1869. N°. 156. Woensdag 29 December. 27 Jaargang. NATIONALE MILITIE. TWEEDE KENNISGEVING. Uitgever A. A. BAKKER Cz. OPROEPING TER INSCHRIJVING. BEELDSPRAAK Scheepvaart op de Zuiderzee. HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT, «Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Prya der Advertentie.: Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Donderdag: den 30 dezer vertrekt de Ooat- lndlache mail over Marseille. Donderdag den 30 dezer vertrekt de West- Indische mail. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER; Gezien de artt. 15 tot 20 der Wet betrekkelijk de Nationale Militie, van 10 Aug. 1861 (Staatsblad N°. 72); Brengen de navolgende wetsbepalingen ter kennis van de ingezetenen Dat alle mannelijke ingezetenen, die op 1 Januarij a. s. hun 19de jaar zijn ingetreden, verpligt zijn zich ter inschrijving voor de Militie aan te geven tusschen den 1 en 31 Januarij a. s. Zij die zich na den 81 Januarij doch vóór den 31 December 1870 ter inschrijving aanmelden, worden alsnog ingeschreven, doch verbeuren eene boete van 25 tot 100. En dat zij, die eerst na het in treden van hun 19de jaar, doch voor het volbrengen van hun 20ste jaar, ingezetenen worden, eveneens tot die aangifte verpligt zijn, zoodra zij de hoedanigheid van ingezeten verkrijgen. Dat voor ingezeten wordt gehouden: 1°. Hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of, zijn beiden overleden, wiens voogd ingezeten is, volgens de wet van 28 Julij 1850 (Staatsblad N°. 44) luidende artikel 3 dier wet aldus: „Gevestigd of ingezetenen zijn, die binnen het Rijk in Europa hebben gewoond. „o. Gedurende de drie laatste jaren. bGedurende achttien maanden na aan het bestuur hunner „woonplaats het voornemen tot vestiging te hebben ver- „klaard. Nederlanders zijngevestigd of ingezetenen, die „gedurende de laatste achttien maanden hunne woon- „plaats binnen het Rijk in Europa hebben gehad. „Nederlanders, die ter zake van 's lands dienst in een „vreemd land wonen, worden voortdurend als ingezetenen „beschouwd. De bepalingen van ingezetenschap, in „bijzondere wetten voorkomende, gelden alleen voor zoo „veel betreft de onderwerpen in die wetten behandeld." 2°. Hij, die geene ouders of voogden hebbende, op 1 Januarij a. s. gedurende de laatste achttien maanden in Nederland verblijf zal hebben gehouden. 3°. Hij, van wiens ouders de langstlevende ingezetenen was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits hij binnen het Rijk verblijf houdt. Dat voor ingezeten niet gehouden wordt de vreemdeling, behoo- rende tot een Staat, waar de Nederlander niet aan de verpligte krijgsdienst is onderworpen, of waar ten aanzien der dienstpligtigheid het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen. Dat voor de Militie niet wordt ingeschreven: 1°. De in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een ingezeten, die geen Nederlander is; 2°. De in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderlooze zoon van een vreemdeling al is zijn voogd ingezeten 3°. De zoon van den Nederlander, die ter zake van 's lands dienst in 's Rijks overzeesche bezittingen of koloniën woont; Dat de inschrijving behoort te geschieden; 1°. Van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of, is deze overleden, de moeder, of; zijn beiden overleden, de voogd woont; DOOR JOH». DYSERINCK. V. Aangaande het „verzeilen op een klip" herinneren wij, dat menige dominé het op stichtelijke algemeenheden doet; menige vertaler om den broode op een legio Germanismen, Gallicismen, Anglicismen, met één woord, op een legio barbarismen, die niets minder verraden dan onkunde met de moedertaal; menige colpor teur op onbeschaamdheid; menige zanger op vibreeren; menige dichter op rijmelarij; menig bloemrijk redenaar op bombast; menig tooneelspeler ook rederijker? op hoogdravend deklameeren, soms in zuiver een koopman zou zeggenin puik Amsterdamsch dialekt; menig hartstochtelijk strijder voor een goede zaak op ijver zonder verstand; menig koelberekenend hoofd, dat alle zwarigheden i wikt en iedere moeielijkheid weegt, op verstand zonder ijver. Zit eenmaal „een schip op strand", dan is het gelukkig voor andere schepelingen nog als een baak in zee. Vader Cats berijmt die gedachte op zijne wijze tot een zedeles: „Te louver, man! te roer; te louver, lieve maet! Kijck: hoe het met het schip van onzen buurman staet! Het sit daer op een Lant, gegeesselt van de stromen, En daer en is geen hulp, hoe zeer de gasten bomen, Dus so er nu een wint komt dringen nae de wal, 't Is zeker dat de kiel in stucken bersten zal. Ghij, sie dan naerstigh toe en let op uwe saken, Een schip op 't droogh geseijlt, dat is een seker baken, En 't is, naar mijn begrip, geen onvoorzichtig man, Die op een anders seijl, de zijne toornen kan." 2°. Van een gehuwde en van een weduwnaar, in de gemeente waar hij woont. 3°. Van hem, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten 's lands ge vestigd is, in de gemeente waar hij woont. 4°. Van den buiten 's lands wonende zoon van eeD Nederlander, die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land woont, in de gemeente waar zijn vader of voogd het laatst in Nederland gewoond heeft. En worden diensvolgens bij deze opgeroepen alle mannelijke in gezetenen dezer gemeente, die in dezen jare den 18jarigen leeftijd hebben bereikt nog zullen bereiken en mitsdien degenen, die geboren in den jare 185], op den eersten Januarij 1810 hun 19de jaar zullen zijn ingetreden, om zieh ter inschrijving voor de Militie, bij hen, Burgemeester en Wethouders, aan te geven in het Raadhuis der Gemeente, op den 3den of een der volgende dagen van de maand Januarij, des morgens tusschen 9 en 12 ure; zullen zij, die eerst na het intreden van hun 19de jaar, doch vóór het volbrengen van hun 20ste, ingezeten worden en dus mede verpligt zijn zoodra zij die hoedanigheid verkrijgen zich, ter inschrijving voor de Militie aan te geven, de aangifte kunnen doen ter plaatste en uur hierboven omschreven. Burgemeester en Wethouders verwittigen verder de ingezetenen: Dat, welke aanspraak op vrijstelling van dienst iemand ook zoude vermeenen te hebben, de aangifte ter zijner beschrijving niettemin behoort te geschieden, terwijl bij ongesteldheid, afwezigheid of ont stentenis, zijn vader, of, is deze overleden, zijne moeder, of, zijn beiden overleden, zijn voogd tot het doen van aangifte gehouden is. Dat, ter voorkoming van onaangenaamheden, welke voor de in geschrevenen volgen moeten uit eene verkeerde spelling van naam of uit eene onjuiste opgave van den dag der geboorte, de belang hebbenden moeten medebrengen een Extract uit hunne geboorte-acte, hetwelk kosteloos kan worden verkregen. Verzuim van aangifte ter inschrijving wordt gestraft volgens de Wet. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester, den 28 December 1869. L. VERHEY, Secretaris. Het GEMEENTEBESTUUR van DEN HELDER, Herinnert bij deze de Schippers der binnenvaartuigen aan het bepaalde bij art. 8 van 's Konings besluit van den 2 Mei 1853 (Staatsblad No. 52), luidende als volgt: Zeil- of Stoomvaartuigen, geene Zeeschepen zijnde, op reeden, stroomen of in liet vaarwater ten anker liggende, voeren alleen aan den grooten top een helder wit licht. Vermits het gebleken is, dat door tal van schepen dit voorschrift of geheel niet of slechts ten deele wordt nageleefd, waarvan onver mijdelijk ongevallen het gevolg zijn, die niet alleen de overtreders van die bepaling, maar ook andere schepen treffen, worden de betrokken schippers met den meesten ernst aangemaand, aan boven gemelde bepaling stiptelijk te voldoen. Het Gemeentebestuur voornoemd, Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester, den 27 December 1869. L. VERHEY, Secretaris. BINNENLAND. HELDER en NIEUWEDIEP, 28 December. De republikeinen in Spanje laten van tijd tot tijd, zoo in als buiten de Cortès, gedurig van zich hooren. Een Geheel anders zou het er op maatschappelijk en politiek terrein uitzien, indien ieder in zijne betrekking hetzij burger of staats man zieh spiegelde aan de fouten van zijnen voorganger, een open oog had voor de klippen waarop deze verzeilde, en zich ten taak stelde om aanvankelijk negatief vooruitgang te bevorderen, door ten minste zich te wachten voor hetgeen in anderen gebleken is onhoudbaar te zijn. Zeer welsprekend is uit dit oogpunt de vraag van den beroemden redenaar Blair: „hoe lang zal het nog du- „ren, eer het lot uwer voorgangers in dezelfde loopbaan u wijs- „heid leert? Hoe lang zal de ervaring aller eeuwen hare stem te „vergeefs tot u verheffen Met wrakken ziet gij den oceaan waarop „gij varen moet, bedekt zijn dan deze teekenen niet genoeg, om „u voor de klippen te waarschuwen?" Bij de gedachte aan het schipbreuk lijden staat men verbaasd, op zoo vele mensehen als dit van toepassing is op het een of ander gebied van het leven. Van welken man van vooruitgang bijv. lijden de edelste en krachtigste pogingen tot hervorming geen schipbreuk op het hardnekkig en taai verzet der slijmeringen en droogstop pels?, Welke toeziende kommissaris van een hulpbank, kredietbank, bank van leening enz., die inzicht van zaken verlangt, lijdt geen schipbreuk op de oudgasterij van de bestuurders dier vereenigingen, die denken„men kan geen onderzoek vragen, zonder zich den schijn te geven van gemis aan vertrouwen"? Welke ijveraar voor politieke meetings (waarop de ijveraar intusschen zelf wel eens in- politiek te werk kan gaan) lijdt geen schipbreuk op de tegenwer king van zoovelen, die juist niet zoo redekavelen, ijveren en schelden als hij? Welk conciliant lid der Kamer, die naar onpartijdigheid in hoo- geren zin streeft, en het goede in beide partijen erkent en waardeert, lijdt geen schipbreuk op de ultra's van liberale en van conservatieve zijde? En komt op het gebied van den godsdienst dezelfde beeld spraak niet voor, als wjj in den eersten brief aan Timotheüa lezen, der leden van die partij lieeft in de vorige week weder het woord gevoerd, ter bestrijding van den monarchalen rege ringsvorm en van den hertog van Genua als candidaat voor den vacanten troon. De president-minister, generaal Prim, liet deze redevoering niet onbeantwoord en verdedigde daarop het gouvernement en de monarchale constiutie. Hij wees op de onmogelijkheid om Spanje tot eene republiek te makende geringe talrijkheid der partij maakt dat aan hare wenschen, die niet die der meerderheid zijn, geen gevolg kan worden gegeven. De candidatuur van den Italiaanschen Prins werd door Prim niet verdedigd; zijns inziens zou zulks voor de aanhangers der vorige dynastie en voor de republikeinen toch niet helpen. Elke candidaat zoo verzekerde de minister al kwam hij ook uit den hemel vallen, elke candidaat zal door die beide par tijen om het zeerst worden afgewezen. Spreker legde voorts de verzekering af, dat stellig vier vijfde gedeelte der Cortès eenstemmig van gevoelen waren, dat de Hertog van Genua de aangewezen persoon is. Deze verzekering maakte echter geen aangenamen indrukook scheen zij aan velen wel al te gewaagd voor te komen en in ieder geval beweert men dat het niet goed is op die wijze te beslissen over de stem ming van de leden der Cortès, die tot het laatste oogenblik vrij zijn in hunne keuze. In Italië is voor eenige dagen een nieuw ministerie op getreden, dat van de Kamer der Vertegenwoordigers de bewilliging tot eene crediet-wet heeft verkregen en thans tot 1 Februarij 1870 den tijd heeft zich op nieuwe regerings plannen en voordragten toe te leggen. De heer Lanza, het hoofd van dit kabinet, heeft in de Kamer de betuiging gedaan, dat verbetering van den financiëlen toestand des rijks eene der meest ernstige zorgen van de regering zoude zijn. Hij ontveinsde niet, dat 's Rijks financiën in een bezwaarlijken en zelfs gevaarlijken staat verkeeren; doch wees tevens op bemoedigende verschijnselen, en wel in de eerste plaats op de toenemende welvaart Van het Itali- aansche volk, zijnde het onmiskenbaar dat de algemeene rijkdom in het koningrijk toeneemt; en deze toeneming zou aanhouden en sneller voortgaan, wanneer" de eenige hin dernis daarvoor, namelijk de wankelende staat van 's rijks financiën, eenmaal zou zijn weggeruimd. Verder zeide de heer Lanza, dat het behoud des vredes in Europa „zeker of althans bijna zeker" washij rekende des te meer op het behoud des vredes, dewijl het thans door den wil der volken als tot wet voor de gouvernementen werd gesteld. Met veel genoegen woonden we jl. Zondag avond in de Nieuwe Kerk de Openbare Les der zondagschool van de Hervormde gemeente alhier bij. De godsdienstonder wijzer Rinner rigtte een feestwoord tot de kinderschaar, naar aanleiding van Lucas II14. Het trok onze aandacht, dat de kinderen met veel aandacht luisterden naar het woord van leering en opwekking. Het gesprokene werd op verschillende wijze afgewisseld, door liederen, meerendeels op het Kersfeest betrekking hebbende, en die onder bege leiding van het orgel op zeer verdienstelijke wijze werden uitgevoerd. Aan den heer Kuijk, die den zang leidde en aan den heer A. Daarnhouwer, die den zang accompag neerde, komt daarvoor een woord van hulde toe. Met het zingen van het Evang. Gezang 117 door de verzamelde dat vele Christenen, „door een goed geweten te verstooten in het geloof hebben schipbreuk geleden"? Bij schipbreuk houdt intusschen de schepeling moed, zoolang het wrak niet van het anker is geslagen. Op dit anker is onder het dreigendst gevaar zijne verwachting gebouwd. Terecht wordt het dan ook het zinnebeeld der hoop genoemd. En wil men nog nadrukkelijker spreken, als van een laatste toevlucht, dan gebruikt men plecht-anker, zulk een anker als men op de plecht van het schip gereed houdt in geval van uitersten nood. Met het kruis des geloofs en het hart der liefde drukt het anker der hoop zinnebeeldig den vollen rijkdom van het innerlijk leven des menschen uit. Wat zon zonder hoop ons. leven zijn? Houdt zij niet onder alle stormen den moed levendig? Wischt zij niet den lijder bij ziele- smart de tranen uit de oogen? Werkt zij niet bij vruchteloozen arbeid geduld en volharding? Doet zij niet den ongelukkige in gevaar en nood nog naar een enkele stroohalm grijpen? Is er iets vreeselijker dan hopeloos? Al liet de schepeling na verlies van zeil en mast en roer zijn schip van het anker slaan, dan nog geeft hij de hoop niet op, waar hij aan een wrakhout zich kan vastklemmen. Zoo koestert de gevaarlijkst kranke hoop, zoolang er leven is. Maar zelfs al gaat het leven voorbij, dan nog blijft de hoop. En aan de laatste rustplaats van zoo weinigen, die „met een onergerlijk geweten hebben gewandeld voor God en de menschen„, wijst een Engel met ontplooide vleugelen, het gouden anker in het reine witte kleed geweven, met de hand ten hemel, en spreekt hij „Dien toon, waarbij ons oog verwachtende opwaarts ziet, Dien englenzegegroet, dat woord van eeuwig leven: Vriend! dien gjj zoekt, die is hier niet!" P. A. de Génestet, De engel bij het graf. (Slot volgt.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1869 | | pagina 1