1869. N°. 154. Vrijdag 24 December. 27 Jaargang;
GEMEEATEKAAD.
BEELDSPRAAK
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
I lELieiscie I
EN NiËUWEtlEPEIt COURANT.
Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdaq-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaalf 1.30.
franco per post - 1.65.
Zitting van Dingsdag den 21 December 1869.
Voorzitter, de heer Burgemeester.
Tegenwoordig alle leden; behalve den heer Hugenholtz,
die door ongesteldheid verhinderd is.
De tribune is vrij talrijk bezet.
De aanteekeningen van het verhandelde in de vorige
zitting worden gelezen en goedgekeurd.
Door den Secretaris wordt voorlezing gedaan van het
door Burgemeester en Wethouders ontworpen concept-adres
aan HH. Gedep. Staten dezer provincie, ter zake van het
behoud der verbruiks-belastingen in deze gemeente.
Het stuk vangt aan met betuiging van het leedwezen
van den Raad over de weigering van Z. Exc. den Minister
van Binnenlandsche Zaken om tot goedkeuring der besten
diging van genoemde belastingen te adviseren. Daarentegen
wordt aan Gedep. Staten dank gezegd voor de betoonde
welwillendheid in het ondersteunen van de gevraagde goed
keuring.
Met nadruk wordt in het adres gewezen op den bijzon
deren toestand in deze gemeente; zoodat bij den Raad
eenparig het gevoelen vast staat, dat hij onwrikbaar moet
vasthouden aan het beginsel, dat het heffen van verbruiks
belastingen onmogelijk door iets anders kan worden
vervangen. Opdrijving van de plaatselijke directe belasting
wordt als onuitvoerbaar verklaard. De nieuwe wettelijke
regeling der gemeente-inkomsten, hoezeer ook voor andere
gemeenten gunstig, wordt voor de plaats onzer inwoning als
ondoelmatig gekenmerkt.
De Minister had bij vernieuwing aangedrongen op het
heffen van sc hoolgelden op de openbare scholen in deze
gemeente; maar de Raad deed op nieuw uitkomen, dat die
maatregel door hem niet gunstig en voor de ingezetenen
zeer bezwarend geacht wordt; terwijl bij berekening
die heffing toch niet meer dan p. m. 1800 zou kunnen
opleveren.
De bijzondere toestand, waarin deze gemeente verkeert,
en die opvoering van directe belastingen onmogelijk maakt,
wordt, evenals bij vroegere gelegenheid, gestaafd door een
blik op het vermogen der ingezetenen, blijkbaar uit de na
volgende lijst der aangeslagenen in den Hoofdei. Omslag,
waarvan behooren tot de
DOOR
JOH'. DYSERINCK.
IH.
Om intusschen te zorgen, dat mijn eigen schip verder komt,
moet er behoorlijk ballast worden ingenomen. Zijn zand en steen
na het gebruik in de kiel niets meer waard dan om uitgeworpen
te worden, zoo gaat het ook met veel in het menschelijk leven en
in de maatschappij, dat als ballast wordt beschouwd, of beschouwd
moest worden. Zoo is voor een student in de medicijnen het groot
mathesis niets dan ballast; zoo vindt menige nijvere huismoeder
een luie dienstmaagd ballast; zoo zijn voor papa, wanneer er weêr
een scheepje afgeloopen is, al de onhebbelijkheden eener koffie-
leppende baker slechts ballast; zoo moest een geleerde, die machtig
dikke boeken schrijft, tal van noten, aanhalingen en verwijzingen
uit kwartijnen en folio's als ballast beschouwen, en die stilletjes
binnen de muren zijner studeerkamer houden. Zoo schijnt er ook
op kerkelijk gebied veel ballast te zijn: Professor Opzoomer ten
minste schrijft in zijn prachtig boek over den godsdienst, bl. 27,
dat „hij slechts één dogma kenthet geloof in God dat godsdienst
„voor hem is die stemming van het gemoed, die in onwankelbaar
„vertrouwen op God bestaat, in een kinderlijke onderwerping aan
„Zijne leiding; in warme liefde tot God, die ons opwekt om het
„geheele leven aan Hem te wijden. Die godsdienst, welke is liefde
„tot God, en zich openbaart in een blijde, dankbare, berustende,
„hopende en volgzame stemming van het gemoed, is slechts op één
„dogma gegrond; en dat is het geloof dat God regeert, Wiens doen
„volmaakte wijsheid en liefde is. Al het andere, de kerkelijke
„dogmata hebben wij als ballast over boord geworpen; en nu
„zijn wij eerst in staat door de branding heen het schip naar de
„veilige haven te sturen." Opmerkelijk dat de hoogleeraar Scholten,
op het terrein der historische kritiek, in denzelfden geest zijn
jongste werk over het oudste evangelie dus besluit: „zoo men het
„wenschelijk acht, dat al de schatten des evangelies genoten kunnen
„worden, zonder den ballast mede te nemen, waarmede de over
levering het schip der kerk heeft bezwaard, dan verdient een
„kritiek, die aan dat doel hare krachten wijdt, geen blaam maar dank."
Zijn eindelijk niet in de maatschappij zoovelen, die tot den
laagsten trap van zedeloosheid gezonken zijn, slechts ballast?
Het boos en voos geslacht der Tilbury's en der van Zirik's sleept
nog altijd zijn ergerlijk bestaan voort. Met de gedachte hieraan
herinner ik het woord van een groot kanselredenaar onzer dagen,
die den twijfel dus sprekende invoert: „waarom wordt het eene volk
„boven het andere bevoorrecht, de eene mensch zooveel ruimer
Bureau: M O t E K P L E I N, N°. 163.
lste klasse 926 personen. Inkomen/ 300 a/ 400.
2de
u
486
V
- 400 a- 600,
3de
R
316
II
- 600 a- 900.
4de
U
166
1/
- 900 a-1200.
5de
V
100
U
- l200 a - 1600.
6de
II
60
1/
-1600 h-2000.
7de
R
53
- 2000 a - 2600.
8ste
n
21
V
1/
- 2600 a - 3500.
9de
u
13
1/
V
- 3500 a - 4500.
10de
n
6
U
1/
- 4500 h. - 6000.
11de
2
U
1/
-6000 a-8000.
Uit die lijst blijkt, dat bet aantal hoofden van huisgezinnen
en op zichzelven staande personen, die tot hoogere klassen
behooren, zeer gering is te noemen, en dat dus verhooging
van directe belastingen, indien daartoe moest worden besloten,
op zeer weinigen zoude drukken.
Door te wijzen op het groot aantal tot stand gebragte
openbare werken, die allen noodzakelijk waren, wordt de
mogelijkheid bestreden van het uittrekken eener meer aan
zienlijke som voor schulddelging, dan op de begrooting voor
1870 plaats heeft.
Verder wordt de aandacht gevestigd op de belangrijke
uitgaaf van ƒ90,000 gedurende de jongstverloopene 6 jaren
voor uitbaggering, enz., van het Heldersch kanaal; op de
kosten voor de Schutterij en andere lasten, die onvermij
delijk waren. Het adres drukt daarop de verwachting uit,
dat, wordt het onmogelijk gemaakt om door de heffing van
belasting op voorwerpen van verbruik, in die noodzakelijke
uitgaven te voorzien, het te wachten is, dat deze gemeente
dan spoedig zal behooren tot de gesubsidiëerde gemeenten
in dit gewest; en dat, terwijl hare financiën tot vóór
de opheffing der meergenoemde belastingen in een bloeijenden
toestand verkeerden.
Vervolgens doet het adres uitkomen, dat, bij den in het
oog vallend bijzonderen toestand van deze gemeente, door
de heffing van verbruiks-belastingen, de inkomsten der ge
meente worden geschraagd door het garnizoen en de equi-
pagiën der vaak talrijke schepen in onze havens.
De vergelijking, door den Minister met Hoorn gemaakt,
wordt bestreden door de reeds gemaakte opmerking van den
exceptionelen toestand hier, en de algemeene waarheid, dat
in dezen wèl noodzakelijk op locale omstandigheden behoort
te worden gelet.
Met herinnering aan en verwijzing naar reeds vroeger
ter dezer zake ingediende vertoogen, verklaart de Raad bij
zijn gevoelen te volharden, en het onmisbare der bedoelde
heffing vol te houden. Zich vleijende de gemaakte beden-
„bedeeld dan de ander? Waarom laat de Godheid toe, dat de pest
ziekte woedt, het bliksemvuur vernieling aanrigt, de wateren ons
„land overstroomen? Waarom geniet de booze voorspoed, en lijdt
„de vrome verdrukking? Waarom sterft de onmisbare huis
vader, en blijft de ballast der maatschappij bestaan?"
Is het schip eenmaal te water, dan volgt het optuigen van zelf.
Maar optuigen en optuigen is twee. Men vindt het soliede, naar
orde en met smaak; men vindt het ook iusoliede, zonder orde en
met wansmaak. Ik heb wel eens hooren zeggen, dat de oorlog
schepen zich hierin gewoonlijk onderscheiden van die der koop
vaardij, dat de tuigage der eersten kanter staat dan die der laatsten
maar ik heb ook wel eens hooren zeggen, dat de manschap der
laatsten zesmaal minder sterk is dan die van de eersten. Toegepast
op de kleeding der menschen geeft het optuigen voor velerlei op
merkingen stof. De weelde in dezen onder het dienend personeel
neemt hand over hand toe; kinderen komen als karikaturen van
volwassenen voor; oude heeren kleeden zich als „petit-maitres"
en nog altijd wil mij die tachtigjarige dame niet uit het hoofd, die
op haar één en tachtigste zich zelve verraste met een prachtigen
gouden armband om haar knokige polsen. Tegenover optuigen staat
aftuigen, maar opmerkelijk dat, zoodra men voor het laatste af
takelen gebruikt, niet meer 's menschen kleeding, maar zijn leef
tijd en zijne gezondheid u voor den geest komen.
Eindelijk steekt het schip van wal, liefst met zoo weinig bewe
ging mogelijk, zonder dat de halve equipage door elkaar schreeuwt,
en de een wat ordonneert, en de ander wat kommandeert, en een
derde eventjes vloekt, en een vierde een contra-orde geeft. Zoolang
het in de haven is, houden wij ons streng aan den loods; anders
mochten wij eens, meegesleept door den stroom, tegen een of ander
vaartuig aanslingeren. Liefst dan met zoo weinig beweging mogelijk,
terwijl er scherp wordt uitgezien, en met vaste hand gestuurd.
Natuurlijk zijn er, die het weêr beter kunnen, maar gelukkig zoo
die „beterdoenders" tot die „beste stuurlui" behooren, die altijd
aan wal staan. Gewoonlijk hebben zij, die het minste doen, de
meeste op- en aanmerkingen. Houdt gij bijv. een lezing, dan zijn
er niet zelden onder de toehoorders, die machtig veel hebben te
redekavelen, maar die zeiven optredende vooreerst niet kunnen roeien
met eigene riemen, ten anderen met die van hunnen buurman kant
noch wal raken en spoedig van streekzijn,terwijleindelijk hunne armoede
aan denkbeelden onder een stortvloed van woorden de spuigaten uitloopt.
Goed van wal te steken is en blijft uiterst moeielijk. Neem
het eenvoudigste wat gij wilt; aan het dessert zult gij een toast
slaan op de gastvrouw, en reeds bij den eersten volzin vlot het
u niet, en tracht gij het onmiddellijk over een anderen boeg
te wenden, maar faalt ook dat; eindelijk redt u een ondeu-
Prijfl der AdvertentiënVan 14 regels 60 eent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
kingen voldoende te hebben opgehelderd, vraagt hij de onder
steuning en medewerking van HH. Gedep. Staten in het
belang der gemeente.
Aan het slot wordt de betuiging gedaan, dat de Raad
zich bezwaard acht mede te werken tot het in het leven
roepen van een toestand, die door ieder zijner leden als een
ramp voor deze gemeente wordt geacht.
Mogt evenwel de Minister volharden bij zijn gevoelen,
dan wordt gevraagd of de Regering den toestand dezer
gemeente tot een punt van onderzoek zou willen stellen,
om te beoordeelen of de aangevoerde gronden niet
juist zijn,
De Voorzitter vraagt of de leden het woord verlangen
te voeren over de algemeene strekking van dit adres.
De heer de Breuk betuigt zijne ingenomenheid met den
inhoud. Wel vreest hij, dat wij door de indiening er van
nog niet geheel gereed zullen zijn; maar toch gelooft hij,
dat de eendragtige zamenwerking van alle leden van den
Raad veel zal toebrengen om de zaak te doen gelukken.
De heer Hidde Bok stemt in met den inhoud van het
adres, doch veroorlooft zich eene opmerking, niet voor nu,
maar voor later. Wat betreft de beschouwing over het
heffen van schoolgelden, verklaart hij, het daarmede niet
eens te zijn. Hij doet opmerken, dat, indien deze zaak te
eeniger tijd aan de orde mogt komen, hij niet wil gehouden
worden, door zijne goedkeuring van 't adres, ook zijne
goedkeuring te hebben verleend aan het kosteloos
onderwijs.
De heer Haagsma verklaart, dat hij een voorstander is
van het kosteloos onderwijs. Hij dringt zelfs aan op het
nemen van een besluit ten deze.
De Voorzitter doet opmerken, dat dit punt thans niet
aan de orde is, en dat daaromtrent dan ook op dit oogen-
blik geene beslissing behoeft genomen te worden.
Het concept-adres wordt daarop in stemming gebragt, en
met algemeene stemmen aangenomen.
De Voorzitter vraagt het gevoelen van den Raad, omtrent
de wijze van indiening van dit adres. Z. i. zou het aan
bieden daarvan door eene commissie de voorkeur verdienen
boven eene gewone toezending.
De heer Hidde Bok geeft in overweging om afschriften
van dit adres aan de beide afgevaardigden ter Tweede
Kamer in ons district ter ondersteuning in te zenden. De
heer Braaksma verklaart zich tegen eene commissie om het
adres aan te bieden.
De heer Boomsma trekt het nut van het zenden
eener commissie in twijfel. Hij herinnert, dat in het
gende vriend, die de pijnlijke stilte van drie, vier sekonden af
breekt met de geestige opmerking: „juist, wij drinken dus, zooals
„de oude heer Smits ergens zegt, op de groene natuur"; waarop
een andere vriend nog ondeugender vraagt, of „de nadruk niet op
groene ligt." Die moeielijkheid ondervindt ook menig jongeling,
die vue heeft op een lief meisje, en op een buitenpartij in de
avondschemering arm in arm wandelende, het eerste woord van
trouw zal fluisteren. Zoo doorleeft ieder spreker in het publiek
oogenblikken van spanning, voor dat hij met vlag en wimpel de
haven uit is.
Bij het uitzeilen nemen wij liefst geen driedekker op sleeptouw;
nauwelijks is die beeldspraak genoemd, of dat slag van vrouwen
komt u voor den geest, die vooral in de breedte, soms in de lengte
er bij, uitmunten. Nu is het zeker niet alles voor een aardigen
volwassen knaap van zestien jaar, die - het was in een havenstad -
er reeds een week lang op gevlast heeft zijn mooie nichtje op het
bal binnen te leiden, en met haar in de pauze te soupeeren, zoo
hij zich onverwacht zijne tante ziet opgedrongen; weet gij, zoo iets
van over de veertig aan leeftijd, en aan gewicht van tusschen de
twee- en driehonderd; dan allerdwaast opgetuigd, geheel in het
Schotsch, en met een snoeperig mutsje, haast te groot voor een
kinderhoofd, een mutsje met machtig leeljjk rood lint, aan iedere
zijde een el. Geen wonder, dat de jeugdige cavalier voor een
oogenblik „een hoofd kreeg als een boei." Sterne maakt de mensch-
kundige opmerking, dat „de grootste vrouwen niet zelden de zacht-
zinnigsten zijn." Maar Tante scheen tot de uitzonderingen te be
hooren. Zij had ten minste de wreedheid haren neef, tot overmaat
van smart, aan boord te klampen voor het souper. Quel honneur!
Ach, ach, dat mooie nichtje. Een lastig zeeschip zoo'n tante!
Maar het goede mensch was niet zonder doel gekomen. De stille
hoop vervulde haar hart, dat zij met het doen van een noodschot
den een of anderen kapitein van de koopvaardij op zich zou zien
afkomen, om haar te redden uit den ongehuwden staat. En waar
lijk, er was een kapitein, die spoedig kwam bijdraaien om pools
hoogte te nemen; toen hij echter bemerkte, dat zij geen enkel
scheepje op het drooge had, sprak hij onbewimpeld als zijne over
tuiging uit van het een dwaasheid te achten, dat menschen boven
de veertig nog in het huwelijksbootje stapten. En toen kreeg Tante
een kop - ik wil zeggen, een hoofd - als twee boeien, terwijl zij
den kapitein, van wien het bekend was dat hij te veel verteerde,
de volle laag gaf met de opmerking: „U zijt zeker bang om te
spoedig aan lager wal te geraken." Daarop was de kapitein met
etn opgestoken zeil heengeloopen, denkende van het geliefd voor
werp met machtig leelijk rood lint: „zit jij nu van mijn part voor
altijd aan den grond." Wordt vervolgd.)