1869. N°. 151. Vrijdag' 17 December. 27 Jaargang. ei GEMEENTERAAD. EENE KLEINE ZEEREIS. 40 iape i 1 thtei 56 f lenl iViti iapi gg« Bott tuk ieije nge ieij« )0 vet ape t< :rug d. HELDERSCHE EV MEI WEIIIEPEK COURANT, «Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. Uitgever A. A. BAKKER Cz. Burean: MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Zitting van Dingsdag den 14 December 1869. daa agi F biet nst 1 4 ,40 vot ine eefi 6 k gen ;en 121 3k die a. I 0 teri 5 7 Voorzitter, de heer Burgemeester. Tegenwoordig 16 leden; afwezig, uithoofde van onge steldheid, de heer Hugenholtz. De aanteekeningen van het verhandelde in de vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd. Met het oog op de met 1 Januarij e. k. plaats hebbende periodieke aftreding van leden van collegiën, waarvan de benoeming door den Raad moet geschieden, hebben achter eenvolgens verkiezingen plaats: 1°. Voorleden van het bestuur van het Algemeen Weeshuis. Op de aanbevelingslijst waren geplaatst: Voor regent: 1ste candidaat de heer D. de Lange (af tredend lid), 2de candidaat de heer A. Rijkers. Voor regentes: 1ste candidaat mevrouw Stakman Bosse (aftredend lid), 2de candidaat mevr. de wed. In 't Velt. De heer de Lange en mevrouw Stakman Bosse worden herkozen, de eerste met 12, de laatste met 11 stemmen. Verder werden stemmen uitgebragt: op mevr. Lastdrager 2, mevr. In 't Velt 1, de heeren A. Rijkers en de Breuk ieder 1 en 1 briefje in blanco. De heer de Lange verklaart zich bereid die betrekking alsnog te blijven vervullen. 2°. Voor 3 leden van het Burgerlijk Armbestuur. Op de aanbevelingslijst waren geplaatst: Eerste vacature: 1ste candidaat de lieerH. Grijm (aftre dend lid), 2de candidaat de heer J. Jongkees. Tweede vacature: 1ste candidaat de heer G. Moorman (aftredend lid), 2de candidaat de heer M. de Vries. Derde vacature: lste candidaat de heer A. Metzelaar (aftredend lid), 2de candidaat de heer A. Bas. De aftredenden worden allen herkozen, de heeren koi ooi :ld tet litc ,5< 3 i iar it. •d( Sedert acht dageu hadden wij de hooge bergen van den Peru uit het gezigt verloren en de Hoop (dit was de naam van onzen brik) zeilde snel over de gladde wateren, door eenen Z.O. wind begunstigd. Ik bevond mij als passagier op het schip, dat op bevel Lima verlaten had om zich naar Haïti te begeven cn te gelijker tijd de zee te peilen rondom de eilanden-groepen, welke langs alle kanten door rotsen omringd waren en dus een gevaarvollen overtogt aanboden. Het was met het vallen van den avond; de zon wierp hare blonde stralen mild door de ruimte en spiegelde zich in de kalme zee. Op de verschansing van het schip geleund, was ik in een zoeten droom verdwaald en aangename gedachten welden beurtelings in mijne ziel op. Alles scheen mij schoon, betooverend schoon Yan tijd tot tijd dreef een klein wolkje, dat onder de stralen der zon vuurrood scheen, door de azure lucht, zachtjes gewiegeld te midden der lichte dampen, die uit den schoot der zee hemel waarts klommen. Hit wolkje nam in mijne gedachten alle soorten van gedaanten aan.... Dan scheen het een boom met purpere bladeren en gouden takken.... of wel vertoonde het de zuilen van eene dier prachtvolle gebouwen, welke ons aan de puinen van Griekenland doen denken. Dan weer vetbeeldde het eene talrijke kudde schapen, die in eene onmeetbare weide graasden en eensklaps van vorm veranderden, om aan den verrukten blik een schoon standbeeld aan te bieden. Met de bevalligheid en de snelheid eener zwaan dreef de Hoop op de stille wateren voort. Wat was het schoon, het vaartuig met zijne witte zeilen, zijne vuurroode masten, waarboven de nationale vlag wapperde! Het kon acht ure zijn. Nog steeds glansde de zou aan den gezigts- einder, doch allengs verminderde de roode vuurgloed. Twee mannen bevonden zich aan het roer van ons vaartuig en hielden een strakken blik op den horizon gerigt, want het vaste land kon niet ver meer zijn. Wij bevonden ons toen te midden van die schoone eilanden en in de diepte van het water zagen wij het toppunt der koraalrotsen glinsteren. Benige andere matrozen lagen op het dek; zij rookten hunne pijp en deden den rook in kronkelende ringen boven hun hoofd zweven. Yan tijd tot tijd hoorde ik de ekwipagiemeester, Bourry genaamd, het woord rigten tot een kajuitsjongen, die zijn neef was en die weinig lust in het matrozenleven vond. „Maar oom", zeide de kleine guit, „daar even vertelde de kok, dat er landen zijn, waar men de koorts op het lijf heeft en dat twee uren daarna alles gedaan is." „En dat is zoo, mijn jongen", antwoordde Bourrv, terwijl hij zich met eenen kring rook omhulde en er bij voegde: „en als men in dat land door de koorts niet weggepakt wordt, dan heeft men nog kans om door de bevolking opgegeten te worden." „Hoe is het mogelijk, meester Bourry!" Op hetzelfde oogenblik stond Bourry op, rigtte zich naar het voorschip, klom ep eene stelling bij de andere matrozen en scheen iets diep te overwegen. Bourry was een man van middelmatige gestalte, doch sterk ge bouwd; zijn gelaat was door de zon zwart gebrand; en een breed lidteeken doorkruiste zijn geheele aangezigt. Meester Bourry was de verhaler van het schip en toen de ma trozen zagen, dat hij zijn klein pijpje uitklopte en scheen na te denken, schaarden zjj zich allen nieuwsgierig rondom hem heen, want Moorman en A. Metzelaar ieder met 15, de heer Grijm met 14 stemmen. De heer de Vries bekwam 1 item en 1 briefje was in blanco. 3°. Voor 3 leden der Plaatselijke Schoolcommisiie. De aanbevelingslijst bevatte de navolgende namen: Voor de eerste vacature: lste candidaat de heer L. Jelgersma (aftredend lid), 2de candidaat de heer K. Boom. Voor de tweede vacature: lste candidaat de heer J. C. de Buisonjé (aftredend lid), 2de candidaat de heer W. Ph. de Kruijff. Voor de derde vacature: lste candidaat de heer J. J. A. Bedloo de Bronovo (aftredend lid), 2de candidaat de heer mr. L. J. Bouricius. De aftredenden worden herkozen, de heer Bedloo de Bronovo met 12, de heeren Jelgersma en de Buisonjé ieder met 11 stem men. Verder verkreeg de heer Boom 5, de heer de Kruijff 4 en de heer Bouricius 2 stemmen. 1 briefje in blanco. De heer Jelgersma verklaarde zich bereid die betrekking weder te blijven bekleeden. Inmiddels wordt aan de vergadering kennis gegeven, dat de heer Backer Dirks tot voorzitter en de heer van Voorn veld tot secretaris der Plaatselijke Schoolcommissie zijn herkozen. 4°. Voor leden van het Bestuur der Plaatselijke Teekenschool. Van wege dit bestuur was eene missive ingekomen, bevattende eene aanbevelingslijst voor de vervulling der beide vacaturen, ontstaan door het overlijden van den heer van der Sterr en het vertrek van den heer Kok. Het bestuur gaf echter als haar oordeel te kennen, dat, nu er eene commissie bestaat voor het Middelbaar Onderwijs hier ter plaatse, het onnoodig is het Bestuur der Teekenschool te bestendigen, daar het toezigt op die inrigting toch door de bedoelde commissie wordt uitgeoefend. De Voorzitter deelt mede, dat B. en W. zich volkomen met deze ziens wijze hebben vereenigd, en het voorstel doen om het Bestuur der Teekenschool te ontbinden. Dienovereen komstig wordt besloten. zij bereidden zich weer voor op eene dier betooverende geschie denissen, die steeds zoo sterk hunne aandacht boeiden. Sommigen strekten zich op hun rug uit en voegden de handen te zamen, als om geen enkel woord van het verhaal te verliezen. Anderen zetteden zich op een kabel met het hoofd tusschen de handen, gapenden mond en wijd geopende oogen, als wilden zij de woorden uit den mond des vertellers lezen. Anderen nog haalden hunne pijp te voorschijn en begonneu te rooken als Turken. Meester Bourry begon eindelijk met een doffe stem, en op een toon, die het grootste belang inboezemde. Het was in het jaar 1849; wij zeilden naar de Groene Kaap en een goede wind bespoedigde onze reis. Nog één dag en wij waren aan het doel onzer reis gekomen, toen 's nachts eensklaps een woedende orkaan losbarstte. De zee bewoog zich schuimend en morrendgroote golven deinsden omhoog, ploften neder en verhieven zich dan weer tot eene onmeetbare hoogte. Vervaarlijk huilde de wind tusschen de masten en in de zeilen. Ons schip werd van den eenen kant naar den anderen gesleept en wij dachten allen dat ons laatste uur nabij was. Ik bevond mij boven in de groote mast en hechtte mij krampachtig aan de touwen om niet te vallen, doch eens klaps verhief zich een hevige rukwind en ik werd in zee geworpen „Ach, oom", zei de kajuitsjongen ongeloovig. Een strenge blik van Bourry deed hem van schrik eenige stappen achteruit kruipen. De verhaler ging voort. Ik bevond mij dus te midden der schuimende golven op een afstand van vijftig meters van het schip. Ik verhief het hoofd boven het water om te zien of men geen bootje in zee zette om mij ter hulp te snellen. Doch het 9chip, door den wind voortgezweept, dreef met bliksemsnelheid vooruit. In de verte zag ik een zwart puntje. Ik verzamelde al mijne krachten, en door een geheim voorgevoel geprikkeld, zwom ik voor uit. Doch dit was moeijelijk en viel mij zeer zwaar. Dan weer bevond ik mij op het toppunt van eene bruischende golf, dan weer in een afgrond geworpen. Eindelijk, na ongehoorde pogingen, na een goed uur tegen den dood geworsteld te hebben, naderde ik het zwarte puntje. Ik dacht dat het een reddingboot was. Verbeeldt u mijne teleurstelling, toen ik slechts eene ledige ton vond. Wat zoudt gij gedaan hebben! In de ton kruipen? Ik deed het ook. En ik voer met dit zonderlinge vaartuig voort. De neef van Bourry ging weer eene bemerking verzinnen, maar een oogwenk van zijnen oom sloot hem den mond. Ik bragt een slechten nacht door; want '9 morgens begon de honger mij te kwellen en ik stikte bijna van dorst. In de verte zag ik land. Maar welk land, mijn God! Het was gansch geel; I geene menschen, geene woningen te zien; slechts hier en daar een klein boompje, welks bladeren door de zon verschroeid waren. Een uur daarna was ik aan wal met mijn zonderling schip! ik gebruikte eenig voedsel, bestaande uit oesters, en eensklaps zag ik in het land, dat mij eerst onbewoond scheen, eene groote stad op- rijzen. O, welk eene schoone stadMij dunkt, ik zie ze nog met hare prachtige gebouwen, met hare schoone koepels en torens, die zich tot tegen de wolken verheffen, en rondom de stad een groot meer, waarin eene warme zon hare gouden stralen terugkaatste. Ik hield oogenblikkelijk op met eten; ik stiet mijne ton voor mij uit en rigtte mijne schreden naar de stad. Maar naarmate ik vooruitging, ging de stad achteruit. Met den middag was ik nog ver van haar verwijderd. Ik was afgemat en uitgeput. Ik zette mij neder onder eenen boom, De Voorzitter rigt zich na het nemen van dit besluit tot den heer Zur Muhlen, het oudste lid van het bestuur, tot welks ontbinding daareven is besloten. Hij betuigt zijne erkentelijkheid jegens dien heer en de verdere leden van dat collegie voor de veeljarige bemoeijingen ter bevordering van den bloei eener inrigting, die aan die goede zorgen haar gunstigen toestand te danken heeft. De leden betuigen hunnen bijval aan het gesprokene door den V oorzitter. 5°. Voor 2 leden der commissie voor de Plaatselijke Strafverordeningen (aftredende ledende heeren de Breuk en Maalsteed). De beide aftredenden worden herkozen, de heer de Breuk met 14, de heer Maalsteed met 12 stemmen. Beiden verklaren zich bereid die benoeming te aanvaarden. De heeren Boomsma, Werendlijn Smit, Hidde Bok, Haagsma en Braaksma verkregen ieder 1 stem. Het maximum voor den onderstand, in 1870 te verleenen, wordt met eenparige stemmen vastgesteld. De goedkeuring van den Raad wordt gevraagd ten aan zien van een plan van het bestuur van het Algemeen Weeshuis om over te gaan tot de benoeming van een mannelijken en een vrouwelijke suppoost in het Algemeen Weeshuis alhier. Volgens de verzekering van dat bestuur, zijn de pogingen tot het verkrijgen van een geschikt persoon, tegen eene bezoldiging van 150 per jaar met het genot van inwoning en voeding, niet geslaagd. Thans heeft zich voor die betrekking aangeboden een gehuwd persoon, echter onder voorwaarde, dat zijne vrouw, hoewel zonder vermeerdering van salaris, met hem, tegen het be wijzen van diensten in het toezigt over de meisjes, kost en inwoning geniete in het Gesticht. Die beide personen worden door Bestuurderen geschikt geacht en de vrouw zal goede diensten kunnen bewijzen, daar ook voor de meisjes wel eene suppoost noodig is. De Voorzitter vraagt de toestemming van den Raad, met te midden van hooge grashalmen, en langzaam ging ik insluimeren, toen ik eensklaps een groot gerucht hoorde, als had men in eens aan twintig bellen getrokken. Ik hief het hoofd op cn zag een roofdier, dat op mij af kwam. Ik stond haastig op, klauterde op een boom en verborg mij in de hoogste takken. Het dier begon aan mijne ton te rieken en weldra klom het op mijn boomik achte mij voor het oogenblik verloren. Het dier zag mij aan met een paar glinsterende oogen en scheen mij te zeggen: O, meester Bourry, gij ziet er mij uit naar een lekkeren beet. Nog een oogenblik en het beest was bij mij. Ik liet mij langs den boom glijden met het mes tusschen de tanden. In het voor bijgaan sneed ik het monster den kop af en het viel fluitend, spar telend en kronkelend loodzwaar op den grond. Ik sneed er een lekker stuk af en braadde het op een vuur van drooge bladeren en takken, dat ik ontstoken had. Ik achtte mij gered. Doch toen ik mij naar de stad begaf was zij verdwenen: het was slechts eene lichtspiegeling geweest. Maar ik was nog verre van gerust te zijn. Terwijl ik bezig was met mijn laatste beet te nuttigen hoorde ik het gemor van eenen leeuw. O, jongens, mij dunkt ik hoor hem nog! Hij was bijna zoo groot als een os! En hy bezag mij met een paar oogen even als zijn voorganger. Vriendje, ik geloof dat gij een lekker beetje zult zijn! scheen hij te willen zeggen. Ditmaal begon ik voor goed te beven. Om op den boom te klimmen, daartoe had ik geen tijd meer. Wat doe ik? Een, twee, drie, gezwind! ik zit onder mijne ton. De nieuwsgierigheid der toehoorders was ten hoogste geklommen. Meester Bourry wierp een tevreden blik op den kring, hoestte, 9tak zijn pijpje aan en hernam na eene poos: Ik zeide dan, mijne jongens, dat ik mij onder de ton verborg. De leeuw draaide snuffelend om mij rond; hij stak zijnen neus in het spongat en op hetzelfde oogenblik sneed ik hem in den neus. De leeuw heft zich woedend op, springt en werpt de ton een twintigtal stappen verder. O, die schelm! zeide de een. O, die ellendigeriep een ander. Zwijg! riep Bourry. Doch met eene snelle beweging plaatste ik mij weer onder mijne brooze schuilplaats. De leeuw begon al weer rondom mijn ton te kruipen en te loopen. Een koud zweet bevochtigde mijn voorhoofd. De angst deed mijn hart wegkrimpen. Ik bleef nog ruimschoots een uur stil in mijn vat zitten, en toen ik dacht dat de leeuw weg was, kwam ik voorzigtig van onder mijn schuilplaats kruipen. Doch verbeeldt u mijn 9chrik, daar op twee 9tappen van mij lag mijn doodsvijand te slapen; het minste gerucht dat ik maakte kon hem doen ont waken en ik ware verloren geweest. In dit angstig oogenblik schoot mij eene schoone gedachte door het hoofd; ik sluip stil naar mijn ton, span al mijne krachten in, hef ze omzigtig naar omhoog en plaats ze over den leeuw, die eensklaps brieschend ontwaakt. Doch zie, de ongelukkige steekt zijnen staart door de opening, ik houd dien vast, leg er een knoop in en de koning van het woud is gevangen. Eenige uren later ontwaarde ik een schip, ik gaf noodteekens, een bootje werd in zee gezet en ik, ik was gered. De kajuitsjongen ging weer eene opmerking verzinnen, doch op hetzelfde oogenblik riep er eene stem uit den mastLandland Al de matrozen sprongen overeind en eenige oogenblikken later bevond ik mij aan wal.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1869 | | pagina 1