trophée meer waarde stelt dan in de tropheën, waarmede
gewoonlijk koninklijke verblijven worden versierdvaandels,
op slagvelden veroverd. Hij verzekerde, dal het ontvangen
geschenk een eereplaats in zijn paleis zoude innemen en
bragt hulde aan de edelmoedigheid van de groote en edele
Britsche natie. Als blijk van het bestaan van vrede
lievende gevoelens en van eene vriendschappelijke gezind
heid, die, van de dynastiën uitgaande, door de natiën wordt
gedeeld, is het bovenstaande een niet onbelangrijk feit.
Eene interpellatie en het doen van eene vraag zijn in
het Wetgevend Ligchaam te Parijs aangekondigd. De
interpellatie betreft de toepassing der bestaande wetten
tegen de jezuiten en andere godsdienstige corporatiën;
de vraag geldt eene enquête, in te stellen naar aanleiding
van de vrijheid van drukpers.
Uit Weenen wordt gemeld, dat het nieuwe ministerie
aldaar thans definitief is zamengesteld. De namen der
nieuwe leden worden reeds genoemd; men ziet echter nog
nadere berigten ter dezer zake te gemoet.
Naar wij vernemen zal door den Gemeenteraad heden
avond eene beslotene zitting worden gehouden, waarin het
antwoord der regering ter zake van de heffing van verbruiks
belastingen zal worden overwogen. Daar het antwoord der
regering ongunstig is, ziet men algemeen met groote belang
stelling de besluiten van den Kaad te gemoet.
Naar men ons mededeelt, vangt Zr. Ms. stoomfregat
admiraal van Wassenaer den 15 Februarij a. s. de terugreis
van Spezia naar Holland aan. Genoemde bodem kan dus
half Maart terug verwacht worden.
Wij vernemen, dat met het oog op het steeds toe
nemend goederenvervoer aan de spoorweghaven alhier eene
uitbreiding der inrigtingen en gebouwen aldaar noodzakelijk
is geworden. Zijn wij wel ingelicht, dan zal door de Holl.
IJzeren Spoorweg-Maatschappij met die uitbreiding eerlang
een aanvang worden gemaakt door de daarstelling van een
nieuw gebouw, dienende tot woning van een havenmeester
en wachter, welke bedieningen door de toenemende handels
beweging alhier vervulling vereischen.
Jl. Maandag zijn alhier door drie sloepen aangebragt
640 levende en 280 doode kabeljaauwen en 5100 schel-
visschen. De levende kabeljaauw werd bij afslag voor
ƒ2.90, de doode voor ƒ1.25 verkocht. De schelvisch werd
tot 32 de 120 opgekocht. De haring, welke voor aas
wordt gevangen, heeft tot 7.25 het tal opgebragt. De
vangst is bijzonder gering.
Een brief, dezer dagen van hier verzonden, bevatte
dit prachtig adres, letterlijk gecopiëerd:
,/Nederlandze andelvereeneging kantoor zingel over de
munt X 35 Amsterdam in verder heer hemes Aan Den."
Z. K. H. Prins Frederik der Nederlanden heeft
dezer dagen te Nizza (zooals het daar verschijnend dagblad
meldt) een bezoek gebragt aan Grootvorstin Constantijn
van Rusland.
Naar het Vaderland verneemt, is het wetsontwerp tot
herziening der postwet gereed om onmiddellijk bij de bij
eenkomst der Tweede Kamer te worden ingediend. Men
deelt aan dat blad mede, dat een uniformport van 5 cents
voor binnenlandsche brieven en meerdere faciliteit voor de
verzending van drukwerken daarvan o. a. de grondbeginselen
uitmaken. Het tarifeeren der dagbladen naar het gewigt
moet echter niet daarin zijn opgenomen. Het centsporto
blijft daarvoor behouden.
kuilen onzen voortgang zeer belemmerden, kwamen wij na een klein
half uur aan een min of meer open terrein, waar wij de drie sectiën
in bataille opgesteld vonden. Uit het bosch van voren en in de
flank beschoten, had men, na den vijand opgejaagd te hebben,
eenigszins geretireerd, meenende mij eerst op de hoogte te moeten
stellen van de verkenning. Eenige vijanden, hierdoor overmoedig
geworden, en uit het bosch te voorschijn komende, waren met
achterlating van een doode weder daarin gedreven. Ik liet nu de
sectie Veeckens en de Afrikanen en tirailleur verspreiden, en, na
een paar worpen uit den mortier in de vermoedelijke rigting van
het krom gedaan te hebben, hen al vurende en nu en dan den
looppas aannemende, vooruit en onder een luid lioerah het bosch
ingaan, waarin het krom moest liggen.
„Ik zag Veeckens en Joost, gevolgd door eenige matrozen en
Afrikaansche soldaten, onder de lage takken der boomen door met
hunne wapens vooruit het boseh inkruipengeen weg naar het krom
was echter te vinden. Eene wending uit de linkerflank bragt de
tirailleurlinie op eene kleine vlakte, waar eenige prauwen lagen en
eindelijk voor een voetpad. Onversaagd gingen de tirailleur-sectiëu,
voorafgegaan door hunne officieren Veeckens en Joost, sergeant
van Balen, matroos 1ste kl. van Urk, dezen en nog een anderen
gevonden weg op; matroos 1ste kl. Petter, hoewel zwaar gewond
aan het hoofd, volgde: Afrikaansch soldaat Kwakoe Eloe No. 3,
met een schot in den schouder, gedroeg zich even dapper. Niet
wetende, hoe groot de sterkte des vijands was volgens vroegere
geruchten hadden twee boschkrommen hulp toegezegd en waren ook
de uit Commendah verdreven Commendeezen meerendeels hierhenen
getrokken liet ik het soutien op de vlakte achterblijven. Uit
het lang aanhoudende vuur en geschreeuw opmakende, dat de kampong
gevonden en de tegenstand groot was, rukte ik met van Braam
Houckgeest, 1ste luit.-adj., en eenige manschappen der reserve daar
henen en vond, aan het krom gekomen, den vijand, gedeeltelijk in
de huizen opgesteld, zich hardnekkig verdedigende. Reeds waren
zes der onzen gekwetst; een groot gedeelte had reeds veel patronen
verschoten. Het was hoog tijd, om te stormen. Te vergeefs spoorden
de officieren hunne manschappen daartoe aaner was eenige aarzeling.
Het hevige vuur van den in zijne huizen en het omringende hout
opgestelden vijand, zijne overmagt, schrikten ditmaal af. Doch toen
nu de officieren, op den voet gevolgd door de matrozen 1ste kl.
E. Dubbeld, P. C. de Bazel en 2de kl. C. C. van Egmond, waar
tegen de vijand nog stand hield, het voorbeeld gaven, volgden
spoedig ook de anderen in het krom, en werd de vijand eindelijk
met achterlating van een aantal dooden naar onze opgaven een
vijftiental; volgens andere berigten, later echter niet bevestigd, moest
het verlies des vijands alleen aan dooden meer dan 30 zijn"-— op
de vlugt gedreven.
„Wij hadden 7, waaronder 5 zwaar, gewonden, waarvan de
meesten reeds door den officier van gezondheid 2de kl. Matak Fontein,
ondanks het vrij hevig geweervuur, met de grootste bedaardheid
verbonden waren.
Bij 's Konings besluit zijn hoofd- en verdere officieren
voor het jaar 1870 tot leden en plaatsvervangende leden
van de militieraden in de onderscheiden provinciën benoemd.
In deze provincie zullen als zoodanig fungeren: 1. Amster
dam, als lid de heer Schraver, majoor van het 7de reg.
infanterie, en plaatsvervanger de heer van der Monde,
kapitein idem; 2. Haarlem, als lid de heer Scheltema,
luitenant-kolonel, prov. adjud. in Noordholland, to Haarlem,
en plaatsv. de heer Guerin, luitenant-kolonel van het 3de
reg. husaren, te Haarlem; 3. Alkmaar, als lid de heer
Pottgieter van Laar, majoor van het 7de reg. infanterie,
en plaatsvervanger de heer Jarman, kapitein idem.
Volgens een door den heer J. A. Alers, rijks-veearts
der 1ste klasse, belast met het veeartsenijkundig toezigt in
de provincie Zuidholland, aan Z. Exc. den minister van
Binnenl. Zaken uitgebragt rapport, begint de besmettelijke
longziekte onder het rundvee zich te verspreiden. Genoemde
veearts schrijft dit toe aan het niet behoorlijk afzonderen
en aangeven der zieke beesten. Bijna stervende worden
zij geslagt om het vleesch in consumtie te brengen.
Daarom heeft de Commissaris des Konings in die prov.
heeren burgemeesters dringend uitgenoodigd te waken voor
de naleving der bepalingen van de artikelen 459462 van
het Wetboek van Strafregt, onder te kennengeving, dat
getrouwe aangifte der ziektegevallen en strenge afzondering
de uitbreiding van het kwaad kunnen voorkomen. (D.)
Volgens de Staatscourant bestond de Nederl. koop
vaardijvloot den 31 December 1869 uit 2050 schepen met
264,098 lasten inhoud, en den 31 Dec. 1868 uit 2117
schepen mot 267,596 lasten inhoud.
Bij de dd. Schutterij te Hoorn is, op zijn verzoek,
eervol ontslag verleend aan P. C. Abbink, als 1ste luit.
Tot apothekers zijn o. a. bevorderd de heeren G. H.
van Hoolwerff, te Hoorn, J. de Wit te Enkhuizen en J.
Mesman, te Beemster.
-Door het kiescollegie van de Ned. Herv. gemeente
te Amsterdam is ter vervulling van de vacature, ontstaan
door het emeritaat van ds. Blaauw, opgemaakt het volgende
drietal: J. W. Felix, te Utrecht, W. J. Jorisscn, te Bot
terdam en A. Kuyper, te Utrecht.
Door het andermaal bedanken van ds. J. A. Heiwig,
te Enkhuizen, hoeft de kerkeraad der Evang. Luth. gem.
te Middelburg het volgende drietal geformeerddd. A. M.
Kesper, te Wildervar.k, H. Ernst, te Medemblik, en J.
Bakker, te Bergen-op-Zoom.
Bedankt voor het beroep naar Wageningen en Zijder-
veld, door ds. E. A. Lazonder, pred. te Berkel en Kodenrijs.
Door de Tijd is reeds meer dan 30,000 voor het
Vaticaansch Concilie ontvangen.
De rederijkerskamer Anna Maria Tesselschade, te
Koegras, zal op Dingsdag den 15 dezer hare derde buiten
gewone vergadering houden in dit seizoen.
Men schrijft ons van Zijpe, dd. 1 Februarij
„Door eenige belangstellenden in het onderwijs werd
heden eene vergadering gehouden ter bespreking van het
schoolverzuim in deze gemeente, en werd besloten tot op-
rigting eener vereeniging tot het tegengaan van school
verzuim, hetzij met of zonder aansluiting aan het bestaande
schoolverbond."
„Even als reeds vele jaren zal ook nu weder de rederijkers
kamer „Kunst kweekt kennis," te Zijpe, op Dingsdag den
„In het krom was van alles te vinden. Hetzij, dat men aan
gemis van prauwen voor den overvoer op de rivier ons aldaar niet
verwacht had, omdat men den weg door het bosch en moeras voor
Europeanen onbegaanbaar achtte, of dat men met behulp van
ontvangen versterking meende ons te kunnen weerstaan, zeker is
het, dat niets gedaan 9cheen om hunne haven in veiligheid te
brengen. Schapen, geiten, massa's kippen, huisraad, deuren en
vensterluiken, die zij anders de gewoonte hebben het eerst in
veiligheid te brengen, waren in het krom achtergebleven. Terwijl
nu van Braam Houckgeest, Veeckens en Joost intusschen met een
gedeelte van den troep den vijand in het bosch nazaten, waarbij
nog een paar vijanden moeten gedood zijn, doch de vlugtelingen
niet te achterhalen waren, had ik order gegeven het. krom van alle
kanten in brand te steeken; de Afrikanen waren aan het plunderen
en koppensnellen geslagen, en het kostte mij veel moeite, dragers
voor de gekwetsten bijeen te krijgen.
„Ik liet ahnu vergadering blazen, naar de vlakte terugkeeren, de
aldaar liggende prauwen in brand steken en onder eenLeve de
Koningen een driewerf hoerahbij het opstijgen der vlammen uit
het krom, weder naar het strand marcheeren; de gekwetsten, die
door het moeras bezwaarlijk te vervoeren waren, met prauwen langs
de rivier latende gaan.
„Aan het strand gekomen, zond ik U lloog-Edel Gestrenge met
de lange kano, die inet veel succes door de hooge branding was
gekomen en ons van meerder drinkwater had voorzien, het berigt
van het goed gelukken der expeditie en van de krachtdadige wijze,
waarop het ons gelukt was, de bewoners van Anoema-Atjirm te
tuchtigen voor de mishandeling, onzen krijgsmakkers aangedaan. Na
een uur gerust of halt gehouden te hebben, want van rusten was
onder de brandende zon ep de opgewonden stemming van een ieder
niet veel sprake, werd ten half twaalf de terugtogt aangenomen en
kwamen wij ten half twee, schier uitgeput vau vermoeijenis, in het
kamp terug, onder het daverend gejuich van deu achtergebleven
troep, vermengd met het krijgsgezang der negers en het costuum
(feest) der negerinnen, uit het kamp, waarmede zij gewoon zijn de
overwinnaars te begroeten.
„Zooals U Hoog-Edel Gestrenge uit het voorgaande, naar ik hopen
mag, wel reeds ontwaard zult hebben, gedroegen onze troepen zich
ook hier bijzonder loffelijk. Matrozen en mariniers deden om het
zeerst hun best; ook over de Afrikaansche soldaten had ik veel
reden tot tevredenheid. Mogt al de korte aarzeling bij het bestormen
van het krom, trouwens ruimschoots opgewogen door de dapperheid,
waarmede zij overigens steeds vooruitgingen, oppervlakkig iets van
dien lof doen afdingendaarbij moet echter niet uit het oog worden
verloren, dat men in de eerste oogenblikken slechts een twintigtal
Europeanen en in het geheel maar 50 man sterk was, en dat men
uit de gedurige versterking, die men te voren naar het bosch had
zien rukken, kou vermoeden, dat er tegen groote overmagt gestreden
werd. Daarbij is ook de wijze, waarop wij steeds door de negers
bevochten werden, naar hunne gewoonte, verscholen in het ondoor-
15 Februarij 1870 eene, of des noodig twee voorstellingen
geven, ten voordeele der kerkelijk bedeelde armen in die
gemeente, en zal zij alsdan tentooneele voeren: „De Vergel-
ding," door Brunings.
In eene jl. Dingsdag avond te Alkmaar gehouden ver
gadering van de afdeeling van het schoolverbond, welke
door 15 leden werd bijgewoond, is ter tafel gebragt het
door het hoofdbestuur te Utrecht ter beoordeeling gezonden
ontwerp-reglement, hetwelk na een paar wijzigingen,
onder anderen is verlangd, dat art. 2 zou vervallen is
goedgekeurd. Ter bijwoning der vergadering van het hoofd
bestuur te Utrecht zijn gecommitteerd de heeren mr. W.
van der Kaay en ds. B. G. de Vries van Heyst, niet
zoozeer echter als officiële afgevaardigden der afdeeling,
maar meer als bijzondere personen, omdat, naar het oordeel
der vergadering, het hoofdbestuur te Utrecht zijne bevoegd
heid was te buiten gegaan, niet op wettige wijze was ge
constitueerd en derhalve van het zenden van afgevaardigden
eigenlijk geene spraak kan zijn. (Haarl. Ct.)
De commissie voor het marktwezen te Zaandam heeft
den 1 dezer bekend gemaakt, dat de wekelijksche kaas- en
botermarkt weder zal geopend worden op den 3 dezer.
Jl. Dingsdag morgen had in de Nieuwe Kerk te
Amsterdam eene eigenaardige plegtigheid plaats. Het
graf, waarin Neêrland's grootste dichter rust, was moeijelijk
te onderkennen geworden, door dat de zerk gebarsten en
versleten was, en de commissie tot oprigting van het
standbeeld van Vondel, had, voor zij uiteenging, besloten
eene nieuwe zerk op het graf te plaatsen. In tegenwoor
digheid van eenige vereerders van Vondel en leden der
voornoemde commissie is verleden week het graf onderzocht
geworden en zijn de schedel en de voornaamste beenderen
van den ouden dichter gevonden. Op de overtuigendste
wijze is gebleken, zoo uit de opgave van het begrafenisboek
als uit andere aanduidingen, dat de schedel, dien men
onder in het graf vond, die van Joost van den Vondel is.
De stoffelijke overblijfselen van den onsterfelijken dichter
zijn dien dag weder aan de aarde toevertrouwd. Men had
ze in een looden kist geplaatst, welke in een eikenhouten
kist is besloten, en op een blad perkament, dat mede in
de kist gelegd is, heeft men vermeld, op welke wijze de
schedel en de beenderen van den dichter op nieuw begraven
zijn, zoo dat, wanneer na 200 jaren de vereerders van
Vondel den steen wenschen te hernieuwen, zij de bewijzen
kunnen vinden, dat Neêrland's hoofddichter werkelijk op
die plaats is begraven.
Op den steen, welke het graf thans dekt, staat het
volgende opschrift: „Justus Fide Vivit. Ter deze
plaatse werd den VIII van Sprokkelmaand 1679 ter ruste
gelegd het gebeente van Joost van den Vondel, Neerland's
hoofddichter, en is op den XVII van Wijnmaand 1867
zijne gedachtenis op bizondere wijze gehuldigd door een
dankbaar nageslacht."
Het is voornamelijk aan de ijverige bemoeijingen en de
belangstelling van den heer Alberdingk Thijm te danken,
dat deze daad van piëteit geschied is en dat dus voor het
graf van Neerland's grooten zanger zorg is gedragen.
In de maand Sept. van het vorige jaar werden te
Beverwijk door de heeren Mijsberg en Lagérwey pogingen
gedaan, om daar een afdeeling „volksvoordragten" op te
rigten. Die pogingen slaagden zoo goed, dat reeds vier
voordragten zijn gehouden, die door een steeds toenemend
getal mannen en vrouwen werden bezocht. Bij de laatste
dringbare struikgewas en het digte hout, eene voor Europesehe
troepen weinig opwekkende wijze van vechten. Op een smallen weg,
man voor man loopende, aan wederszijden hooge struiken, niet te
doorzien en waaruit ieder oogenblik schoten a bout portant van
den onzigtbaren vijand te wachten zijn; voorafgegaan door gidsen,
langzaam voortgaande, alles vreesachtig doorzoekende, ieder oogenblik
den vijand meenende te zien en aldan nutteloos schietende, om in
een oogenblik daarna achteruit te zijn; vergezeld van een personeel
dragers nog vreesachtiger, dat bij het minste teeken van de nabijheid
des vijands moeijelijk voorwaarts is te krijgen en een oorverdoovend
geschreeuw aanheft, onder die omstandigheden en op die wijze
werden dikwerf onze togten afgelegd, en toch ging het steeds flink
voorwaarts en bleef de geestdrift algemeen.
„Bij degenen die zich bijzonder onderscheidden en wier namen
in den loop van dit verslag reeds genoemd werden, voegen zich nog
enkele anderen, die, ofschoon geene bepaalde feiten bedreven hebbende,
toch te zeerste door hunne officieren om hun gehouden gedrag
geroemd worden. Ik hoop U Hoog Edel Gestrenge die later op
te geven en zoo behoud ik mij ook voor, de namen der officieren
onder uwe aandacht te brengen, die zich naar mijne meening
onderscheidden, terwijl het mij een genoegen is, van alle officieren,
die ik de eer had onder mijne bevelen te hebben, zonder onderscheid
te kunnen zeggen; dat zij met hunne beste krachten medegewerkt
hebben tot het verkregen resultaat.
„Ten slotte dient hier nog bijgevoegd te worden, dat de verkenning
op den Goldhill op Zondag 11., 12 Dec., door U Hoog Edel Gestr.
medegemaakt, het krom geheel vernield vond en geen spoor van
menschen in den omtrek.
„Op een togt, eenige dagen later op mijn verzoek door den
Koning van Equaffo met zijne tien volgelingen en tien gewapende
dragers naar een paar digt bij den Goldhill gelegen milkio-schuren
gemaakt, werd mede niets meer van den vijand ontdekt. Met buit
beladen keerden de troepen terug.
„De gezondheidstoestand van den troep blijft, in aanmerking
genomen de ongunstige verhoudingen, waaraan hij blootgesteld is,
zoo als o. a. de ondragelijke hitte over dag met de koele nachten
daaropvolgende, boven verwachting voldoende. Wel komen er dagelijks
koortsigen, doch, niet van ernstigen aard, zijn zij, naar boord
geëvacueerd, in den regel weêr spoedig hersteld.
„De luitenant ter zee 1ste klasse,
kommandant der landingsdivisie,
P. Ten Bosch."
Bij dat rapport is een nominatieve staat overgelegd van de
personen, die bij de verovering van het krom Anoema-Atjirm
(Abrobie-rivier) gewond werden:
Het zijn de matroos 1ste kl. J. Petter; de Afrikaansehe soldaten
A. Beverman, J. Kwakkoe, K. Ilobbema, E. Kwakkoe, T. Kwamina
en de gepensioneerde Afrikaansche soldaat K. Akan.