antwoorden met de bekende wetten op de drukpers
dan wordt het duidelijk welk een diepe klove in die vijf
jaren was ontstaan tusschen de regerende klasse en de
overige staatsburgers, en hoe aan die wijde klove die drukpers
niet onschuldig was. En is dan in 1848 het burger
koningschap gevallen, als van den boom de rijpe vrucht,
dan tellen onder de redenen Philipon en de zijnen mede.
Bladen als //le Yentre legislatif", van Damier, zijn
geene gewone lithographiën, zij zijn data in de geschiedenis,
want terwijl Maijeux, Robert Macaire en Jozeph Prud
homme als stekende bijen gonsden om de ooren der zalige
bourgeoisie, vielen er ook harde slagen.
Welken indruk denkt men, dat het moest maken, als
van al de leden der wetgevende kamer, onder de bena
ming ygrosventres, Centriers de la Chambre prostituee"
etc., karikaturen in omloop waren, alle sprekend gelijkend
en toch tot afschrikwekkends toe overdreven?"
Toch zat Daumier dagelijks op de publieke tribune; een
stuk klei in de hand, modelleerde hij zijne buste der
afgevaardigdeneerst gelijkend, daarna alle scherpe trekken
overdrijvende, totdat zij eindelijk als ware monsters in den
handel kwamen, terwijl Philipon zorgde, dat de beeldjes
werden verklaard, door de eene of andere voor het volk
kwetsende, uit haar verband gerukte phrase den député in
een onbewaakt oogenblik ontsnapt. Gelukkig nog, indien
zij er zoo goed afkwamen als de minister d'Argout, van
wien men niets anders wist te zeggen, dan dat hij zijn
reusachtigen neus ingerigt had tot bergplaats van het
staatsarchief.
Indien wij nu aan de karikatuur, aan Philipon en zijn
werk een ernstigen invloed op den val van Louis Philippe
toeschrijven, dan zal niemand, die Frankrijk en de Franschen
kent, niemand, die gelooft in de magt van het kleine, ons
beschuldigen van overdrijving, 't Is steeds de oude fabel
van den leeuw overwonnen door den muis. Vroeger, toen
men in de geschiedenis niets anders zag dan de kronijk
van het leven en de daden der vorsten, zoude men een
zoodanigen invloed hebben ontkend. En al ontkende men
dien invloed niet geheel, de moeite om dien na te gaan en
aan te wijzen, had men zich niet ligt getroost.
Thans echter, nu men in de geschiedenis wil zien het
leven, lieven en lijden van het volk, thans is ook datgene
belangrijk, waarmee het volk heeft gelagchen, en waardoor
zich het volk heeft laten opwinden.
Tweede Hamer.
Aan de afdeelings-verslagen ontleenen we nog de volgende
bijzonderheden betreffende het onderzoek der begrooting voor
Justitie. Door onderscheidene leden werd gewezen op de
afschaffing der doodstraf, waaromtrent men verlangde de
plannen der regering te vernemen- Men drong ook aan
op de herziening der wet, regelende de tucht op de koop
vaardijschepen; op de intrekking der Zondags-wet; op de
aanbieding eener policie-wet, waarbij de bevoegdheid van
policie-beambten, en de verhouding tusschen rijks- en ge-
meente-policie is geregeld; op eene nieuwe voordragt op het
krankzinnigen-wezen en de tienden. Tevens vroeg men
inlichtingen naar den stand der werkzaamheden van de
staats-commissie, die indertijd met het ontwerpen eener
nieuwe wetgeving op de eigendoms-overdragt, het hypotheek
wezen en het notariaat werd belast. Wat de militaire
Strafwetgeving en Strafregtspleging betreft, wenschte men
opheffing van het Hoog Militair Geregtshof en beregting
der misdrijven van militairen op de wijze zoo als dat in
Nederl. Oost-Indië en in België geschiedt; beperking van
het aantal militaire auditiën, in verband met dat der terri
toriale afdeelingen. Ook de herziening der vreemdelingen
wet kwam ter sprake, naar aanleiding van het herhaalde
bezoek der Zigeuners en hetgeen te Rotterdam en te Vlis-
singen is voorgevallen met zekeren Engelschman, Lamb
genaamd, die onwettig aangehouden en later weder op vrije
voeten gesteld zou zijn.
De minister van Koloniën heeft een memorie van beant
woording ingezonden op het verslag, naar aanleiding van
het onderzoek der Indische begrooting voor 1870. Daarin
zegt de Minister o. a.//Ten onregte heeft men uit de
memorie van toelichting afgeleid, dat de Minister het In
dische bestuur wilde tentoonstellen en zich over dat bestuur
bij de Vertegenwoordiging beklagen. Ver van den gou-