ïïtitëtliïdt worden gebeiteld, hetwelk te Delfshaven zal worden op- gerigt. Het steenblok, dat ongeveer 11,000 kilogrammen weegt, is met groote moeite, langs over de straat gelegde spoorstaven, van het station naar het atelier van den heer Grave vervoerd. Kort geleden werd te Trijnwouden in den laten avond ds. R. van O., van het spoor te voet huiswaarts keerende, nabij zijne woonplaats, door twee ruwe kerels, die onver wachts uit een onderwal kwamen opzetten, gemolesteerd; maar de heer R. beantwoordde den eersten vrager: //waar moet jij heen?" met een: «wat raakt jou dat b1'' en zulk een gevoeligen slag met een zoogenoemden ploerte- stok zoo wèl, dat de tweede bedankte voor de voortzetting van dit catechetisch onderwijs, beiden genoegzaam wetende hoe laat het was en niet meer begeerig te weten, waar ds. R. naar toe moest. (Het Noorden). Omtrent de inwijding van het Snez-kanaal, meldt de correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant het volgende »Aan de eene zijde van Port-Saïd waren drie paviljoenen opgerigt, één groote en twee kleine, waarin de eerste feeste lijkheid, de inzegening van het kanaal, zou plaats hebben. Daar ik een zeer goede plaats had, kan ik u die feeste lijkheid haarfijn mededeelen. Het eerst verscheen Fefwik- pacha, de vermoedelijke troonopvolger, met Prins en Prinses Hendrik der Nederlanden, daarna kwam de Keizer van Oostenrijk met de Fransche Keizerin, de Pruissische Kroon prins, de Onderkoning, Prins Murat, enz., enz. Abd-el- Kader liep in zijn Bedoe'inen-gewaad onmiddellijk achter den Onderkoning. Wat moet er in het gemoed van dien man niet omgegaan zijn, als ten minste de zes ridderorden, die op zijn borst praalden, dat gemoed niet tot kalmte gebragt hebben. Deze hooge personages namen in het groote paviljoen plaats, waar zij door Ferdinand de Lesseps werden ontvangen. Verschillende autoriteiten, Grieksche en Armenische priesters namen daarnaast plaats, benevens ieder die de brutaliteit en de kracht had om er binnen te dringen. Zulk een vreemd onder elkander scharrelen kunnen wij ons in Europa niet begrijpen; geen vier pas van de Keizerin stond een matroos op de meest gereserveerde plaats. In de twee kleine paviljoens zaten links de Mahomedaansche, regts de Roomsche priesters. De hoogepriester der eersten las op zeer waardige, doch zeer zachte wijze in het Arabisch een stuk voor, waarvan niemand iets kon verstaan. Daarna hielden de Roomsche priesters eene mis; waarna msgr. Bauer, een bekeerde Duitsche Jood, apostolisch protonotaris en biechtvader van Keizerin Eugenie, met luider stem eene oratie uitsprak. Daarin sprak hij in de eerste plaats den Khédive aan, den régénérateur de 1'Egypte, wien hij uit naam der Christen heid dank zeide voor zijne verdraagzaamheid tegenover de Christenen; daarna werd de Keizerin bedacht, vervolgens de Lesseps, wiens patience ténace, habilité, consommée et foi surhumaine dans le succes de son oeuvre werden geprezen, terwijl hij met Columbus werd vergeleken. Voorts werden de victimes van het werk der doorgraving besproken doch ik weet niet regt of daarmede de arme Fellahs, die in de woestijn hun graf vonden, dan wel de actionarissen werden bedoeld. Vervolgens werd de Oostenrijksclie Keizer gecomplimenteerd, terwijl ten slotte Gods zege werd afge smeekt over het werk, met de bede: qu'il fasse de 1'Orient uil Occident et do 1'Occident un Grient. De meening over deze oratie was verschillend; sommigen vonden haar te weinig Katholiek, anderen te bombastisch; allen te lang; zij werd, dit is zeker, met veel verve uitgesproken en bevatte sommige sehoone zinsneden. Bauer noemde o. a. de doorgraving een triomphe dans cette bataille scientifique, qui effacera la nationalité, cette garantie de la guerre, pour faire place ii 1'humanité. Hij noemde dan ook dit feest la fête de 1'humanité entière. Zijn toespraak werd besloten door een Te Deum, onder het donderend geschut der oorlogschepen. De Armenische priesters waren nu aan de beurt, maar de Keizerin gaf het sein tot vertrekken en, zoo kwamen zij niet aan de beurt." Volgens zeer geloofwaardige inenschen heeft te Kruis land, eenige jaren geleden, op de Blaauwe Hand het navolgende plaats gehad. Een zeker landbouwer had een knecht, Jan genaamd. Deze beminde een zeker meisje, dat een uur van daar verwijderd woonde. Jan verlangde niets liever dan spoedig te trouwen, en daarom ging hij er bijna eiken avond heen. Gewoonlijk kwam hij dan te huis, wanneer de andere huisgenooten reeds sliepen. Dit ver veelde eindelijk den boer, waarop hij zeide: ,/t is nu klaar, hoor JanDoch Jan kon zijne liefdesbezoeken niet nalaten. Hij ging evenwel naar zijne beminde, en daar de anderen reeds lang ter ruste, waren, dacht hij, ik zal maar in het wagenhuis, op de met klaver gevulde kar gaan liggen. Zoo gezegd, zoo gedaan; maar Jan scheen, dooi de zoete overdenkingen aan zijne Bet, niet te kunnen slapen. Naauwelijks lag hij daar een half uur, of men deed de deur van het wagenhuis open en 16 mannen treden binnen, zonder te weten dat Jan, die zich dood stil hield, hen ongehinderd kon beluisteren. Hoewel hij zeer beangst ineenkroop, zoo hoorde hij hen zeggen, dat men morgen avond juist om 10 uur, allen hier bij een zoude komen, om den boer te bestelen, want 't was nu te laat in den avond. Jan vertelde dit den boer, en wilde nu vertrekken. Neen, zeide de boer, gij blijft hier en ge zegt noch aan mijne vrouw, noch aan de meid, noch aan iemand anders, iets van het voorgevallene. Allen gingen als gewoonlijk ter ruste alleen de boer, die een zeer groot vuur had aangelegd, bleef waken, voorgevende iets te moeten schrijven. Het is 10 uur ruim, en men klopt aan do deur. De boer doet open. Ziende dat er wel 14 a 15 personen zijn, noodigt hij hen binnen te komen, en laat hen in huis plaats nemen. Men gaat zitten. De boer vraagt hen, wat zij komen doen. En nu, elk der 16 zwart gemaakte kerels, moet 50 en eene maat tarwe hebben. Dat zult ge hebben, zegt hij, en bovendien, wij hebben pas gebakken, dan zult ge eerst eten en drinken, en dan kunt ge gaan. De meid werd geroepen, om ham te koken, enz. enz., maar deze bevreesd zijnde, moest de boer het zelf doen. Nadat alles gereed was, wilde men zoo maar aan de slag gaan|; neen, zegt de landman, eerst God bidden en nu bleven alle 16 in die biddende houding zitten, want de boer verstond de zwarte kunst. Nu gingen de meid en de knecht die kerels wasschen en nu zag men, dat er 4 bekenden bij waren, zoo ook nog zijne 2 arbeiders. Nadat men nu die kerels handen en voeten gebonden had, ging de knecht de politie halen en werden zij op een boerenwagen geladen, en zoo vervoerd naar eene plaats, alwaar zij minder op hun gemak waren. 't Ware te wensclien, dat men die kunst, ook heden ten dage nog verstond, zoo dit werkelijk gebeurd is. Dit is waarheid, men mag aan geeri tooveren gelooven, en toch dikwijls is men oor- en ooggetuige van vreemdsoortige voorvallen. (Alg. N. en Adv.) Er worden zoo vaak ongelukken medegedeeld, welke het gevolg zijn van de roekelooze wijze, waarop de Engelsche spoorwegmaatschappijen te werk gaan, dat het slechts eerlijk is te verklaren, dat weder een nieuw bewijs voorhanden is, dat niets op aarde geheel en al slecht is, en dat zelfs een spoorwegongeluk soms een sprankje goed kan hebben. De heer L. B. schrijft aan de Times, dat hij op 17 Nov. van Manchester naar Londen reisde, bijna buiten zich zeiven van rheumatischo pijnen. „Ik transpireerde hevig van angst en smart," zegt hij, //en gilde bijna van aan- gezigtspijn en rhumatiek, toen de trein, in welke ik zat, in volle vaart tegen een anderen trein aanbonsteik werd door den schok op de bank tegenover mij geworpen1 en sprong geheel hersteld uit het rijtuig.» Hij geeft zijn naam niet op, zeker uit vrees, dat de spoorwegmaatschappij eene groote som gelds zou eischen voor deze genezing, want indien de maatschappij geld moet betalen als een ongeluk op den trein gebeurt, als b.v. iemands been breekt, bekoort zij geld te eischen als een ongeluk iemand geneest. Hier tegenover staat, dat de maatschappij zoude kunnen vervolgd worden, wegens het zonder patent uitoefenen der genees kunst. Ik elk geval is het nuttig te weten, dat een spoorwegongeluk de rhumatiek geneest. Zegt het voort In een Belgisch blad las men dezer dagen het vol gende nieuwsberigt uit de gemeente S.//Een razende hond, die gisteren door deze gemeente liep, heeft schrik en ont steltenis veroorzaakt. Hij heeft den burgemeester en ook nog andere beesten gebeten.» In de groote steden vindt men er tegenwoordig velen, die 's morgens wandelende biervaten en 's avond wandelende vaten bier zijn. Omtrent de uurwerken levert bet Dagbl. van Ned. een artikel, waaruit wij het volgende ontleenen In het oude Rome volgde men de tijdverdeeling niet in uren neen, naar de vrij onzekere phaseu van den stand der zon beoor deelde men zoo goed mogelijk het verloop van den dag, die dan ook vrij gebrekkig werd ingedeeld. Ook later, toen men de water uurwerken had uitgevonden, bleef de verdeeling van den nacht nog berusten op de nachtwaken der soldaten. In bet burgerlijk leven verdeelde men den nacht in 8 uren, en later, ten tijde van Cicero, in 12. Deze verdeeling was echter zeer onvolledig; immers, op slechts twee dagen des jaars waren dag en nacht gelijk; overigens waren de uren des daags altoos langer of korter dan die van den nacht. Uit den tijd van Julius Caesar, 45 jaren vóór Christus, is een Romeinsche almanak bewaard, waarin de dagtijden bepaald zijn voor Rome op 23 December op 8 uur, 45 minuten. II 6 Februarij 11 9 n 50 1/ 1/ 23 Maart 1/ 12 n 1/ II 9 Mei r~i 14 n 10 11 II 25 Junij n 15 11 6 1/ 1/ 10 Augustus u, 14 11 10 n u 25 September 11 12 u 1/ 11 9 November ii 9 59 11 Volgens Plinius kende men, 500 jaren na het ontstaan van Rome, zelfs den zonnewijzer nog niet, hoewel het gebruik daarvan toen toch algemeen bekend was. De geschiedschrijver Barro verhaalt, dat na de bestorming van Catina, het eerste zonne-uurwerk naar Rome werd gebragt. Spoedig werden er nu allerlei zonnewijzers vervaardigd. In Herculanum heeft men zulk een werktuig in 1755 opgedolven. Op donkere deden natuurlijk de uurwerken geen dienst. Dat gebrek werd later eenigszins opgewogen door de uitvinding der wateruurwerken. Deze uurwerken, ook bij de Grieken in ge bruik voor de regtspleging, hadden veel overeenkomst met de zandloopers, wijl het water er voortdurend uit afliep. Vermits men in dien ouden tijd echter nog van glas geen gebruik kon maken, waren de eerste wateruurwerken ook nog niet doorschijnend, en daardoor in het gebruik zeer ongemakkelijk. Eerst later werd, volgens Plinius, het wateruurwerk van glas gemaakt, en werden de uren door strepen, die het afgeloopen water aanwezen, voorgesteld. In China en Japan schijnt men reeds sedert lang met het gebruik van wateruurwerken bekend te zijn geweest. Hoe lang de Chineezen en Japaneezen reeds van uurwerken gebruik maken, weten wij niet; maar in Europa vindt men de eerste aan- teekening omtrent slaguurwerken omstreeks 760 jaren na Christus. Koning Pepin zou toen van Paus Paulus I een slaguurwerk ten geschenke hebben ontvangen. De kloosters namen eerst in de twaalfde eeuw de slaguurwerken ten gebruike. In de dertiende eeuw schonk Sultan Saladin een slaguurwerk, met gewigt en raderwerk voorzien, aan Keizer Frederik II. Daarop grondt men nu het vermoeden, dat deze soort van uurwerken door de Saracenen werden uitgevonden. Ook in Italië waren in de dertiende eeuw de slaguurwerken reeds in gebruik. Ten jare 1288 werd, wel is waar, aan een Engelsch mechanicus een patent gegeven, voor de vervaardiging van een torenklok op de Westminsterhal, doch de torenklokken werden desniettemin eerst in de veertiende eeuw meer algemeen ingevoerd. De zakuurwerken zijn van later tijd. Omstreeks het jaar 1500 zou zekere Peter Hele, te Neureuberg, het eerste zakuurwerk gemaakt hebben, hetgeen ook bevestigd wordt door de benaming Neurcnburger ei, waaronder deze voorwerpen aanvankelijk bekend stonden. Eindelijk treedt Huygens op met het slingeruurwerk. Daarna komt in 1676 Barlow te voorschijn met het repetitie-horloge. In dienzelfden tijd stierf Harrison, die den chronometer, het werktuig ter bepaling van geographische lengte, had uitgevonden. Het cylinder-horologe werd uitgevonden door Lepine, het ankerhorologie door Leroy. Sedert de 18de eeuw neemt de vervaardiging van uurwerken een grooten omvang aan. Vooreerst treffen wij de Schwartzwalder industrie aan; reeds in 1683 bestond deze. In den tegenwoordigen j tijd is dit bedrijf ten deele fabriekmatig geworden en geheel ont wikkeld in de arbeidverdeeling. De prijzen zijn uiterst laag gesteld, zoodat men klokjes aflevert van 1; ofschoon ook grootere, tot 11 zelfs 15,000, met speelwerktuigen, die niet zelden voor Engeland worden besteld. 1 Als bewijzen van fijnen smaak dienen voornamelijk de Fransche li pendules te worden aangewezen. Parijs levert jaarlijks meer dan I 5000 kameruurwerken. Ook Weenen heeft eene zeer ontwikkelde v industrie op dit gebied, en produceert de meeste kameruurwerken. z Men schat de vervaardiging van dames-horologes te Weenen op j. meer dan 10,000 stuks 's jaars. De horologiemakerij echter heeft r/ haar hoofdzetel, zooals bekend is, te Genève, waar meer dan 3000 inenschen zich daarmede bezighouden, en jaarlijks meer dan 300,000 J horologes worden afgeleverd. - g De onlangs overledene senator Sainte-Beuve was, zoo als bekend r is, geen lid van eenig kerkgenootschap. Eens, het was eene der laatste keeren dat hij de zittingen van den Senaat bijwoonde, vroeg een der daar aanwezige prelaten hem uit scherts„Zijt gij dan nog I altijd ongeneeslijk, mijnheer de Sainte-Beuve?" „Geheel en al, monseigneur," was het antwoord. „En waar komt die hardnek- kige onvroomheid dan toch wel van daan?" „Om u de waarheid te zeggen zijn de verschillende godsdiensten er zelf de schuld van. t Als ik iedereen van hen zie verzekeren„ik ben de ware Jean Marie Farina," dan ben ik, om mij niet te vergissen, zoo wijs om geen eau de cologne te gebruiken." Frankrijk. Bij de opening van liet Wetgevend Ligchaam wasRochefort t niet tegenwoordig, evenmin als de leden van de linkerzijde. 8 Doch zijn naam werd, evenals die der andere nieuwe leden j na afloop van de troonrede opgeroepen, ten einde de nieuwe j' leden bij die gelegenheid tegelijk den eed zouden kunnen b afleggen. Een oogenblik moest gewacht worden of Rochefort v aanwezig was, en gedurende dat oogenblik hoorde men volgens sommigen en volgens anderen wat wel zoo g waarschijnlijk klinkt! een allengs minder onderdrukt t gelach, waaraan ten slotte ook de Keizer en zijn zoon meê- deden. Van den anderen kant werden bij het uitgaan der vergadering de conservatieve leden begroet met een geroep van „leve Rochefort!» waaraan sommige leden van het straatpubliek nog nadruk bijzetten door handenvol zand in enkele rijtuigen van de hooge dignitarissen te werpen. Rochefort heeft jl. Zondag zijn plaats in het Wetgevend Ligchaam uitgezocht naast Raspal links zoo hoog mogelijk. De oogenblikken van zijn verblijf in het zittinggebouw moeten vrij pénible geweest, zijn. Hij kende niemand en niemand wilde hem kennen. Op een anderen avond moet de candidaat der populatie van het eerste Parijsche district, u toen hij in gezelschap van twee dames was, de grootste n moeite gehad hebben om vrij te komen van den oploop, d die voor de restauratie, waar hij binnen ging, post vatte 1' en hem op straat naliep, tot hij eindelijk een rijtuig 1 magtig werd. o In allen ernst wordt beweerd, dat Rochefort, ondanks al zijn pogingen, nog geen huisbaas heeft kunnen vinden, die aan hem goede appartementen wil verhuren. De Kölnische Zeitung, die tot de geachtste liberale d bladen van Duitschland behoort, deelt de beschouwingen i van eenen harer Parijsche correspondenten over de troon- c rede mede, waarvan de slotsom is, dat die rede een merk- r waardigen voorwaartschen stap des Keizers op den consti- 2 tutionelen weg constateert en zij voegt daarbij het volgende: t „Dat de troonrede, die door de leden van den Senaat en 1 het Wetgevend Ligchaam met betuigingen van bijval ont- t vangen is, in Parijs over het algemeen minder gunstig 1 beoordeeld wordt, kan niet bevreemden, want de Parijzenaars bevinden zich, tengevolge van de verkiezingen en van het t sedert eenige weken onbeteugelde gebruik der vrijheid van 1 drukpers en van vereeniging, in eenen zoo opgewonden 1 toestand, dat de Keizer eene zonderlinge rede zou hebben moeten houden om hunnen bijval te verwerven. Wie de met zorg bewerkte troonrede bedaard en onbevooroordeeld leest kan ze over het algemeen slechts prijzen. Dat de Keizer zijn eigen verleden opentlijk en zonder verschooning zou afkeuren, kon men onmogelijk verwachtenmen moet hem veeleer eenen eervollen terugtogt gunnen. En het is blijkbaar dat hij door deze rede met het verleden breekt. Hij wil niet langer de rol van Frankrijk's tweede voor zienigheid volhouden; hij roept thans zelf de werkdadige en zelfstandige medewerking der vertegenwoordiging in, die in zijn tot hiertoe gevolgd stelsel niet te pas kwam. Hij voegt er, wel is waar, bij: Voor de orde zorg Ik! hetgeen natuurlijk onaangenaam klinkt in de ooren van hen, die meenden dat zij nu, als of er geene Keizerlijke regering meer bestond, op hun gemak de nieuwe republiek zouden kunnen oprigten. Maar juist de handhaving der orde is de hoofdvoorwaarde voor eene heilrijke ontwikkeling dei- nieuw verleende vrijheid.» Een zelfmoord, door geheimzinnige omstandigheden vergezeld, heeft een der volkrijkste gedeelten van Parijs in opschudding gebragt „In eene der kleine straten, welke in de Montmartre- straat uitkomen, bevindt zich oen hótel waar men nu en dan een sehoone, jonge dame met een 40jarigen heer, die tot de hooge wereld scheen te behooren, zag heengaan. Voor eenige dagen vond de knecht van het hótel de jonge dame op haar bed dood liggen. Men vermoedt dat de overledene zeer rijk was, want zij droeg kostbare ju- weelen en op haren ring stond een gravinnen-kroon. De veertigjarige heer is niet meer teruggekomen, en men zal hem moeijelijk op het spoor komen, want hij had de kamer van het hótel onder een valschen naam gehuurd. De waschvrouwen in Parijs volharden nog in hare grève. Het is om akelig te worden. Dagelijks, morgens, middags en avonds, ziet men donker gekleurde overhemden, vuil linnen, morsige boorden. Verbeeld u het gevoel van een fatsoenlijk mensch, die van zijn kostvrouw moet hooren dat is uw laatste overhemd, mijnheer, en uwe waschvrouw behoort bij de grèvemakers. Wanneer bakkers en slagters nu ook beginnen, loopt Parijs spoedig leeg. Is dat ook eene manier van doen? Wie in Parijs woont, kan nergens

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1869 | | pagina 2