1870. N°. 2.
Woensdag 5 Januarij.
28 Jaargang.
REVUE.
PROCES TROPMANN.
HELDERSUHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT,
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent.
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
li.
Op materieel gebied waren wij dit jaar getuigen van
bewegingen, wier hooge ernst wij bevroeden, al is het
niemand onzer gegeven te voorspelllen, welken invloed zij
zullen uitoefenen op de Europesche nijverheid.
Dit jaar zag het arbeiders-congres in Bazel, en stelde
de heer Pouyier-Quertier aan het hoofd der Protectionisten
in Frankrijk. Beide feiten zijn van het hoogste gewigt,
en de welvaart der beschaafde natiën zal voor een goed
deel afhangen van de wijze, waarop de vragen, die ver
scholen in die feiten, zullen worden beantwoord.
In den grond is de zoogenaamde arbeiders-quaestie deze.
In de eeuw, waarin Marie de France van eene Koningin,
die twee linnen hemden had, zeide; „fut moult richarde
royne de France, was er voorzeker geen arbeiders-quaestie.
Eene algemeene armoede en ellende lag over alle klassen
der maatschappij als een vale sluijer verspreid. Naarmate
de welvaart toenam hebben zich eerst enkele personen,
later de standen van adel en geestelijkheid, boven dat al
gemeene peil van smartelijke armoede verheven. In onze
eeuw is van die welvaart, die te danken is aan de toe
name van het kapitaal geen enkele klasse meer uitgesloten.
De toestand van een timmermansknecht in onzen tijd is in
vele opzigten beter dan die van de vorsten, die om Troje
lagen.
Maar de vraag is, of in onze maatschappij die welvaart
wel verdeeld wordt onder de verschillende klassen even
redig met de diensten, die zij der maatschappij bewijzen.
Of niet zij, die met hunne handen arbeiden, aanspraak
Vervolg.)
Circa elf uur werd jl. Woensdag de zitting hervat.
Tropmann was bleek, doeb bedaard.
De eerste getuige was de slagterskneebt Hunck, die het lijk van
Gustaaf Kinck ontdekte. Tr. antwoordde op eene vermaning van
den voorzitter om minder verstokt te zijn, dat de medepligtigen
den moord begaan hebben, en verklaart het mes niet te herkennen.
V. Gij hebt zelf bekend, dat ge Gustaaf van achteren getroffen
en hem het mes in de keel gestoken hebt. Tr. Dat heb ik
niet gedaan; een medepligtige deed het.
V. Komaan, Tropmann, wees voor ditmaal eens opregt; gij hebt
sedert den aanvang van het verhoor nog geen waarheid gesproken.
Daarna wordt gehoord Durand, die het gouden horlogie van Jean
Kinck gekocht had en Dassauville, werktuigkundige te Roubaix,
die verklaart, dat Jean Kinck een braaf en eerlijk man was, die
zijn vrouw en kinderen hartelijk lief had, en ook door hen zeer
bemind was. Hij voegt er bij, dat mad. Kinck kort voor haar
vertrek tegen zijn vrouw had gezegd, dat Kinck er op uit was om
een millioen te verdienen.
V. Weet gij waarom Jean Kinck naar den Elzas vertrok?
Get. Hij wilde er grond aankoopen. Tr. 't Is niet waar, hij
ging er heeu om valsche munt te slaan. Get. Hij had mij zijn
plan medegedeeld om een ijzergieterij op te rigten.
V. Weet gij hoeveel geld mad. Kinck bij zich had, toen ze naar
Pantin vertrok? Get. 40u frs., zeide zij mij.
De heer Lachaud. Zij had meer: men heeft na haar dood 450 frs.
bij haar gevonden.
De proc.-gen. Hoe weet ge dat? Lachaud. Het staat in de
instructie.
Louise Kouselle, zuster van mad. Kinck, verklaart, dat hare
zuster zich niet over Jean Kinck te beklagen had; dat de laatste
naar den Elzas gereisd was, om te onderzoeken, of hij er niet een
ijzergieterij zou kunnen oprigten.
Dupont, echtgenoot van de vorige, getuigt hetzelfde.
Tr. Maar dit alles vertelde Jean Kinck slechts om zijn eigentlijk
doel te bedekken. Hij kon toch niet tegen u zeggen: „ik ga valsche
munt slaan."
V. ZwijgGij lastert den man, na hem gedood te hebben.
Ismenie Lambard, een buurvrouw van Kinck, spreekt ook met
lof van de familie.
Bellanger, koopman in ijzerwaren te Parijs, verklaart, dat Tr. de
persoon is, aan wien hij op den 19den Sept. een spade en een
houweel heeft verkocht. De persoon sprak met een Duitschen
tongval, en zeide, dat hij ze mede zou nemen, daar hij toch met
een rijtuig ging.
V. Gij ziet het Tr., gij waart alleen, toen gij de moordtuigen
kocht. Tr. Men wachtte mij aan liet station te Pantin op.
Y. Wie wachtte u op? Tr. Een medepligtige.
Het verhoor wordt hier voor een kwartieruurs gestaakt en tegen
één uur hervat.
Garins, koetsier te Aubervilliers, verklaart, dat, op den avond van
den 19den September, nabij den ijzerwinkel van Bellanger, een
persoon, die ijzeren gereedschap bij zich had, op den bok van zijn
rijtuig heeft plaats genomen; hij keerde toen van Parijs huiswaarts.
V. Dat was dus nu uw medepligtige?
Garins, verklaart Tropmann niet te herkennen, daar hij in de
duisternis zijn trekken niet heeft kunnen onderscheiden.
Lachaud. De wagen van Aubervilliers komt ten 8 ure te Parijs
aan; dan keert hij, na eenig oponthoud, terug. Hoe kan hij dus
ten 8 ure reeds weder nabij Pantin zijn geweest?
mogen maken op een grooter aandeel in den voortgebragten
volksrijkdom
De beslissing over deze vraag is terzelfder tijd de beslis
sing over de arbeiders-quaestie. Onvruchtbaar klagen zal
het lot der arbeiders niet verbeterendit hebben zij begrepen
van het oogenblik af, dat zij hunne kracht zochten in het
gebruik van het regt van vereeniging. Toen zij trachtten
door vereenigde werkstakingen verhooging van loon te
ontvangen, waren zij in hun regt; toen zij echter door
dwang en geweld, op hunne medearbeiders en hunne arbeid-
gevers uitgeoefend, een kunstmatige verhooging van loonen
wilden tot stand brengen, speelden zij een gevaarlijk
spel met een wapen, dat henzelf in de eerste plaats moest
treffen.
In hoeverre de opvatting der arbeiders van dit staat
huishoudkundige vraagstuk juist is, hebben wij hier niet
te onderzoeken. Slechts één punt dringt zich bij dit jaar
verslag aan ons op. Verhoogde arbeidsloonen geven duurdere
producten. De concurrentie jaagt die duurdere producten
van de markt. Weldra staat dus de fabriek stil, die voor het
zelfde voortbrengsel de hoogste loonen betaald. De noodzake
lijkheid dwingt dan de arbeiders in een bepaald vak de
loonen gelijk te maken door het geheele land; daaruit
volgt dan wel, dat de binnenlandsche concurrentie gedood zal
zijn, maar tevens dat daarvoor eene internationale concurrentie
in de plaats zal treden. Om deze te bestrijden hebben dan
de arbeiders geen ander wapen, dan eveneens eene inter
nationale arbeidersbond op te rigten. Dit nu is geene
theoretische veronderstelling, maar die bond bestaat. Zij
hield dit jaar te Bazel hare vergaderingen, onder voor
zitterschap van Victor Hugo, wiens redevoeringen, om
in 's mans eigen stijl te spreken, „le sublime du dérai-
Wettling, grondeigenaar te Pantin, verklaart Tropmann te kennen
en dikwijls bezoeken van hem te hebben ontvangen. Des avonds
na den moord, bezochten zij zamen een bal; Tropmann keek toen
van tijd tot tijd op een gouden horologie.
Aron Julles. Ik heb Tr. kort gekend; wij gingen soms zamen
uit. Tr. sprak immer van fortuin maken, en zeide, dat hij een
som van 25,000 francs gewonnen had. Eens verhaalde Tr., hoe
hij in België een persoon ter neder had geworpen. Ook beroemde
hij er zich op, dat hij zich door namaking de papieren wist te
verschaffen, om spoedig naar het buitenland te kunnen vlugten.
Tr. Hij is een leugenaar; maar ik neem het hem niet kwalijk.
Bardot, koetsier te Parijs, de man, die Tr. en zijn slagtoffers naar
het terrein van den moord gebragt heeft, zegt: Ik stond tegen half
elf des avonds met mijn rijtuig aan het station. De zeven personeu
namen plaats, en praatten onder het rijden vrolijk met elkander.
V. tot Tr. Gij kondt alzoo schertsen met de ongelukkigen, die
gij gingt ter dood brengen?
Get. Te Pantin gekomen, wilden zij verder tot aan de Vier
Wegen rijden; en wij kwamen omtrent den prijs overeen. Toen ik
mijn rijtuig had doen stilstaan, stapte Tr. met de moeder en de
twee jongste kinderen uit. Na verloop van 20 of 25 minuten kwam
hij terug. „Kinderen", sprak hij tot de drie overigen „we
blijven hier.,, Vervolgens verwijderde hij zich met hen.
V. Zag hij er ontroerd uit, toen hij wederkwam om de drie
kinderen te halen? Get. Ik heb er niet op gelet. Ik heb niets
gehoord dan den wind, die over de vlakte huilde.
V. En hadt gij, Tropmann, die drie kinderen niet van de slagen
uwer medepligtigen kunnen redden? - Tr. Neen, mijnheer.
V. De bedaardheid, waarmeê ge dat zegt, is afschuwelijk.
Antoine Gandier, nachtwaker. In den nacht van den 19 op
20 Sept. waren de honden zeer onrustig, en bromden voortdurend.
Ook heb ik een angstkreet gehoord, als van een kind; en eindelijk,
twee malen, het geroep van „Moeder! Moeder!"
V. Gij hoort het Tr. Tr. Ik was het, die dien kreet deed
hooren, om de kinderen te redden.
Rigny, eigenaar van het hotel van den Noorderspoorweg. In
het begin van September huurde een jong mensch in mijn hotel
een kamer, onder den naam van Jean Kiuck. Daar hij zijn
rekening betaalde, en ik ziek was, sloeg ik niet veel acht op hem,
hoewel een spoorwegbeambte mij op zijne zonderlinge manieren
opmerkzaam maakte. Later kwam een dame met vijf kinderen bij
mij vragen, of een zekere heer Kinck bij mij logeerde. Sedert
verdween het jonge mensch, en ik heb hem niet weergezien.
V. Beschuldigde, waart gij dat? Tr. Ja, mijnheer.
V. Gij gaaft u dus uit voor Jean Kinek? Tr. Dat is waar.
V. Waarom deedt ge dat? Tr. Om de brieven, aan het adres
van Jean Kiuck verzonden, te kunnen ontvangen.
Franqoise Burnet, bediende in het hotel, verklaart, Tr. nooit met
iemand anders gezien te hebben.
Jeröme Aurusse, bediende in het hotel, verklaart, dat Tr., den
20 September, 's morgens ten 8 uur, hem gejaagd om den sleutel
van zijn kamer heeft gevraagd, en dat hij toen door een ander
persoon vergezeld was.
Joseph Augustin, bediende in het hotel, verklaart, dat Tr. toen
wel gejaagd was en er ontdaan uitzag, doch dat hij alleen was.
Tr. houdt staande, dat hij niet alleen was, en dat de laatste
getuige zijn medgezel, bij den grooten haast, dien hij maakte, niet
gezien heeft.
V. Toch heeft diezelfde getuige bij de instructie verklaard, dat hij
Tr. naar zijn kamer is gevolgd, en dat Tr. aldaar niemand bij zich
had. De gewaande medgezel, die gelijk met hem het hotel binnentrad,
kan dus zeer goed een geheel vreemd reiziger geweest zijn, die met
sonnable" waren. Dank zij de leiders dier vereenigingen,
hebben zij de arbeiders gewikkeld in een verward mengel
moes van sociale en politieke vraagstukken, die tot hun
ondergang moeten voeren.
„Wij willen hooger loon!" is een thema voor discussie;
men antwoorde slechts: „bewijs uw regt en de mogelijk
heid." Maar deze, op zich zelf prijzenswaardige, begeerte
naar hooger loon, en daardoor meerdere welvaart, vast-
knoopen aan eene geheele omwenteling der maatschappij,
aan de afschaffing van den eigendom, aan de socialistische
republiek, is zijn werk van den beginne af, met onmagt
slaan
Het is voor geen denkend mensch twijfelachtig, of de
arbeiders van het congres te Bazel en hunne partij-
genooten bereiden hunnen eigenen ondergang. Ook al geeft
men voor een oogenblik het doel toe, de middelen zijn zoo
slecht gekozen, dat de uitslag niet twijfelachtig kan zijn.
Maar daarom telle men voor het tegenwoordige het bestaande
feit niet te ligt. Er zijn nu eenmaal duizende werklieden,
die zich inbeelden, dat zij door plaatselijke of zelfs Euro
pesche werkstakingen de loonstandaard kunnen verhoogen
en er zijn honderden, die zich geregtigd achten met geweld
naar hetzelfde doel te streven. Daardoor zullen op de
Europesche markten plotselinge veranderingen in de prijzen
der goederen ontstaan, die de handel niet heeft kunnen
voorzien. En dit plotselinge rijzen der prijzen, die onver
wachte stilstand in de geregelde voorziening der markt,
zal menig handelaar, die niet met de uiterste voorzigtigheid
werkt, in later tijd met smart doen terugdenken aan het
jaar 1869, toen het arbeiderscongres te Bazel werd gehouden
en een adelijk werkman te Rotterdam het socialisme
predikte.
de zaak niets te maken had.
Langlois, landbouwer, verklaart hoe hij, in den morgen van den
20sten, sporen van bloed en hersenen op de klaver en later de
groeve met de lijken gevonden heeft. De voren waren op de plek
kunstmatig weder bijgespit.
V. Wie had die voren bijgespit? Tr. Mijn medepligtige.
Get. Gelukkig waren die voren te hoog; zonder dat zou ik het
niet bemerkt hebben, zóó goed waren ze hersteld.
Guillaume Muller, die Langlois bijstond in het opgraven der
lijken. De kleederen van mad. Kinck waren opgeschort, en droegen
de sporen, alsof zij over den grond was gesleurd. Mij dunkt,
indien er meerdere moordenaars waren geweest, zou men het lijk
gedragen en niet gesleept hebben.
Agènor Coudert, commissaris van politie te Pantin, uit de
opmerking, dat het gebeurde op hem den indruk maakte, als kon
niet alles door één man verrigt zijn.
Eugène Charles Eerrand, gendarme te Havre, geeft een uitvoerig
verslag van de inhechtenisneming van Tr., waarin echter niets
nieuws voorkomt.
V. Gij ziet het: toen de gendarme u ferm en toch bezadigd
aansprak, hebt gij uw tegenwoordigheid van geest verloren. Tr.
Het meest van hetgeen hij gezegd heeft, is verzonnen.
V. De gendarme Eerrand heeft dus gelogen? Tr. Gelogen
en niets anders! Adv. Lachaud. Met wien sprak Tropmann,
toen de geudarme hem ontmoette? Get. Met den looper van het
Hotel de New-York. Tr. Die man was een mijner medepligtigen.
August Hanguel, scheepstimmerman te Havre, die Tropmanu met
levensgevaar uit het water haalde, deelt de bijzonderheden omtrent
die redding mede. Tropmann verbleekt en schijnt ontroerd bij
de herinneringen, die bij hem levendig worden.
Dr. Bergeron geeft een beschrijving van de wonden, die aan de
slagtoffers waren toegebragt. Mad. Kinek alleen heeft er dertig
ontvangen. Zij moet nog eeuige minuten geleefd hebben, na
getroffen te zijn.
V. Meent gij, doctor, dat een enkel man al die misdaden heeft
kunnen volvoeren? Get. Ontwijfelbaar. De kinderen, die de
moeder bij zich had, waren te jong om eenigen weerstand te bieden.
Van de drie overige kinderen, zijn er twee geworgd, eene wijze
van vermoorden, waartoe weinig kracht noodig is. Het vijfde kind
is door een enkelen slag op het hoofd geveld.
Dr. Tardieu legt een gelijkluidende verklaring af.
Tr. Ik begrijp niet hoe de doctors zoo kunnen spreken. Ik ben
geen Herkules; ik ben niet sterker dan een ander menseh van
mijn jaren.
V. Doctor Bergeron, gij hebt Tr. onderzocht; wat hebt gij voor
bijzonders in zijn ligchaamsbouw opgemerkt? Dr. Bergeron.
Tropmann bezit geen buitengewone kracht. Doch zijn bedrijf als
mécanicien heeft zijn spieren gesterkt en lenig gemaakt.
Vrouw Brumel, tapster, verklaart, dat den 21 September twee
mannen in haar huis wijn hebben gedronken; de één was klein en
sprak met een Duitschen tongvalde ander was ouder en zwaarder.
V. Hebt gij Tropmann herkend, nu gij hem gezien hebt?
Get. Mij dunkt, dat hij de kleinste van de twee was.
Frémion, een knaap van 14 jaren, verklaart dat hij, in den naeht
van den 19 op den 20 Sept., toen hij in gezelschap van een soldaat
naar Aubervilliers wandelde, een man gezien heeft, die bezig was
een kuil te graven, en dat niet ver van dien kuil, twee andere
manuen op den grond lagen. Men heeft den soldaat, waarvan hij
spreekt, niet kunnen wedervinden.
Morgen zal de chemicus Roussin zijn rapport uitbrengen. De
zitting werd ten 6 ure des avonds opgeheven. Slot volgt.)