1870. N°. 39.
Vrijdag 1 April.
28 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BINNENLAND.
Madeleines Geheim.
HELDERSCHE
EN MEI WEDIEPER COURANT.
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
bonnementsprijs per kwartaalf 1.30.
franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Advertentiën: Van 1regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
HELDER en NIEUWEDIEP, 31 Maart.
Een hoogst belangrijk berigt uit Mexico plaatsen we aan
het hoofd van ons kort overzigt van het staatkundig nieuws
van den dag. De regering dier republiek is er in geslaagd
om aan de omwenteling een einde te maken. Het onge
lukkig land, dat zoo lang en zoo wreed geteisterd is door
burger-oorlog, moge nu weldra weder het genot de^vredes
smaken en in bloei en welvaart toenemen
De moordenaar van vrouw Lombard is den 28 dezer
door bet hof van assises der Seine ter dood veroordeeld,
terwijl de moordeliaar van Victor Noir door het geregtshof
te Tours is vrijgesproken. De omstandigheden zijn onge
twijfeld zeer verschillende en de regters of de gezworenen
hebben die omstandigheden wèl in overweging te nemen,
als zij het meer of min schuldig bepalen. Of de moordenaar
van vrouw Lombard ingenomen zal zijn met de toepassing
der strafwet, wij betwijfelen zulksmaar dat de moorde
naar van Victor Noir zich met de uitspraak ten zijnen
behoeve mag gelukkig achten, valt niet te ontkennen.
Afdingen is een, helaas! maar al te gewone zaak. Maar
zelden hoorden we gewagen van zulk een sterk gebruik
maken dier gewoonte als door het hof te Tours. De schade
vergoeding, voor de familie Noir geëischt, was 100,000 frs.
Het hof wees slechts 25,000 toe, en dong dus 75,000 af.
Dat is nog al krasHet verschil zou al groot geweest ziju
bij het verschil van de helft.
In het Wetgevend Ligchaam te Parijs is door een der
leden met ernst aangedrongen op invoering van het kosteloos
onderwijs. In een land als Frankrijk, waar het onderwijs
op een zoo heel lagen trap staat, zou zoodanige bepaling
hoogst wenschelijk zijn. Een ander lid ontwikkelde een
plan voor een nieuw belasting-stelsel; het voorstel, dat hij
Madeleine aau Mijnheer d'A....
„Het is middag; meer dan twaalf uren zijn voorbij gegaan, sints
gij mij verlaten hebt. Herinnert gij u, wat er tusschen ons is
voorgevallen? Ik kan naauwelijks mijn gedachten verzamelenhet
scheen mij een droomgij hebt mij van liefde gesproken, ik geloof
het ten minste.... ja, alles herinner ik mij.
Gij waart mij gisteren komen zien, zooals gij dikwijls pleegdel te
doen, sints de twee jaren dat de dood u uw vrome kind heeft
ontrukt. Uw ongeluk heeft u mij, die gij ook voor ongelukkig
houdt, nader gebragt; ons beider verdriet heeft elkaar de hand
gereikt, maar ik weet niet hoe in deze kleine stadD... Die vriend
schap heeft mij goed gedaan, want zij heeft mij afleiding gegeven
van mij zelve, om mij met u bezig te houden; ik heb haar aan
genomen en van mijnen kant terugbetoond zonder achterhoudendheid,
zonder wantrouwen, wetende dat zij opregt was of liever meenende
dit te weten. Wat hebt ge mij gezegd? Dat die vriendschap,
waaraan ik zoo gewoon was, u langer onmogelijk werddat onze
vertrouwelijkheid in u een teeder gevoel had doen geboren worden
dat het- leven nog schoon kon zijn, niet alleen voor u maar ook
voor mij, dat ge u zoudt inspannen het mij zoo aangenaam mogelijk
te maken... ik weet bijna niet wat ik geantwoord heb. Uwe woorden
zijn een ademtogt geweest, die een kaartenhuis, met groote moeite
opgerigt, omverwerpt. Onthoud wel, dat, toen gij mij zeidet: „ik
bemin u," een bittere smart mij de ziel van één reet!
Dit is het, niet waar? wat ik u zeide, en toen gij mij naar de oorzaak
van die smart vraagdet, heb ik u geantwoord, dat gij haar spoedig
zoudt vernemen. Gij zoudt willen weten waarom het aanbod om
nw vrouw te worden, slechts een diepe smart kan doen herleven?
gij zoudt willen weten waarom ik u, die nog jong, verstandig en
schoon zijt, nimmer zou kunnen beminnen, zelfs als ik het zelve wilde.
Verneem het volgende, en gij zult mijn geschiedenis kennen: ik
zend ze u hier, dag aau dag geschreven met de herinnering aan de
beproevingen die ik doorleefd heb. Madeleine.
I.
Onder degenen die van hun levensgeluk beroofd zijn, degenen
die veel geleden en gestreden hebben, zijn er ten minste ook die
zich een gelukkigen tijd, die van hunne kindschheid, kunnen
herinneren; dat geluk heb ik nooit gehad! Ik was tien jaar oud
toen ik als een weeze achterbleef, en in die tien jaar telde ik reeds
smartelijke dagen. Mijn tante Dalbris nam mij bij haar in; mijn
moeder en zij waren zustersmaar deze was een koele, gevoellooze,
gene een liefhebbende en teedere vrouw. Haar lot was wel verdiend!
Mijn moeder vatte liefde op voor een kunstenaar, die haar beminde;
mijn vader had talent, misschien genie, maar niemand was er om
hem te verheffen en hij zelf verstond het misschien ook niet. Hij
werkte veel en verdiende weinig; hij stierf en ik geloof dat mijn
moeder door de smart hierover ondermijnd werd. Ik bleef dus ten
laste van mijn tante.
Hebt gij wel eens nagedacht over dit „ten laste." Het wijst op
een onnut wezen, dat hinderlijk en lastig is, dat men niet op straat
zet, omdat men niet kaneen schepsel dat altijd te veel noodig
heeft; dat de een ruw behandelt, de ander beleedigt en dat bijna
gelijk staat met den hond des huizes. Van die wezens verwacht
men onderwerping, een grenzenlooze dankbaarheidhet minste
dienaangaande zijnen medeleden voorlegde, werd echter
verworpen. Eindelijk werd door een der leden een
voorstel behandeld tot hervorming van het kiesstelsel. De
Fransche wetgevers (het bovenstaande, geput uit de zitting
van Dingsdag, bewijst zulks) zijn dus ijverig bezig om,
met het oog op het nieuw ontwaakt staatkundig leven in
Frankrijk, werkzaam te zijn tot bevordering van 's lands
bloei en welvaart.
Het raderstoomschip de Valk, onder bevel van den
kapt.-luit. ter zee N. M. J. Kroef, is, volgens een bij het
departement van Marine ontvangen telegram, den 27 dezer
te Bareelona aangekomen. Aan boord was alles wel.
Naar het Dagblad verneemt is er een telegram bij het
ministerie van Marine uit Pórtsmouth ontvangen, meldende, dat
de Argus totaal on-zeewaardig is en terug zal moeten komen.
Gisteren werd op eene publieke verkooping alhier
een porseleinen kan, waaraan een der beide ooren ontbrak,
verkocht voor de som van ruim 49.
Men deelt ons mede, dat op a. s. Zondag avond in
Tivoli alhier een volksvoorstelling zal plaats hebben, te
geven door eenige manschappen van Zr. Ms. oorlogs
fregat Wassenaer. De entree zou bepaald zijn op 25 ets.
Het vijfde en laatste Apollo-concert van dit saizoen had
Dingsdag 11. in het lokaal Tivoli plaats. Mejufvrouw Cornelia
Meijsenheim en de heeren J. Craner en J. F. van Leeuwen
luisterden dit concert met hunne verschillende voordragten
op. Men is der directie dank verschuldigd dat zij de leden
gelegenheid heeft bezorgd om kennis te maken met de
bekwame artiste mejufvrouw Meijsenheijm. Het was in alle
opzigten eene merkwaardige verschijning. Deze jeugdige
artiste bezit een uitgebreid orgaan. Hare voordragt is fijn
en waar het wezen moet zeldzaam krachtig. Opvatting en
streven naar onafhankelijkheid wordt met den grootsten ondank
betaald; is men niet het eigendom, de bezitting van den weldoener?
Ik heb tot mij zelve dikwijls gezegd, dat de kinderen, opgenomen
in een toevlngtsoord, gelukkiger zijn dan die welke door de
familie worden onderhouden....
Ik laat mijn jeugd ter zijde, die leeftijd die voor het meerendeel
zoo schitterend is, was voor mij droevig; hoe ongelukkig die jaren
ook geweest mogen zijn, zij waren voorbij. Ik was dertien jaar.
Mijn nicht Antoinette, dochter van mevrouw Dalbris, was een jaar
jonger dan ik; het was al langen tijd sints ik van haar speelpop,
haar dienaresse geworden was: het woord is misschien te sterk?
Neen! Al was ik niet geheel en al bezig met de zaken van de
huishouding in den striktsten zin van het woord, ik moest een
menigte dingen doen die mij tegen de borst stieten. Ik was
kamenier, jufvrouw van gezelschap en zoogenaamde vriendin; ik
was het eigendom van allen, behalve van mij zelve. Als mijn
nieht nog in haar bed kon uitslapen, moest ik, de arme, opstaan.
Enkele herinneringen zijn mij bij gebleven; mijn nieht was zeer
bevallig, rank, blond, blank, kortom, een mooi meisjedaarenboven
had zij daarbij een smaak om haar toilet te maken, dat haar geheel
en al tot een bekoorlijk wezen maakte. Ik daarentegen was leelijk,
geheel beneden het gewone; ik had bijna geeu middelen voor mijn
toilet, maar een enkele schoonheid was mij toegestaanik had dik,
zwart haar, dat mij bijna tot de knieën reikte. Eens op een morgen,
toen mij, ik weet niet welke coquetterie, had bezield, kwam ik
beneden, met mijn haar opgemaakt als dat van Antoinette, maar
ik vergeet nooit den blik dien tante mij toewierp.
Wat is dat voor dwaasheid, vroeg zij mij op ruwen toon,
zoodat ik er van verbaasd was; zijt gij daarom zoo laat aan de
ontbijttafel?
(Om de waarheid te zeggen, waren er vijf minuten over den
gewonen tijd verstreken). Ik geloof niet dat ik te laat ben, waagde
ik te zeggen.
Ge zult mij pleizier doen, antwoordde zij, om uw haar weer
zoo als vroeger, plat gestreken, te dragen; inderdaad, als men u
den gang liet gaan, dan zou er spoedig geen onderscheid tusschen
u en mijn dochter zijn!
Ik snelde naar mijn kamer en spoedig deed ik de kleine proeve
van coquetterie verdwijnen, waarvan de slechte uitslag mij wederom
bewees, dat het arme meisje zelfs niet moet trachten bekoorlijk te
zijn....
Mijn dagen gingen dus eentoonig voorbij, te midden van de
grillen en nukken mijner nicht, de hatelijke verachting van mijn
tante en de onbeschaamde onverschilligheid van haren echtgenoot.
II.
Ik zou de waarheid te kort doen, als ik zeide dat ik geen vriend
had; mijn tante ontving veel bezoek: de leeftijd van Antoinette
eischte bals en soirees, zoowel om de preutsche sehoone te ver-
1 maken, als om haar een tamelijk goede partij te doen kiezen. Daaren-
I boven had mijnheer Dalbris, als een aangeboren eigenschap van
parvenus, er groot pleizier in om de pracht van zijn salons ten
toon te spreiden; mijn tante was van hetzelfde gevoelen. Nimmer
heb ik kunnen begrijpen hoe deze vrouw de zuster van mijne
moeder heeft kunnen zijn
Te midden van al die mensohen zag ik dikwijls een zekeren
I mijnheer Bernard; wie die man was, wist ik niet. In alle gevallen
i het was een zonderling man. Hij was zestig jaar oud, maar
voordragt leveren het bewijs van grondige studie en groote
ontwikkeling. Hare coloratuur is zeer ontwikkeld. Zij kan
ongetwijfeld plaats nemen naast de beste artisten. De groote
virtuositeit die zij ten toon spreidde bij het aria uit „les
diamants de la couronne" geven ons regt tot deze voor
spelling. De heeren Craner en van Leeuwen hebben mede
dezen avond door hunne voordragten opgeluisterd. Beide
artisten bezitten eene zeldzame vaardigheid op hun instrument.
Nuancering, voordragt en opvatting laten niets te wenschen
over en beider embouchure is vast en zeker. De orchest-
werken liepen goed van stapel. Wij gelooven te mogen
beweren dat de concerten van Apollo, onder leiding van
het flinke bestuur en den ijverigen directeur, ;dit saizoen
uitmuntend voldaan hebben. Gaarne brengen wij, en zeker
uit naam van alle leden, onzen welverdienden dank. Wie
de last en moeite kent van het arrangeren van concerten
als die van Apollo, kan zich een denkbeeld vormen hoe
groot de dank is die wij aan bestuur en directeur ver
schuldigd zijn.
H. M. de Koningin werd gisteren avond ten
9j ure van bare buitenlandsche reis in de residentie terug
verwacht.
Te 's Gravenhage is dezer dagen overleden de heer
P. F. Blom, hoofdcommissaris van politie aldaar, in 54jarigen
ouderdom.
Tot klerk bij den Rijks-telegraaf is o. a. benoemd
C. Fransen, te Medemblik.
Tot secretaris der gemeente Schagen is benoemd de
heer A. Th. Burgers, te Varseveld.
Tot havenmeester aan het Noordhollandsch Kanaal
en zijne havens is definitief benoemd C. C. Vermeer.
Aan het departement van Marine is gisteren her
besteed: de levering van smeekolen voor de directie der
evenwel regt als een boom, met grijze haren en zwarte wenk
brauwen, die een zonderling oontrast vormden; zijn arendsneus,
zijn diep liggende oogen, gaven hem een fier uiterlijk. Indien wjj
in plaats van den tegenwoordigen rustigen tijd, leefden in een tijd
als die van het schrikbewind, dan zou ik gedacht hebben dat hij
achter den naam Bernard dien van een' graaf of markies verborg.
Ik wist niet of hij rijk dan wel arm was, gelukkig of ongelukkig,
éénmaal slechts hoorde ik hem leggen: ten mijnen huize, rue
Blanche. Daar woonde hij dus.
Hij kwam dikwijls bij mijn oom, maar dat was niet, zoo als ik
geloof, om het genoegen dat hij dacht te verschaffen. Mijnheer en
mevrouw Dalbris ontvingen hem met een oplettendheid, die ver
mengd was met angst; ik zou hebben kunnen zweren, dat als hij
daar was, mijp tante in groote gejaagdheid verkeerde. Ik behoef
bijna niet te zeggen hoe deze grijsaard, die altijd spottend was,
mijne nicht behaagde: als zij hem bemerkte, ontvlood zij hem,
kwam niet de kamer binnen, dan na zijn vertrek en at niet lekker
als hij aan tafel zat. Hij deed of hij haar bijna niet zag, sprak
haar niet aan, en als hij soms moest bedanken voor een kop thee,
dan was er zoo'n vreemde .toon in zijn „Ik dank u mejufvrouw
Dalbris", dat Antoinette gaarne boos zou zijn geworden.
Wat voor iemand is toch die mijnheer Bernard? zeide ik eens
tot mijn nicht. Och, weet ik het! was haar antwoord; mijn vader
heeft aan hem in zijn handel verpligtingen gehad.... Zij veranderde
van gesprek; een lint of strik werd nu het onderwerp en het „ik
weet het niet" brak alle nadere kennisneming at.
Ik was groot geworden zonder veel acht te slaan op deze vreemde
persoon, toen hij op zekeren dag binnen kwam. Antoinette had hen
alleen gelaten met mevrouw Dalbris. Ik was in de kamer, maar
mij rekende men niet. Ik bleef aan mijn borduurwerk en was
druk bezig, toen eensklaps mijnheer Bernard mij aan het oor raakte.
Deze kleine hier, wat doet ge daarmee?
Onwillig hief ik het hoofd op, zonder evenwel te meenen, dat ik
de persoon in kwestie was. Ik ontstelde; zijn uitgestrekte vinger
wees op mij. Mijn oom stond ontsteld, maar tante herkreeg
spoedig haar tegenwoordigheid van geest.
Mijn waarde mijnheer, zeide zij op droogen toon, die mij een
blos op het aangezigt jaagde, zeg mij toch wat ik er van maken
zal; bedenk dat zij geen huwelijksgift heeft.
Zoo! zoo! riep mijnheer Bernard, zijn vinger latende zakken.
Ik bukte mij neer over mijn werk, dat ik met tranen bevochtigde.
Den volgenden Zaturdag dineerde mijnheer Bernard bij de Dalbris;
wij waren aan het dessert; prachtige ananassen, een geschenk van
een vriend mijns ooms, vulde een Japansch porceleinen schotel.
Ieder was bediend, mijn bord bleef leegen ten tweeden male vroeg
mijnheer Bernard: En deze kleine hier? Vervolgens, als bedachthy
zich en mijn tante spottend aanziende, zeide hij: Zjj toch heeft
zeker geen anasas noodig, want ze heeft immers geen stuiver tot
huwelijksgift
Naauwelijks had ik den tijd om door die uitdrukking te ont
stellen, of mijnheer Bernard had zijn vol bord voor mij geplaatst
en vervolgens mijn leêg bord naar mijn tante uitstrekkende, zeide hij
Mejufvrouw Madeleine is gediend, nu ik op mijn beurt, mevrouw.
Ik dacht dat taDte stikte van woede; zij werd paarsch en haar
lippen beefden, maar zij bedwong zich. Mijn oom daarentegen
verbleekte, en een oogenblik van stilte heersehte aan tafel. Mijnheer
Bernard proefde rustig en langzaam de ontvangen anasas, en ik
kan verzekeren dat in die vruchten, die woede en die stilte een
geheel drama opgesloten lag. (Wordt vervolgd.)