1870.N°. 15. Vrijdag' 4 Februarij. 28 Jaargang. LOTING VOOR HL MTIOUIL MILITIE. TWEEDE BEKENDMAKÏNCT Uitgever A. A. BAKKER Cz. De COMMISSARIS des ImÜmT KRIJGSVERRIGTINGEN OP DE KÜST YAN GUINEA. Vrijwilligers voor de Nationale Militie. BEKENDMAKING. BInnenland." HELDËRSCHE EX MEIWEDIEFER Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. „Wij huldigen het goede." Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. w| pi>.1 iim» u!.u Zond»; den 6 dezer vertrekt per laatsten trein van den Helder de West-Indische mail over St. jVazaire. in de provincie NOORDHOLLAND, Brengt ter kennis van belanghebbenden, dat door het verwisselen der sluisdeuren van de Koopvaarders-schutsluis te Nieuwediep, de scheepvaart door die sluis van af 8 Februarij eerstkomende, gedurende eenige dagen zal gestremd zijn. Haarlem, 29 Januarij 1870. De Commissaris des Konings voornoemd, R O L L. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER maken bekend, dat de LOTING over de in 1869 in deze gemeente ingeschrevenen voor de ligting der Nationale Militie van 1870 is bepaald op VRIJDAG den ELEDEN FEBRUARIJ eerstkomende, des VOORMIDDAGS ten NEGEN ure. De loting zal plaats hebben in het WEESHUIS, in te gaan door de Oostelijke Poort. Gedurende vijf dagen, te rekenen van den dag waarop de loting heeft plaats gehad, kunnen tegen de wijze, waarop zij i9 geschied, bij de Gedeputeerde Staten bezwaren worden ingebragt door belang hebbende ingezetenen, of door bun vader of voogd, bij verzoekschrift, op ongezegeld papier, onderteekend door hem die het bezwaar inbrengt. Dat verzoekschrift moet worden bezorgd bij den Burgemeester dezer gemeente. Voorts wordt in herinnering gebragt, dat zij, die vermeenen vrij stelling van dienst te kunnen erlangen, daarvan bij de loting opgave moeten doen aan den Heer Militie-Commissaris. Bovendien zullen zij, die vrijstelling reclameren wegens broeder- dienst, of als eenige wettige zoon, gehouden zijn, zich op Maandag den 14den Februarij, des morgens tusschen 9 en 12 ure te ver voegen aan het Raadhuis, eerstgenoemden met de geboorte-bewijzen van al hunne broeders en de bewijzen van dienst of zakboekjes hunner broeders, op wier dienst zij hunne reclame gronden, en laatstgenoemden met de trouw-acten hunner ouders. Burgemeester en Wethouders voornoemd; Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester, den 3 Februarij 1870. L. VERHET, Secretaris. Bij het departement van Marine is ontvangen een schrijven van den kommandant van Zr. M. zeemagt, gestationeerd ter Kuste van Guinea, van den 1 Januarij 1870, waarbij is overgelegd een afschrift van bet aan hem gerigt rapport van den luit. ter zee der 1ste kl. P. ten Bosch, kommandant der landingsdivisie, van den 19 Dec. jl., hetwelk luidt: „Kampement te Commendah, 19 Dec. 1869. „Ten vervolge op mijn rapport dd. 19 November 1869, heb ik de eer, U Hoog-Edel Gestrenge het hieronder staande te rapporteeren, omtrent de verdere verrigtingen der onder mijne bevelen gestelde magt. Zooals ik U Hoog Edel-Gestrenge in genoemd rapport meldde, was alstoen het door ons te Commendah betrokken kamp in behoorlijk versterkten staat gebragt en waren wij bezig, het omliggend terrein te raseeren en de krom met hare menigte vrucht- boomen langzamerhand te vernielen. Ingevolge uwe orders werden bovendien veelvuldig verkenningen gemaakt in den omtrek, hetzij in het naar binnenwaarts zich uitstrekkende bosch en op den ver- moedelijken weg naar Kwassie-kromhetzij langs het strand naar de op een half' uur afstands gelegen heuvelrits, de Goldhill genaamd. Uitgenomen óóne enkele maal, toen wij een paar vijandelijke gidsen voor ons uit joegen, had geene vijandelijke ontmoeting meer plaats. „Een half uur boschwaarts in werd een verlaten kamp gevonden en nog enkele prauwen, maar overigens werd, zoo min als op de dikwerf gemaakte nachtelijke sluippatrouiljes, niets meer van den vijand ontdekt. Deze verkenningen waren meerendeels het uitvloeisel van uwe order dd. 12 November, waarbij U Hoog-Edel Gestrenge, na uwe tevredenheid betuigd te hebben over liet door ons verrigtte, als onze verdere taak allereerst aanwees het bezoeken en zuiveren van de kust tot aan de Abrobie-rivier, als de plaats, waar de Nederlandsche schepelingen in den loop dezes jaars gestrand en zoo deerlijk mishandeld waren. „Aangezien de weg derwaarts langs het strand door den in zee i uitstekenden Goldhill wordt afgebroken en als binnenweg niets werd gevonden dan een digtgegroeid boschpad, waarvan de gidsen niet eens met zekerheid durfden verklaren, dat het naar de Abrobie zou leiden, zoo werd besloten, een weg over den berg te kappen, welke ons aan den anderen kant weder op het strand zou brengen. Daar het van belang was, dat de vijand hiervan niets ontdekte, zoo werden die tochten steeds in den vroegen morgen gedaan, en na een uur aan den weg gewerkt te hebben werd wedergekeerd. Ook hier werd de vijand nimmer aangetroffen; alleen zagen wij eindelijk, op het hoogste punt des bergs gekomen, op verren afstand midden in het bosch het, aan de Abrobie-rivier moetende liggen, krom Anoema- Atjirm, en daarachter op een eenigszins open veld, een troep negers, •chijnbaar rustig aan het werk. Men scheen ons niet bespeurd te hebbenalthans een paar dagen later was onze weg zoo goed i BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER roepen bij deze op ingezetenen, die verlangen als VRIJWILLIGERS bij de Militie voor deze gemeente op te treden, om zich daartoe op een der overige werkdagen van deze maand, tusschen des morgens 9 eu 12 ure, ter Secretarie aan te geven. Aan ieder Vrijwilliger wordt door de gemeente een handgeld toegekend van ZESTIG GULDEN. Om Vrijwilliger bij de Militie te zijn, moet men ongehuwd of kinderloos weduwnaar en ingezeten wezen, voorts ligchamelijk voor de dienst geschikt, ten minste 1.56 meter lang, op den 1 Januarij van dit jaar het 20ste jaar ingetreden en het 35ste jaar niet vol- bragt hebben, tot op het tijdstip der optreding aan zijne verpligtingen ten aanzien van de Militie, zoover die te vervullen waren, voldaan en een goed zedelijk gedrag hebben geleid. Ter bekoming van laatstgenoemd bewijs, kan men zich, vergezeld van twee, ter goeder naam en faam bekend staande meerderjarige ingezetenen, die de vereischte verklaring kunnen afleggen, ter Secre tarie op eiken werkdag in deze maand aanmelden, tusschen des morgens 9 en 12 ure. Hij, die voor de Militie is ingeschreven, wordt slechts als Vrij williger toegelaten voor de gemeente, in welke hij ingeschreven is, tenzij hij geen verpligtingen ten aanzien van de Militie meer te vervullen hebbe. Hij, die bij de zeemagt, bij het leger hier te lande, of bij tiet krijgsvolk in 's Rijks Overzeesche Bezittingen heeft gediend, wordt als Vrijwilliger bij de Militie toegelaten, tenzij hij bij het verlaten van de dienst, behalve een bewijs van ontslag, van den hevelhebber onder wien hij laatstelijk heeft gediend, een getuigschrift hebbe ontvangen, inhoudende, dat hij zich gedurende zijn diensttijd goed heeft gedragen. Hij kan, heeft hij dit ontvangen, totdat zijn veertigste jaar vol- bragt is, als Vrijwilliger bij de Militie worden toegelaten. De Vrijwilligers worden, voor zooverre ze daartoe geschikt bevonden zijn, en er gelegenheid toe bestaat, ingelijfd bij het korps hunner keuze. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester, den 2 Februarij 1870. L. VERHET, Secretaris. HELDER en NIEUWEDIEP, 3 Februarij. Het Britsche ministerie staat in den tegenwoordigen tijd als heelkundige tegenover een pijnlijke wond, die het als voltooid, zonder eenmaal gestoord te zijn geworden. „Op die dagen, waarop geene verkenningstochten plaats vonden, werden de manschappen des morgens en des avonds in het schijf schieten geoefend of in het tiraljeeren, waarvan het groote nut in dit boschrijke terrein ons alleszins gebleken, doch waarin het matrozenpersoneel, zooals begrijpelijk is, niet al te ervaren was. „Intussehen was Zr. Ms. stoomschip de Amstel ter reede gekomen en ontving ik hij schrijven, dd. 4 December, den last, om alsnu den volgenden morgen den beraamden togt naar de Abrobie-rivier te maken, vandaar het zoutkrom Anoema-Atjirm op te zoeken en dit te bestoken en te vernielen zoodanig, dat de toegebragte schade niet spoedig hersteld kon worden; de geheele landingsdivisie van de Amstel zou aan dezen togt deelnemen en was bijzonder aangewezen om het grootste aandeel in de op te leggen tuchtiging en den daarbij te verwachten strijd te hebben. „De Amstel, geheel onverwachts elders noodig zijnde, zoo werd de tocht voorloopig uitgesteld. „De 9de December werd nu de bepaalde dag. „In den vroegen morgen van dien dag, ongeveer ten half vijf ure, rukte de voor den togt bestemde troep in de volgende orde op: Voorhoede: luit. ter zee F. W. Hudig (Amstel) met zijne sectie, 12 oud-gediende Afrikanen, Oost-Indisch leger, 2 gidsen, in het geheel 30 bajonetten. De koning van Equaffo met zijne tien volge lingen voegden zieh hierbij. Hoofdtroep: luit. ter zee F. Zeegers Veecken», (Amstel) adelborst J. C. Hora Siccama, 2de luit. Joost, met 2 sectiën Europeanen en 2 sectiën Afrikanen, te zamen groot 75 bajonetten, waartusschen de artillerie: 2 mortieren en 3 ammunitiekistjes. Ambulance: met 3 draagkooijen, officier van gezondheid 2de kl. D. Matak Fontein. Bagage: 140 kan water enz. Achternacht: adelborst L. A. H. Lamie met zijne sectie, 4 oud gedienden Oost-Indisch leger, te zamen 22 bajonetten. Manschappen, allen voorzien van 50 patronen en 1 rantsoen spek en brood. De luit. ter zee 2de klasse II. L. Cadet was met den houwitser en getrokken 7duimer, eene sectie Europeanen en 2 sectiën Afrikanen, ter beveiliging van het kamp achtergebleven. „Aan den Goldhill gekomen werd een oogenblik halt gehouden, om de voorhoede tijd te geven, dezen goed te onderzoeken; daarna werd de steile, op enkele plaatsen zeer moeijelijke, bergweg door den hootdtroep beklommen. Niet vóór half zeven stonden wij aan den anderen kant van den berg op het strand. „De overtogt duurde daarom zooveel langer dan ik als waar schijnlijk had opgegeven, omdat ook het laatste gedeelte de weg door de struiken, die met voordacht niet geheel opgeruimd waren, om niet ontijdig ontdekt te worden, buiten verwachting bezwaarlijk was en zoo steil, dat men zich, zich aan de struiken vasthoudende, voet voor voet moest laten zakken. Gelukkig werden wij hier door den vijand niet verontrust. welzijn van het Staatsligcliaam ernstig tegenwerkt. Die wond is de Iersche kwestie. Gladstone, de Britsche premier, kan zich wel is waar beroemen een grooten stap op het pad der hervorming te hebben gedaan door de afschaffing der Protestantsche staatskerk, doch het valt niet te ont kennen, dat het zwaarste werk voor hem nog over is gebleven. Die gewigtige taak is de agrarische wet, die noodzakelijk voor Ierland zal moeten voorgesteld worden. De verdeeling vari het land is in Ierland, tengevolge van velerlei omstandigheden, in zulk een slechte verhouding, dat de bevolking tot den ondergang als gedoemd blijft, indien in die verdeeling niet ingrijpende veranderingen teweeggebragt worden. Allermoeijelijkst is echter dit vraag stuk, omdat het onmiddellijk te zamen hangt met het beginsel van liet particulier eigendom. De middelen, die men thans noemt tot verbetering of geheele wegneming eter kwaal, zijn o. a. deze: geene eigendunkelijke opzegging der pacht; vergoeding aan den pachter voor de verbeteringen die hij aan het land heeft aangewend. Het is nu ruim 20 jaar geleden, dat John Stuart Mill in zijn beroemd werk over de beginselen der staathuishoudkunde het Iersche land-systeem behandelde; in dat werk heeft die schrijver reeds de zooeven genoemde middelen aangewezen, doch toen zag men nog niet zoo dringend als nu naar red middelen uit. Het vraagstuk wint, met het oog op Ierland's toestand als met iederen dag in belangrijkheid aan en men beschouwt het als oen geluk, dat een zoo bekwaam staats man als Gladstone geroepen is om deze belangrijke arbeid te volbrengen. Het is bekend, dat den Koning van België onlangs een alleraangenaamst onthaal in Engeiands hoofdstad ten deel viel, en dat er besloten is om Z. M. aan te bieden een adres, houdende betuiging van hulde jegens den vorst, die blijkbaar evenals zijnen vader, in dat land eene groote mate van achting en genegenheid ondervindt. Jl. Dingsdag heeft eene deputatie dat adres in een zilveren kistje den Koning in zijne residentie ter hand gesteld. De woorden die Leopold te dier gelegenheid tot de deputatie rigtte, zijn belangrijk genoeg tot vermelding. Nadat hij dank had gebragt voor het overbrengen van het adres in dit gure jaargetijde, verzekerde hij, dat dit onderpand van Engeiands gevoelens steeds groote waarde zoude hebben voor hein en zijne familie; dat hij in zulk een vredelievende „De weg liep nu verder over het strand. De steile heuvelrits op onze regter-flank liep, naarmate wij den Abrobie naderden, gaandeweg te niet in een vrij hoog plateau. Al wat naar een weg binnenwaarts zweemde, werd achtereenvolgens doorzocht. Overal stuitte men echter op de wildernis. Een weg, waar de gidsen den vijand meenden te zien, dien zij trouwens, vreesachtig als zij waren, schier overal zagen, maakte hierop echter uitzondering. Volgens rapport van den kommandant van de voorwacht kwam deze weg, na pi. m. 500 pas door digt struikgewas geloopen te hebben, uit op een open veld, met milhio beplant; van een krom was echter geen schijn te bespeuren. Ik vatte nu bet voornemen op, door te rukken naar de monding der meergenoemde rivier, van daar baren loop naar boven te volgen en zoo het krom op te zoeken. Van tijd tot tijd hoorde ik de voorwacht het vuur openen, en zag haar onmiddelijk in den stormpas voorwaarts rukken. De aanbeveling, bij mijne beschikkingen voor den togt aan de officieren gegeven, dat zij, den vijand ziende, in de meeste gevallen niet beter zouden kunnen bandelen dan oogen- blikkelijk er op in te stormen werd bier door den luitenant ter zee Hudig flink opgevolgd, en zoo gelukte het hem, twee Kommandeezén te achterhalen en te dooden. „Wij waren nu, het zal ongeveer half acht geweest zijn, aan de monding der rivier gekomen, op dezelfde plaats, waar nu eenige maanden geleden de sloep van de Amstel strandde en van waar Veeokens met de overgebleven matrozen door de bewoners van Anoema-Atjirm door de struiken gesleurd en in prauwen geworpen verder langs de rivier naar bun krom gevankelijk werden weggevoerd. „Tot mijne teleurstelling zag ik echter ook hier niets van het krom en vond ik daarbij de rivier niet alleen niet droog, zooals de gidsen hadden verzekerd, dat in dit saizoen het geval zou zijn, maar zelfs niet eens doorwaadbaar. Een bosch aan den linkeroever, naar gissing op uur afstands gelegen, werd echter door de gidsen en ook door Veeokens aangewezen als de plaats, alwaar vermoedelijk het krom moest liggen. Geen sein bespeurende, dat het voornemen bestond, met uwen bodem eerst het terrein schoon te vegen en het ook niet wenschelijk vindeudc, u hiertoe met het afgesproken sein aan te zoeken, zond ik den luitenant ter zee Veeekens met zijne sectie ter verkenning den rivieroever langs in de rigting van het bewuste bosch, om te trachten, daarhenen een weg te vinden, dezen op eenigen afstand latende volgen door luitenant Joost met zijne Afrikanen. Eenigen tijd nadat deze in het struikgewas verdwenen was, zag ik in de verte, over de bogt, die de rivier aldaar maakt., verscheidene groepen van vijanden ter versterking naar het bewuste bosch rukken, en hoorde ik al spoedig aai^ het geweervuur, dat men met den vijand slaags was. Eene sectie Europeanen met eenige oude Java-soldaten en een mortier ter dekking van ambulance en bagage achterlatende, trok ik alsnu onmiddelijk met de beide overschietende sectiën Europeanen en een mortier den kant op, dien de verkenningstroep was opgegaan. Voortdurend door den vijand bedreigd, ons een weg banende door het struikgewas en het moeras, waarin wij tot over onze knieën wegzakten en bovendien diepe

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 1