nog wel, om de liefde van een jongeling duëlleeren, is zeldzaam. Het geschiedde in Twenthe, gemeente Lonneker, in een herberg aan den straatweg naar de Glanerbrug. Het voorwerp van heider min beschouwde met anderen deu lievigen strijd, en toen die geëindigd was ging hij alleen naar huis. In de Prov. Friesche Ct. laat Muricatus zich o. a. aldus uit over het nut en de schade der critiek //Wat kraaijen, nachtegalen en dergelijke insecten-etende vogels zijn voor rupsen, wormen en ander ongedierte, dat is de critiek voor den zondvloed van onbeduidende of slechte geschriften, die dagelijks de pers verlaten. Menig een die zich beklaagt over den scherpen toon, door sommige critici aangeslagen, moest het veeleer bejammeren, dat de scherpste critiek op verre na niet bij magte is dien zond vloed te keeren, evenmin als de insecten-eters het ongedierte geheel vermogen uit te delgen. Men moest het toejuichen, als, naar Schopenhauer's raad, critiek en satire de nietige of slechte auteurs geeselen tot ze, voor hun eigen best, er toe gebragt worden den tijd liever te besteden tot het lezen van iets goeds dan tot het schrijven van iets slechts." Dezer dagen is te Heerenveen een gedeelte van den hoogsten prijs in de Hamburgsche loterij door Laz Sans. Cohn, bankier en wisselhandelaar te Hamburg, uitbetaald. Men wil, dat deze prijs op j lot 150,000 bedraagt. Het opmerkelijke van de zaak is, dat de gelukkige, een gezeten burger, dit lot eenige dagen geleden had gekocht van iemand, die anders ook nogal gelukkig is, doch er gaarne af wou wezen. De vrouw te Stratum, die verdacht werd hare moeder te hebben doodgeslagen en deswege gearresteerd was, is weder op vrije voeten gesteld, zijnde bij geregtelijke lijkschouwing geene uitwendige teekenen van verwonding aan het lijk gevonden, en gebleken dat de oude vrouw aan eene slijmberoerte overleden was. Jl. Donderdag ochtend ten 11 ure aanvaardde te Groningen de hoogleeraar in de geneeskundige faculteit, de heer D. Huizinga, phil. nat. doet., zijn betrekking met het honden eener redevoering in de Nederlandsche taal, over z/de ontwikkeling der nieuwe physiologie." Een talrijk publiek was bij deze gelegenheid in het groot auditorium der hoogeschool aauwezig. Den 22 Januarij zijn te Groningen door den kanton- regter twee personen veroordeeld, ieder tot betaling eener boete van 1.50 ter zake van.... op de straat te hebben geslierd 1 De volgende sociale causerie ontleenen wij aan de Groninger Courant: //Uit het Oldambt." Twee buren keuvelen nu en dan eens over de groote vraagstukken van den dag. Dat daarbij de oorlogslasten en de doodstraf niet vergeten worden, spreekt van zelf. Een der causeurs is nog van den echten, ouden stempel, en ziet geen kwaad in den oorlog. Onze vaderen hebben er aan gedaan, onze vaderen hebben hem bewierrookt. Waarom zouden wij er tegen opkomen? Omdat hij geld veel geld kost? Omdat hij onze wakkerste zonen tot eene ijdele parade rooft? Dwaasheid! Het zou er fraai met ons uitzien, als wij, bijv. op de verjaardagen van het koninklijk huis, geene revues konden houden! De ander is in merg en been een moderne. Hij spot met al die oude traditionneele begrippen. Hij heeft wel eerbied voor onze groote vaderen. Dat spreekt. Wie heeft dien niet? Maar die eerbied verleidt hem tot geen onbillijk heid. Vooruitgang is zijne leus. In alles vooruitgang, maar wel het allermeest in de zedelijke wereld. Zoo hespreken zij ditmaal den oorlog. Eerst deed de moderne uitkomen, wat er zoo al ten voordeele van den oorlog was gezegd en met mogelijkheid kon worden gezegd. «Ik vertelde mijn buur," zegt' hij, //dat al dat moois in der Krieg van dr. H. Wiskemann te lezen stond, maar alleen om aan te wijzen wat men zoo al ten voordeele van den oorlog gezegd had en zeggen kon; dat dr. Wiskemann ofschoon een Pruis met hart en ziel tegen den oorlog is, en dat alle koningen en ministers en Staten-Generaal, en ook ons aanstaand lid van de Provinciale Sfaten, dat boek moesten lezen. Ik las hem toen een en ander voor, dat //niet" zoo gunstig voor den oorlog was, bijv. dat in den 30jarigen oorlog omgekomen zijn 20,000,000 menschen, dat is van de bevolking; dat van 1789 tot aan den vrede te Tilsit zijn omgekomen meer dan 143,000,000, wat zeker wel wat ruim is gerekend; dat de Oostenrijksche Militar- Zeitung het verlies van menschenlevens in den oorlog van 18011815 begroot op 5,120,000, wat niet hoog genoeg is geschat; dat in den laatsten Amerikaanschen oorlog 41 begraafplaatsen werden ingewijd voor 249,339 gevallenen. Ik wees hem bovendien op de onkosten van den oorlog. Een Fransch ambtenaar bij de financiën geeft op, dat Frankrijk, alleen aan oorlogskosten, van 18021815 heeft uitgegeven 4,732,000,000 franken. De overige staten van Europa hebben zeker te zatnen evenveel betaaldzoo dat Napoleon I aan Europa 10,000,000,000 fr. heeft gekost. Alleen voor de staande legers in Europa is uitgegeven van 1815 1840 eene som van 48,000,000,000 thaler 72,000,000,000 gulden. En dan nog de honger, de typhus, de cholera, de armoede, de rouw en de tranen, die altijd een leger volgen, dat ten strijde trekt. En dan nog de verdorvenheid der zeden, die de oorlog kweekt. Een oud Grieksch spreekwoord zegt, naar waarheid, dat er meer mensehen slecht worden door, dan er vallen in den oorlog. Ik eindigde met eene aanhaling van een paar oude Grieken, waarin de oorlog vervloekt wordt, omdat deze maakt, dat de vaders hunne zonen, in plaats dat de zonen hunne vaders begraven; omdat de oorlog de noodlottige oorzaak is, die aan de moeders alle vreugde ontneemt.' Bij arrest van het Prov. geregtshof in Limburg van jl. Maandag, is in allen deele bevestigd het vonnis der arrondissements-regtbank te Maastricht, waarbij de heer Charles Ilollman, drukker en uitgever van het dagblad le Courrier de la Meuse, en het weekblad de Limburger, veroordeeld is geworden tot betaling van eene schadever goeding van j 1000, ter zake van een persdelict, gepleegd ten nadeele van den heer Edm. Sturtz, koopman en lid van den gemeenteraad. In de Koninklijke wapenfabriek van den heer P. S. Stevens, te Maastricht, is een nieuw achterlaadgeweer ver vaardigd, dat in drie tempo's geladen wordt en waarmede men dertig schoten in eene minuut kan doen. De beste soorten der tot nog toe bekende geweren worden in vier tempo's geladen en kunnen hoogstens 15 keeren in eene minuut gelost worden. Te Boijl heeft men een aardig middeltje tegen het schoolverzuim. Men geeft den armen schoolkomenden kinderen 's middags boterhammen, en dat bevalt uit muntend. - Uit Amerika wordt berigt dat de weduwe van President Abraham Lincoln weldra in het huwelijk zal treden met graaf Schneidenbutzen, kamerheer van den Groothertog van Baden. Een verzekerde Schoonzoon. Kuhlmeier. „Gegroet lieer Bruiser, gij komt zeker om uwe bezittingen aan mijn wijd en zijd als soliede bekend kantoor te verzekeren?" Bruiser. „Neen, heer Kuhlmeier, ik kom tot u wegens eene geheel andere reden Gij zult wel bemerkt hebben, dat mejufvrouw uwe dochter bijzonder mijne attentie heett getrokken; mijn hart brandt en gloeit voor haar." K. „Zoo? Wilt ge u niet tegen brandschade assureren?" B. „Wanneer ik Rosa aanschouw, zwem ik in een zee van genot. K. „Mijne verzekeringen tegen schipbreuk zijn zeer aanbevelens waardig." B. „Ik ben geen onbedreven jongeling meer, maar ben tot bezadigden leeftijd gekomen en ben ook door de slagen des noodlots getroffen geworden." K. „Voor hagelsckade verzeker ik u naar vaste premie, bij de maatschappij „Piano;" zij vergoedt niet alleen de schade, maar doet ook de verwoeste plekken met guano bestrooijen.K. „Rosa zal het geluk aan mijne zijde vinden, geene wolk zal onzen huwelijkshemel verdonkeren." K. „Een onweder komt geheel onverwacht, men weet niet vooraf, wanneer en bij wien het zal inslaan; maar als dat gebeurt, is het te laat om zich te doen verzekeren, voor eene kleine provisie verzekert de maatschappij „Petroleum" tegen alle schaden, door het inslaan van den bliksem veroorzaakt.» B. „En wanneer onverhoopt de lieve Rosa mijne vrouw niet wordt, zou ik in staat zijn de handen aan mijn leven te slaan." K. „Mijne levensverzekering betaald bij overlijden 209.70 uit aan de overgebleven erfgenamen...." B. „In een woord, mijnheer Kuhlmeier, ik vraag of gij mij jufvrouw Rosa tot vrouw wilt geven?" K. „Gij wenscht mijne dochter, te trouwen? Nu, als gij ze verzekert in de weduwenkas, heb ik er niets tegen." B. „Zeer zeker, waarde schoonpapa! ik wil alles doen, wat gij maar verlangt." K. „Alles wat ik verlang? Wel Iaat u dan tegelijk inschrijven bij mijne verzekering." In de twaalfde eeuw begon men toortsen van talk te gebruiken, en in de volgende eeuw werd de smeerkaars in de wereld gebragt, die er toen bijna even als nu uitzag, met dit onderscheid, dat de pit uit vlas bestond, want katoen kende men toen nog niet. Deze kaarsen waren toen een voorwerp van luxemen zag ze alleen bij de rijken en aanzienlijken branden. Een vijftig-jaar later werden er waskaarsen gemaakt, doch die waren in het begin zoo schreeuwend duur, dat het schenken van eene waskaars aan de kerk als een koninklijke gift werd beschouwd. Het eerst brandden dan ook de waskaarsen in de kerken, terwijl zij later tot verlichting der vorste lijke vertrekken gebruikt werden. a£i\iOEMING£N EN VERPLAATSINGEN BIJ MARINE EN LEGER. De kapt.-administrateur van kleeding en wapening D. Jongkees, van het 3de reg. vesting-artillerie, is op pensioen gesteld. BUITENLAND. België. Gelijk 'nen uil voor 'nen boterham, zegt de Gazette van Gent, stond een pas gehuwd paar te gapen, toen op de Belgische grenzen een gendarme, de hand op den arm der jonge vrouw leggende, zeide: in naam der wet neetn ik u gevangen. Daar was niets aan te doen, de jonge vrouw moest mede; de echtgenoot werd insgelijks wegge- bragt en ieder in een afzonderlijke cel opgesloten, helaas! 's Anderdaags bleek dat de politie zich had vergist, want de jonge vrouw geleek ongelukkig sprekend op een gevlugte bankroetierster uit Parijs. F r a ii k r ij k. Reeds zijn een vijftigtal getuigen in de zaak van Prins Pierre Bonaparte gehoord, en nog is het voorloopig onderzoek niet afgeloopen. Men beklaagt zich wel eens over den langen duur van processen. Er is thans te Parijs een zaak aanhangig, die ook niet van van daag of gisteren is. In 1654 overleed te Venetië zekere Jean Thierry, geboortig van Chateau- Thierry. Deze man, zoon van een schoenmaker, had als een knaap van veertien jaar zijn familie verlaten, om zijn fortuin te zoeken. Hij bereikte zijn doel en liet bij zijn sterven eenige millioenen na. Het ontbrak natuurlijk al dadelijk niet aan erfgenamen, of liever personen die zich daarvoor uitgaven. Het gehaspel over die aanspraken duurde nog in 1798. Generaal Bonaparte begreep, dat de erfenis inmiddels in veiligheid bewaard moest worden en wist daartoe geen beter middel, dan de betwiste millioenen maar in de Fransche staatskas te storen. Die maatregel, de tijdsomstandigheden, het overlijden van enkele preten denten, de nietigverklaring door de regtbanken der aan spraken van anderen, hielden de afdoening tot den huidigen dag tegen. Thans bepleit zekere mevrouw Cottar hare afstamming in regte lijn van Jean Thierry en bijgevolg eischt zij haar deel. De beroemde advocaat Lachaud treedt voor haar op. Het wetsontwerp, dat Jules Simon tot afschaffing van de doodstraf in Frankrijk, heeft ingediend in het Wetgevend Ligchaam, bestaat alleen uit dit artikel: //De doodstraf is afgeschaft.» De memorie van toelichting is althans vergeleken bij die, welke aan het bij onze Kamer ingediend wetsontwerp aangaande dezelfde zaak is toegevoegd eveneens zeer beknopt. ./Na een strijd», zoo begint het stuk, /die meer dan zestig jaar geduurd heeft, is door de rede en het nadenken ein delijk op het gezag der wet van 29 Junij 1867 veroverd, die in sommige zeer naauwkeurige bepaalde gevallen, de revisie van criminele vonnissen toelaat.J „Daar die wet de feilbaarheid van den regter erkent, is zij stilzwijgend de veroordeeling van de doodstraf. Immers knnnen de regters zich vergissen, dan mag de wet niet dooden. „Het opnemen van de doodstraf in een wetboek belet de moorden niet; het uitwisschen van de doodstraf uit een wetboek vermeerdert het aantal der moorden niet.» Nu volgt een opsomming der staten, die de dood straf afge schaft hébben, en „in geen enkelen van die staten is het aantal moorden toegenomen. Men roept niets anders in tot handhaving van de doodstraf dan de noodzakelijkheid om rebellie en moorden te beletten en het is met de feiten bewezen, dat de doodstraf niets belet. Zij is even nutteloos voor de veiligheid van den staat als voor die der enkele burgers. „De doodstraf is tegenwoordig, behalve in het geval van vadermoord, waarin eerst de regterhand wordt afgekapt, niets dan het afnemen van het leven, haar toepassing enger beperkt tot minder gevallen en toch is het aantal misdaden afgenomen en vooral het aantal misdrijven tegen personen. Niet door de straf zacht te maken moedigt men de mis dadigers aan, maar door de hoop op straffeloosheid. De repressie is te krachtiger als afschrikwekkend middel, naar mate zij zekerder is, en zij is te zekerder, naarmate zij minder wreed is." Eindelijk echter komt Simon tot het groote argument, den drang der publieke opinie: „Zelfs aangenomen, dat de maatschappij een harer leden in naam der wet mag dooden, en dat een feilbaar regter een onherstelbare straf mag uitspreken, dan laat zich de doodstraf nog slechts begrijpen in ilanden, waar zij den steun heeft der publieke opinie of deze haar verlangt." Simon gaat daarop in eenige regelen het opkomen der publieke opinie vroeger tegen de wreede schavotstraffen, nu tegen de doodstraf, na. „Bij ons maakt de zaak van de afschaffing der doodstraf zulke snelle vorderingen, dat dag aan dag de jury's ver zachtende omstandigheden aannemen zonder eenige andere reden, dan het uitdrukkelijk besluit om een doodvonnis te vermijden. Daarbij verliest de wet haar eenheid, de justitie haar majesteit en haar gezag. Dezelfde misdaad, zal, al naardat de jury zamengesteld is, met den dood of met een tijdelijke straf gestraft worden. Van alle kanten gaat een kreet op, dat men ons althans het gezigt van het schavot besparedat men althans niet voor de oogen van de menigte die bloedige afrekeningen vertoont, die een waarschuwend voorbeeld moesten zijn, maar die slechts een ergernis zijn of een leerschool van wreedaardigheid. „Politici, geschiedschrijvers, regtsgeleerden, philosophen, dichters, al wat gevoel heeft, al wat nadenkt, veroordeelt de doodstraf. Lesurques en alle onschuldig ter dood gebragten getuigen tegen haar. De beschaving wil het schavot niet langer. De ure is gekomen om het weg te doen.» (Het Vaderland). Parijs telde op den 1 dezer 29,000 koetsiers. Engeland. De heer W. E. Gladstone, eerste minister van Enge land, is een liefhebber van timmeren. Onlangs vond de aartsbisschop van Syra hem een plank zagende; en thans meldt de Liverpool Mercury aan hen, die gelooven aan geruchten omtrent zijn slechte gezondheid, dat hij met zijn zoon en zijn schoonzoon de laatste drie dagen bezig is ge weest om op zijn buiten een boom, die 14 voet in omtrek had, te vellen. Een Zondag te Londen te moeten doorbrengen, dat is voor den vreemdeling zeer zeker vervelend, maar nog is het oneindig veel vervelender wanneer men den eersten dag der week in Schotland moet passeren. Alle winkels, alle logementen zijn gesloten; er bestaat in den letterlijken zin des woords geen middel om den tijd te korten, de ver veling te dooden. Zelfs omnibussen en locomotieven zijn op den Sabbath tot werkeloosheid gedoemd. Zoo was het jaren lang; zoo is het nog. Maar toch schijnt ook de geest des tijds in Schotland te zullen doordringen. Tot groote verbazing van alle Schotten, tot groote ergernis van velen, tot groote blijdschap van de menschen van den vooruitgang, verscheen ongeveer een maand geleden in een der Schotsche bladen de aankondiging dat een der spoorweg-maatschappijen te Glasgow besloten had, om des Zondags twee treinen te doen loopen tusschen Glasgow en Paisley. Dit feit wekte groote verbolgenheid bij de orthodoxenvan den kansel zelfs werd er tegen te velde getrokken. Desniettemin zette de spoorweg-maatschappij haar plan door. Op den Zondag ochtend dat de eerste trein zou vertrekken, had er echter eene zonderlinge manifestatie plaats. Bij het station nl. had zich een straatprediker geposteerd, die de reizigers bezwoer geene billetten te nemen en hen, met tranen in de oogen, verzekerde dat de trein hen niet naar Paisey zou brengen, maar naar.... „eene plaats, alwaar zal zijn gehuil en knersingen der tanden.» Ondanks die vermaning stroomden de passagiers steeds in grooter getale toe, en hen die angstig waren, dat de reizigers niet meer van Paisley zouden terugkeeren, maar ze toch veilig des avonds zagen retourneeren, telde men den volgenden Zondag onder de pleizier-reizigers. De

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 2