1869. N°. 139.
Vrijdag 19 November.
27 Jaargang.
Nieuwe Belastingen.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
KENNISGEVING.
GEBRUIK VAN STOOMTOESTELLEN.
STATEN-GENEIIAAL.
Po,
hel!
llen
'■oor,
HELDERSUHE
JV1EUWEDIEPER COURANT,
ader
fl9H
:anrc""
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
21( Abonnementsprijs per kwartaal
88
franco per post
1.30.
1.65.
I Prijs der Advertentiën: Van 1i regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsrnimte berekend.
i Heden vertrekt de Oost-Indische innil over
2
ApJIarseille.
!20
.201
ïape
Bofe Het GEMEENTEBESTUUR van den HELDER,
Ontvangen hebbende eene circulaire van de Gedeputeerde Staten
Ier provincie Noord-IIolland van den 27 October 1869, No. 5
jpgTrovinciaal blad, No. 60),
Vestigt, ter voorkoming van tijdverlies, de aandacht van belang
hebbenden op het onderscheiden karakter der vergunningen, a. tot
f plaatsing van een stoomwerktuig, en b. tot het in werking
j prangen van een stoomketel.
oen( Eerstgemeldde vergunning, tot plaatsing van een stoom-
5pwerktuig, moet worden gevraagd aan de Gedeputeerde Staten,
rolgens art. 2 van het Koninklijk besluit van 31 Januarij 1824
5(jStaatsblad No. 19).
f29 Ter verkrijging van laatstgemelde vergunning, tot het in wer-
2(king brengen van een stoomketel, wendt men zich tot den
Heer Minister van Binnenlandsche Zaken, volgens art. 1 van het
Koninklijk besluit van 24 September 1869 (Staatsblad No. 154),
welk artikel woordelijk luidt:
„Ieder, die de vergunning tot het in werking brengen van een
itoomketel wenscht te verkrijgen, wendt zich met eene schriftelijke
lanvraag tot Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken.
van Deze aanvraag behelst eene opgave van:
rer_ a. den naam en de woonplaats van den vervaardiger;
b. de zelfstandigheid waaruit de ketel, beneve-is de kookhuizen,
jearuurgangen en vlampijpen vervaardigd zijn;
f0j. c. den vorm, de afmetingen en de wanddikte van den ketel en
jjevan de onder b genoemde deelen
,jn d. de uitgestrektheid van het oppervlak dat verhit zal worden
e. de veiligheidskleppen en hare afmetingen;
die f' t'e toestellen dienende om het waterpeil waar te nemen en
)0_op de behoorlijke hoogte te houden;
g. de toestellen dienende om een ontstaan watergebrek aan te
kondigen
2gr h. de grootste werkelijke drukking, uitgedrukt in kilogrammen
Jtj op den vierkanten centimeter, die men voornemens is den stoom in
tgden ketel te laten u'toefenen.
2q De werkelijke drukking is het verschil tusschen de drukking,
welke door den stoom en die, welke door den dampkring tegen de
,j. wanden van den ketel wordt uitgeoefend-"
Het Gemeentebestuur voornoemd,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
den 18 November 1869. L. YERHEY, Secretaris.
HL
De tweede belasting, die wij waagden aan te bevelen,
was die op den tabak. Nederland is een van de weinige
landen, waar de tabak onbelast is. Frankrijk, Spanje,
Oostenrijk trekken uit de tabaks-regie belangrijke inkomsten.
Zonder tot de regie, het staatsmonopolie in zijne uiterste
consequentie, zijn toevlugt te nemen, heeft ook Engeland
hooge regten van deze plant.
Tegenover eenige onmiskenbare bezwaren aan deze be
lasting verbonden, staan zeer groote voordeelen. In de
eerste plaats heeft zij dit groote voorregt, dat zij in zekeren
zin vrijwillig wordt opgebragt. Rooken is geen levens
behoefte. De belasting drukt niet op het noodige, maar
op het overtollige. Niets is gemakkelijker, dan zich aan
deze belasting te onttrekken, indien ze te bezwarend wordt.
Enkele verslaafde rookers zullen zich misschien moeijelijk
aan den verdovenden invloed van den tabak kunnen ont
trekken. Voor het volgende geslacht zal ook dit geringe
bezwaar niet meer bestaan. En waarlijk, wij zullen er
niet minder om zijn, indien wij niet altijd een pijp of
sigaar in den mond hebben! Velen zien in den tabak een
hulpvaardig trooster, een verstandverhelderenden prikkel.
Misschien zal het voor zeer enkelen zoo zijn. Voor de
meesten is het eene gewoonte, en niets meer. Velen
erkennen, dat het eene slechte gewoonte is, maar veront
schuldigen zich met net gemakkelijke: «ik kan 't niet
laten, ik kan niet arbeiden zonder te rooken." Maar zelfs
de sterkste voorstander van het veel gebruikte kruid zal
moeten erkennen, dat eene belasting op den tabak, die niet
bestaat, billijker, regtvaardiger, verstandiger zonde zijn,
dan die op zeep en zout, die wel bestaat.
Een valsch medelijden zegt: moet dan de arbeider, die
nu al zoo weinig genot heeft, nog zijn pijp missen, die zijn
lot verzoet?
Iemand, die nimmer heeft gerookt, is zeker niet onge
lukkiger dan hij, die alle half uren zijn neuswarmertje stopt.
Want de tabak is eene kunstmatige behoefte, men moet
rooken leeren. Men zoude zich in elk gezelschap belagchelijk
maken, indien men beweren wilde, dat de vrouw van den
werkman een zooveel beklagenswaardiger wezen is dan
haar ega, omdat ze niet met een pijp in den mond aan de
wieg zit of aan de waschtobbe staat. De Nederlandsche
vrouw rookt niet, de Spaansclie soms, voor de Creoolsehe
is de cigarette dikwerf eene behoefte geworden. Ook dit
is eene vraag van gewoonte. Maar indien men dan bij
deze quaestie weer het oog vestigt op den toestand van
de arbeidende klasse, een onderwerp dat thans in geheel
Europa aan de orde van den dag is, dan dringt zich
eene geheel andere zijde van het vraagstuk aan ons op.
Dan vragen wij, of er inderdaad grooter kwaad voor den
arbeider bestaat dan de tabak? Terwijl aan de eene zijde
zich het verschijnsel voordoet, dat 's jaars millioenen bij
millioenen schats in Europa worden verteerd in nutteloozen
damp, damp door diezelfde arbeiders betaald met een deel
van hun karig loon, en wij zien aan den anderen kant, het
gebrek, het lijden, dat in sommige maanden van het jaar
zijne donkere vleugelen over de woningen zooveler werk
lieden uitbreidt, dan betreurt het ieder denkend wezen, dan
zucht elk hart dat zijn medemensch lief heeft, over het
schrikkelijk feit, dat die millioenen nutteloos zijn verdwenen
in blaauwe rook, naauwelijks een merkbaren prikkel ver
schaffende van ongevoelig gewordene smaakzenuwen, milli
oenen, die kleeding, voedsel en vuur hadden kunnen
verschaffen aan zoovelen, die gebrek lijden.
Waarlijk 't zou geen slechte belasting zijn, die de tabak
duurder maakte. Die ons dwong eene gewoonte te beperken,
die nergens zoo zeer als in Nederland alle klassen der
bevolking beheerscht!
Maar juist omdat alle klassen, alle rangen en standen in
Nederland rooken, is de tabak een bij uitstek geschikt
onderwerp voor eene belasting.
Een betrekkelijk laag regt, zoude reeds een groote op
brengst verzekeren. Als artikel van weelde, waarvan men
al dan niet gebruik kan maken, zou de tabak, al werd ze
hooger in prijs, niemand bezwaren. Tengevolge van eene
zoo geringe mate van zelfbeheersching, als men bij elk
verstandig en denkend wezen mag veronderstellen, zoude
men slechts zooveel te minder rooken als de belasting
bedroeg. Dezelfde waarde aan tabak bestedende, zoude
men zich of met eene mindere soort, of met eene geringere
hoeveelheid tevreden moeten stellen.
Deze voordeelen zijn zoo groot, deze belasting zoude zoo
gemakkelijk worden gedragen, dat daartegen alle bezwaren,
die voornamelijk liggen in de wijze van heffing, onbeduidend
schijnen.
De afschaffing van de accijnsen baatte voornamelijk de
lagere klassen van de maatschappijvan hoofdelijke om
slagen, die hoe langer hoe meer doordringen in ons
gemeentelijk belastingstelsel, is bet laagste inkomen geheel
vrij gesteld. Deze lagere klassen die toch van den staat
dezelfde bescherming in veiligheid genieten als de meer
vermogende standen, kunnen zich toch niet ontheven rekenen
van den pligt om in de staatslasten bij te dragen. Gelukkig
dan de belasting, die niet op de behoeften, maar op de
weelde dier lagere klassen drukt!
Alzoo kan het in onze oogen alleen de vraag zijn: op
welke wijze moet die belasting worden geheven? Wij toch
zijn volledig overtuigd, dat men vroeger of later tot eene
belasting op den tabak komen moet.
Zal de tabaksbelasting geheven worden als regie, als
droit de débit, of als inkomend regt of accijns?
Wij voor ons verklaren ons al dadelijk tegen de eerste
wijze van heffing. Dat koopmannetje-spelen van den staat,
dat //groote koopman in tabak" zijn, zoo als onze vaderen
van Napoleon I zongen, strijdt met alle gezonde economische
begrippen. Een s'aats-monopolie vereenigt in zich alle
radeelen, die eigen zijn aan het wezen der monopoliën,
dure voortbrenging, onregelmatige voorziening van de markt,
enz., zonder een enkel der toevallige voordeelen,
zorgvuldige behandeling, uitstekendheid van liet product,
aan te bieden. Let men alleen op het verschil in inkoops-
en verkoopsprijs, dan is men geneigd te gelooven, dat liet
staatsmonopolie ontzaggelijke winsten in de schatkist
brengt, ziet men daaientegen om in eene bijna ge
heel Fransche zaak eene Fransche uitdrukking te bezi
gen het cahier des charges in, dan staat men verstomd
over de ontzaggelijke uitgaven aan personeel, ambtenaren
en controle, aan de omslagtige en kostbare wijze van
beheer, dan leert men, dat de regie wel schatten brengt
in de schatkist met de eene hand, maar om met de andere
hand weêr aan diezelfde schatkist groote, te groote eischen
te stellen voor noodige en onnoodige kosten. De beide
andere vormen blijven nog ter beschouwing over.
(Wordt vervolgd).
Tweede Kamer.
De behandeling der Indische begrooting wordt nog steeds
door de kamer voortgezet en van tijd tot tijd komen er
belangrijke discussiën voor. Bij de behandeling van-de wet
p de inkomsten werd door den heer Nierstrasz een amen
Al
dement voorgesteld, strekkende om onder de belastingen
weder op te nemen de pacht der pandjeshuizen, welk middel
van inkomst sedert de vorige begrooting bij koninklijk be
sluit is opgeheven. Onder de leden der conservatieve partij
waren er onderscheidenen, die dit amendement dat door
den heer v. d. Putte zeer teregt als een sterksprekende
afkeuring van 's ministers handelwijze werd beschouwd
ondersteunden. De reden, die voor de aanneming van het
amendement werd opgegeven, bestond hoofdzakelijk hierin,
dat, naar het gevoelen dier leden, geen belasting moest
worden afgeschaft zonder een ander middel van inkomst
er voor in de plaats te stellen. Na de herhaalde bestrij
ding door den minister van Koloniën werd het amendement
met 54 tegen 13 stemmen verworpen. Het geheele hoofd
stuk, middelen in Indie, werd met 48 tegen 13 stemmen
aangenomen.
Vervolgens is aan de orde gesteld de wet op de middelen
in Nederland.
BINNENLAND.
HELDER en NIEUWEDIEP, 18 November.
Als men aan officieele verklaringen niet geheel en al
geloof ontzegt, dan is het volgende, dat ons uit Parijs
wordt gemeld, niet van gewigt ontbloot. Baron von Wertlier,
de nieuw benoemde Pruissische gezant, overhandigde dezer
dagen zijne geloofsbrieven aan Keizer Napoleon, en ver
zekerde daarbij, dat zijn souverein hem had opgedragen
om al zijne pogingen aan te wenden, ten einde de vriend
schapsbetrekkingen en de volmaakt goede verstandhouding
te bestendigen, die zoo gelukkig tusschen Frankrijk,
Pruissen en den Noord-Duitschen Bond bestaan. De Keizer
antwoordde daarop met de verzekering, dat ook hij begeert
de goede verstandhouding tusschen beide natiën te hand
haven en de vriendschapsbetrekkingen met elkander te
ontwikkelen.
Als die vredelievende toespraken nu iets meer beteekenen
dan ijdele klanken, dan strekt het bovenvermelde zeker tot
geruststelling van hen, die steeds vrees koesteren, dat de
talrijke staande legers van Frankrijk en Pruissen te eeniger
tijd bestemd zijn zich met elkaêr te meten. In de diplo
matieke wereld is echter de taal vaak het middel om de
gedachten te verbergen, en ondanks die schoone woorden
van vrede en vriendschap zou het daarom niet onmogelijk
zijn, dat er oorlog ontstond. Meer afdoende verzekering
van den vrede is de opmerking, dat Napoleon oud en
sukkelend is en dat de binnenlandsche toestand van het
Fransche keizerrijk in deze dagen een buitenlandschen oorlog
zoo goed als onmogelijk maakt. Immers steeds meer hoort
men wijzen op de toenemende ligchaamszwakte van Napoleon
op zijne vrees voor zijn spoedig naderend einde; op zijn
voornemen, om nog tijdens zijn ieven afstand te doen van
de regering ten behoeve van zijn zoon, onder voogdij der
moeder, opdat zijn dood niet het sein worde voor een ge-
vreesden opstand; op de gisting die er allerwege in Frankrijk,
maar vooral te Parijs bestaat, waar tal van volksvergade
ringen door duizenden worden bezochtop de houding der
oppositie in het Wetgevend Ligchaam, waardoor de regering
zelfs genoodzaakt wordt eene vrijgevigheid in acht te nemen,
die men te voren nimmer van haar had durven te gomoet
zien. Voor de Fransche regering is de binnenl. toestand
tegenwoordig een bron van zeer groote zorg.
Voor eenigen tijd werd door den Raad dezer gemeente
besloten tot den houw eener nieuwe school en onderwijzers
woning op het Koegras. Tegelijk daarmede werd o. a. het
besluit genomen, den Raad der gemeente Callantsoog uit
te noodigen 'tot dezen bouw eene bijdrage te verleenen, daar
onderscheidene kinderen, tot laatstgenoemde gemeente behoo-
rende, die school bezoeken. Het antwoord dat onze gemeen
teraad hierop bekwam luidde, dat het bestuur van Callantsoog
700 wilde bijdragen, indien althans de Hooge Regering
en het Bestuur dezer provincie die som aan Callantsoog als
subsidie wilden verleenen, daar die gemeente zelve tot het
doen eener bijdrage niet in staat is. Op een daartoe
strekkend adres heeft Z. M. nu afwijzend beschikt en de
verdere behandeling van die zaak bij het Prov. Bestuur is
daarmede ook vervallen.
Op a. s. Zondag avond geeft de bij ons zoo gunstig
bekende heer Kinsbergen eene voorstellinginhet lokaalMusis
Sacrum alhier. „Goede wijn behoeft geen krans" zegt
het spreekwoord en het vele schoone en belangwekkende
dat de heer Kinsbergen zijnen bezoekers te aanschouwen geeft,
behoeft bijna geen verdere aanbeveling. Wij willen dan
ook thans niet anders doen dan de aandacht op deze voor
stelling vestigen in het vertrouwen, dat ons publiek met
graagte gebruik zal maken van deze gelegenheid om de
kennismaking met de kunstvoorstellingen van den heer
Kinsbergen te vernieuwen. (Zie advertentie hierachter).