zout, zeep, licht en vuur, en bij dat alles de jaarlijk- sche huishuur van 25. Deze moet er toch ook af." De diaken volhardde in weerwil van dat, naar ons inzien, welsprekend bewijs voor de werkelijke behoefte bij zijne weigering. Is het te verwonderen en te veroordeelen, dat de ouders besloten, hun oudste kind van de school te nemen en op de kleinen te laten passen, terwijl zij beiden uit gingen om dagelijks in het zweet van hun aanschijn het allernoodigste voor hun gezin te verdienen. Men zal wel doen, zulke verschijnselenbij de beoordeeling van het kwaad niet uit het oog te verliezen!" Te Harkstede, in Groningen, ziet men dagelijks legio van mannen, vrouwen en kinderen van elders, voornamelijk van Groningen en Foxhol, angs de huizen liefdegaven inzamelen waaronder enkele jonge mannen soms zeer brutaal zijn. Zoo kreeg op zekeren dag eene dochter des huizes, die tegen twee zulke jonge mannen zeide, niet aan de deur te geven, ten antwoord, of zij dan liever had, dat zij bij nacht kwamen. En werkelijk zijn des nachts bij dienzelfden landbouwer en bij onderscheidene andere waschgoederen van de bleeken ontvreemd. Te Smilde en omstreken ziet men tegenwoordig tal van vreemde kooplieden, die het vee tegen verbazend hooge prijzen opkoopen. Betaalde men in het najaar van 1869 voor dragtige koeijen reeds den ongehoorden prijs van 200 tot 250, thans kunnen deze reeds f 250 a 300 opbrengen. De veehouders, die nog rijzing verwachten, doen ze weinig van de hand. Naar aanleiding van prof. van der Wijck's brochure over de opvoeding der vrouw, die overal en door allen met groote ingenomenheid ontvangen wordt, wijst het Vaderland er op, hoe van onderscheidene kanten hetzelfde onderwerp door geachte mannen wordt behandeld, door Steyn Parvé in de Economist, door de Keijser in de Tijdspiegel, door Hugenholtz in de Volks-Almanakallen zijn het er over eens, dat het onderwijs voor de vrouw moet verbeterd worden. Ziehier wat prof. v. d. Wijck op bl. 36 zegt: //Het is wenschelijk, dat iedere vrouw in staat zij zich een gelukkig leven te verschaffendaarenboven moet zij als moeder, als echtgenoote, als lid der maatschappij, anderen tot zegen kunnen zijn. Geestelijke ontwikkeling is tot beide doeleinden wel niet een onfeilbaar, maar toch in de meeste gevallen een zeer heilzaam middel. Zoo zal een kundige en wel ontwikkelde vrouw, bijv. beter in de gele genheid zijn, zoo noodig, haar eigen kost te verdienen en daarbij toch hare onafhankelijkheid te bewaren, dan wanneer haar aanleg een onontgonnen goudmijn is gebleven. Zoo zal een meisje, dat heeft leeren nadenken, niet zoo ligt een ongelukkig huwelijk sluiten, als iemand, die enkel tot élégance is opgeleid, en, doet zij het nogtans, dan zal zij later beter in staat zijn door troostvolle en aangename bezigheid haar verdriet te temperen. Onder alle omstandig heden des levens is geestelijke ontwikkeling het beste, wat de school, ook aan de zwakke sekse, schenken kan. De ongehuwde, en ook de gehuwde, heeft haar dikwijls noodig om geen prooi van verveling te worden; de moeder heeft haar noodig om aan haar kinderen een edelen en degelijken zin in te prenten; de echtgenoot heeft haar noodig om voor haren man een waardige levensgezellin te zijn; de patrones van het gezellig verkeer heeft haar noodig om de ziel der conversatie te wezen. Een gierigaard te Amsterdam moest een brief schrijven, doch hij kon het niet over zijn gemoed krijgen hem te frankeeren. Hij zond hem dus maar zonder postzegel en schreef op de keerzijde der enveloppe: //Vriendlief, neem het mij niet kwalijk dat gij dezen niet franco ontvangt; het postzegel is er afgegaan, terwijl mijn brief in de bus slibberde." Acte van beschuldiginb tegen Prins Pierre Bonaparte. Het stuk begint met de feiten, welke aanleidinghebben gegeven tot de uitdaging van Borhefort door Pierre Bonaparte, en van den Prins door Paschal Grousset, wiens getuigen Victor Noir en de Fonvielle waren. Daarop volgt het bekende verbaal van de Fonvielle, waarin de Prins, zonder provocatie, op het antwoord van Noir: „Wij komen op voor onze vrienden", op deze zijn pistool gelost heeft. Daartegenover staat nu het verhaal van den Prins, dat nog niet zoo volledig bekend is. „Toen ik", verklaart de Prins, „de kamer binnenkwam, zag ik twee personen met hun handen in hun zakken en in een uitdagende houding. Zij bleken hun hoeden hier en daar nedergezet te hebben. Ik had het kaartje, dat zij binnengezonden hadden, niet gezien en kende die personen niet. Zij zeiden bijna te gelijk: „Wij hebben u deze over te geven", en een van beiden, de kortste geloof ik (de Fonvielle), overhandigde mij den brief. „Ik wierp een vlngtigen blik in den brief; ik zag de ondertee- kening en ik zeide„Met Bochefort gaarne, maar niet met een van zijne daglooners." Waarop de langste op hoogen toon mij toevoegde: „Lees eerst den brief!" Ik antwoorde „Ik heb hem zoo goed als gelezen, zijt gij voor den brief verantwoordelijk Op deze woorden gaf mij de langste (Noir) op den linkerarm een vuistslag. Ik zag den kleinste een pistool uit zijn zak halen. Hij trachtte den haan over te halen, door dien tegen zijn linkerhand, waarin hij het étui had, aan te drukken. Ik trad een paar schreden achteruit. Ik haalde uit mijn regter jaszak een revolver met vijf kamers te voorschijn, dien ik altijd bij mij heb. Ik schoot op den langste. Ik stond twee of drie el van hem af. Hij keerde terstond om en ging uit de kamer door de deur, welke hij binnengekomen was. Dat alles duurde slechts één seconde. De kleinste was achter een leunstoel gekropen en trachtte op mij te schieten. Ik schoot op hem, maar hij was niet geraakt. Hij kwam toen uit zijn schuilhoek en kroop half naar de andere deur van de kamer, die op de billardzaal uitkwam. „Hij kwam vlak langs mij, maar, daar zijn houding niet dreigend meer was, schoot ik niet meer. Hij zou bijna „a bout portant" gedood zijn geweest. Ik volgde hem op een afstand. Toen hij in de biilardkamer was bij de deur van de leeskamer, keerde hij op eens om en legde zijn pistool op mij aan. Ik schoot toen weder op hem, doch raakte niet, en daarop verdween deze tweede ook op zijn beurt." Dit verhaal wordt nu bevestigd: door twee doctoren, Marei en Pinel, die verklaren den Prins met een gezwollen wang gevonden te hebben; door den heer Lechantre, een slagter, die de Fonvielle heeft hooren zeggen: „hij heeft mijn vriend gedood, maar hij heeft een flinken oorveeg van hem beet"; de slagter heeft dat hooren zeggen door iemand, dien hij toen niet als Fonvielle kende, dien hij ook niet goed gezien heeft, maar dien hij later aan de stem herkend heeft; door den heer Vinviolles, architect, die verklaart, dat de Fonvielle hem terstond na het gebeurde verhaald had, dat Noir den Prins geslagen had, hetgeen getuige reeds dienzelfden dag aan verscheidene andere getuigen heeft oververteld; door den heer Mourgoing, ook architect, die niet zeker meer weet of Fonvielle hem gezegd heeft, dat Noir den Prins een slag gegeven had, of op het pnnt was van te geven; door het'personeel van het politie bureau, die verklaren, dat Fonvielle gezegd heeft: „Mijn vriend voelde zich beleedigd, deed een stap vooruit, „et vous comprenez....!" waarbij hij eene beweging maakte als van iemand, die een slag geeft. Tegenover dit alles staan de getuigen, waaronder voornamelijk Grousset, die voor de deur wachtte, Mortreux, de apotheker waar Noir werd ingebragt, en dr. Sammazueil, die het sterven van Noir bijwoonde, welke verklaren, dat Fonvielle toen reeds dezelfde voor stelling gaf als voor de regtbank. Deze getuigenissen worden in de acte van beschuldiging echter slechts kort vermeld. Daarop gaat het stuk voort: „Hoe dit echter zij, en zelfs al werd de lezing van den beschuldigde aangenomen, zoo staat het niettemin vast, dat hij met opzet den dood veroorzaakt heeft van den heer Victor Noir, en het regt kan niet gedoogen, dat een misdaad ge- regtvaardigd zou zijn door de daad van geweld, waartoe de gedoode zich welligt heeft laten vervoeren. En even zeker is het, dat de beschuldigde tweemaal zijn pistool op den heer de Fonvielle heeft gelost." Waarop dan de beschuldiging van moord en poging tot moord het stuk besluit. (Het Vaderland Op zekeren dag had Wiertz het portret zijner dienstmeid ten voeten uit geschilderd en toen de schilderij voltooid was haar deze ten geschenke gegeven. Zij stond er op, rustende met den arm op een stoel. Dezer dagen heeft zij dit portret, hetwelk zij tot nu toe zorgvuldig had bewaard, aan een bewonderaar van den schilder, voor 16000 frs. verkocht. STATEX-GEXFJIAAL. Tweede Kanier. Zitting van Donderdag 10 Maart. - De beraadslagingen over de agrarische wet zijn in deze zitting ten einde gebragt. Nadat nog een aantal sprekers het woord hadden gevoerd en de minister vragen beantwoord en inlichtingen gegeven had, is men tot stemming overgegaan. Er waren op de verschillende alinea's, vijf in getal, niet minder dan acht amendementen voorgesteld; ze werden echter allen verworpen. Daarna werd het eenig artikel in stemming gebragt en met 41 tegen 36 stemmen aangenomen. Zitting van Vrijdag 11 Maart. Bij het begin der zitting werd, op voorstel der Commissie voor de verzoek schriften besloten ter inzage voor de leden ter griffie neder te leggen het bij de Kamer ingezonden adres van een drietal ingezetenen van 's Gravenhage, waarbij, onder overlegging van een afschrift van een adres, door hen met onderscheidene andere ingezetenen derzelfde gemeente aan Z. M. den Koning gerigt, de Kamer uitgenoodigd wordt bij de regering te ondersteunen het denkbeeld om, ter bevordering van ruimte en verkeer, en dus in het openbaar belang, de Gevangenpoort te doen wegruimen. Daarna kwam in behandeling het wetsontwerp, strekkende tot herziening der bestaande bepalingen omtrent de uitgifte van schatkistbilletten. Het werd, na eenige discussie, met 50 tegen 12 stemmen aangenomen. Aan de Kamer is aangeboden een wetsontwerp tot ver hooging van Hoofdstuk VIII (Oorlog) der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1870 (buitengewone aanschaffing van nieuwe vuurwapenen). Het strekt tot aanschaffing van nieuwe draagbare vuurwapenen met den aankleve van dien, 430,955, en tot aanschaffing of aanmaak van patroonhulzen met den aankleve van dien, ƒ68,490; te zamen ƒ499,445. Hetdoelisom 64,000 geweren naar het stelsel vandeBeaumont, voor de infanterie-corpsen, aan te schaffen. BENOEMINGEN EN VERPLAATSINGEN BIJ MARINE EN LEGER. De off. van gez. 3de kl. bij de zeemagt J. 3. van Effen' is be vorderd tot off. van gez. 2de kb. met bepaling, dat hij zal rang nemen tussclien de off. van gez. 2de kl. M. C. Pannevis en B. Léon. De luit. ter zee 2de kl. L. M. L. de Haan, laatst behoord heb bende tot het escader in Oost-Indië en den 3 dezer maand vandaar in Nederland teruggekomen, is met dat tijdstip op non-activiteit gesteld. B 11 T E X L A X l). België. Op de begrooting voor het departement van binnen- landsche zaken, voor het dienstjaar van 1871, komt een crediet voor van 50,000 francs, teneinde aan de gemeente besturen hulp te bieden, die scholen voor middelbaar onder wijs voor meisjes in het leven wenschen te roepen. Dat crediet is een eerste stap op den weg van meer belangrijke subsidiën voor hetzelfde doel. In eene korte toelichting tot zijn voorstel, ontwikkeld de minister de gronden die hem tot het voordragen van zijn begrootings-post hebben geleid. Hij toont daarbij aan, dat de vrouw moet worden toegerust met al datgene wat voor haar noodzakelijk kan zijn om hare roeping in de maatschappij te vervullen vooral de Belgische vrouw behoort de regels der comptabili teit en vreemde talen te kennen; ook de grondbeginselen van die wetenschappen mogen haar niet vreemd zijn, welke haar de wonderen van natuur en nijverheid kunnen doen begrijpen; bijgeloof en vooroordeel moeten daardoor ver dwijnen. De vrouw mag tevens geen vreemdelinge zijn in geschiedenis en letterkunde. Amerika, Frankrijk, Duitsch- land en Engeland zijn op dien weg reeds voorgegaan. België mag niet langer achterblijven. Jl. Zaturdag avond werd eensklaps de buurt van den Brabantsdam te Gent in rep en roer gebragt door het los branden van verscheidene schoten. Men zag een man naar den kant van de Statiestraat loopen met een rookende revolver in de hand; hij werd staande gehouden door eenige coinmissionnairs, en oogenblikkelijk bijna aangehouden door een agent van politie. Het bleek zekere F. te zijn; hij ging, zegt men, vroeger naar Mexico en deelde in de gevaarlijkste avonturen, waaraan aldaar de Belgen, door groote woorden verleid, een al te werkdadig deel namen. Hij kwam in zijn vaderland terug. Hij werd geëmploijeerd aan het station van Gent, en deed zich opmerken door zijn goed gedrag. Weldra maakte hij kennis met een meisje, een naaister, Celestine genaamd, die om hare bevalligheid en haar liefelijk voorkomen algemeen opgemerkt werd. Hoe lang de liefdesbetrekkingen tusschen Emiel en Celestine geduurd hebben, weten wij niet. Echter is het zeker, dat hij voor haar een hartstogtelijke liefde koesterde. Met den earneval ging het verliefde paar uit wandelen en uit dansen. Het schijnt dat Celestine gezegd had aan Emiel, dat zij den Dingsdag van het earneval niet te zamen konden uitgaan. En toch... ze ging dien dag uit met een gezelschap, waarbij Emiel zich niet bevond. Hij volgde haar op de hielen, sprak haar aan en werd door haar niet herkend. Emiel was gemaskerd. Celestine bleef bij haar gezelschap en liet Emiel zitten. Wat er omging in het hoofd van den ongelukkige zal men gemakkelijk raden, als men de bloedige ontknooping van dit drama zal kennen. Emiel kocht in de Brabantsstraat een revolver met zes loopen. Hij wachtte het meisje daarna op den Brabantsdam af en gaf vuur. Drie kogels trollen Celestine in den regter- arm, in den hals en in den rug. Het ongelukkige meisje stortte bloedend neder... Men hief haar op en droeg haar naar het „Café de 1'Europe," van waar zij verder naar het hospitaal werd vervoerd. De bedrijver dezer misdaad weigert tot dusver opheldering van zijn gedrag te geven. Te Antwerpen heeft dezer dagen in het krankzinnigen gesticht een gewezen pompier gepoogd aan zijn bewakers te ontsnappen, door zicli van een boom, op een binnenplaats staande, te slingeren op een laag dak, van waar hij een hoogere dakgoot kon bereiken. Daar gekomen beproefde hij te vergeefs aan alle kanten van het dak een verderen uitweg te vinden, totdat hij zich eindelijk aan de buiten zijde van het gesticht, aan het Kasteelplein, in de natte dakgoot nederzette. Alle middelen om hem naar beneden te lokken waren vergeefs. Men liet zelfs de pompiers, zijn oude kameraden, komen, welke hij echter toeriep, dat zij te laat kwamen. De toevloed van volk op het plein was inmiddels zoo toegenomen, dat inen verpligt was een bataillon troepen ter assistentie te doen aanrukken. Eindelijk bood zich de herbergier Philip Minne aan, om den man behouden omlaag te brengen. Zijn voorslag aangenomen zijnde, klimt hij, aan een lang touw bevestigd, het dak venster uit; zoodra de waanzinnige hem ziet, valt deze op hem aan en begint in de naauwe goot een hevige worsteling. Een oogenblik hangt de herbergier tusschen hemel en aarde; doch hij vermant zich, grijpt zijn tegenpartij stevig vast en komt, terwijl de knechts het touw inpalmen, al worstelende voor het venster, waar men met veel moeite den zinnelooze naar binnen haalt. De burgemeester der stad wenschte Minne gelnk met zijn betoonde kracht en koelbloedigheid. F r a n k r ij k. Aan een jl. Maandag gehouden gastmaal van leden der Kamer en van ministers, alwaar de leden van het linker centrum, benevens de 18 leden van het bestuur van het regter-centrum en al de ministers tegenwoordig waren, is door den minister Ollivier een toast ingesteld: „op de aanhoudende en toenemende aaneensluiting van het regter- centrum en het linker-ceutrum, en op de aaneensluiting tusschen die beiden en het kabinet." Hij beoogde aaneen sluiting voor een scboone zaak, namelijk „de vreedzame vestiging der volksvrijheid, de stichting eener nationale dynastie door verwezenlijking der democratische begrippen", gelijk de minister zich uitdrukte. Verder vroeg hij ver trouwen en medewerking voor de ministers, voor hunne feilen geene oogluiking of verschooning, maar onbewimpelde aanwijzing. Hij besloot zijne toespraak aldusEr zij onder ons wederzijdsche welwillendheid en vertrouwen In weerwil der moeijelijkheden, in weerwil der onvoorziene voorvallen, zal de zege aan ons zijn; dat verzeker ik u". De Koning der Belgen wordt binnen kort te Parijs verwacht. De heer Ernest Renan schijnt eerstdaags door het gouvernement op voorstel der geleerde ligchamen, welke de voordragt voor de benoeming van hoogleeraren hebben te doen, weder te zullen worden geplaatst op den leerstoel der semietische letterkunde, waarvan hij eenige jaren geleden, wegens aanvallen op de algemeen aangenomen begrippen der Christelijke godsdienst, verwijderd was. Renans „Leven van Jezus" zal voortaan behooren tot de boeken, die in Frankrijk op de straten gevent en door marskramers rond gedragen mogen worden. De Rappel wijdt een uitvoerig artikel aan het proces van lady Mordaunt, en stelt de rol in het licht, die de Kroonprins van Engeland daarbij heeft gespeeld. Dat de Vorst daarbij niet al te best wegkomt, behoeft voor hen, die de vooringenomenheid van het blad tegen Vorsten en Koningen kennen, geen betoog. Het valt echter niet te ontkennen, dat er in de kritiek veel voorkomt, dat op goede gronden steunt, en ook elders van toepassing mag heeten. „Een van de belangrijkste incidenten van het proces is de openbaarmaking geweest van een lOtal brieven door den gemaal van Prinses Alexandra aan de echtgenoote van sir Ch. Mordaunt geschreven. Deze brieven bevatten natuurlijk niets dat den Vorst kan compromitteeren, maar daarentegen zijn zij uittermate geschikt om een juist denkbeeld te geven van de geestelijke en zedelijke waarde van Engeland's toe- komstigen Koning." „Welke toch zijn de bezigheden en de liefhebberijen van dezen hoogen en magtigen heer, die geroepen is eerlaug den scepter te zwaaijen over meer dan 10,000,000 menschen? Ongetwijfeld stelt gij u hem voor als aan ernstige studiën zich wijdende, en door waarlijk vorstelijke vermaken zich ontspannende. Gij verbeeldt u, dat hij de trotsche aristocratie, aan welker hoofd hij staat, meteen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 2