1870. N°. 42. Vrijdag' 8 April. 28 Jaargang. NATIONALE MILITIE. Uitgever A. A. BAKKER Cz. De COMMISSARIS des KONINGS BEKENDMAKING. Madeleines Geheim. KENNISGEVING. HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT, „W ij huldigen het goed e,3' Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. honneraentsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Advertentiën: Van 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. BBBamBBBamsmsBBsmsmB&gBmBiBSB&sssBBBSsmmssBaBBBB&esaBRSSBBBBmsBnBassgBSBBammgsBmsmm in de provincie NOORDHOLLAND, Brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de scheep vaart door de schutsluis in het Nieuwewerk te Nieuwediep wegens daaraan uit te voeren belangrijke herstellingen, ingaande met Maandag 11 April aanstaande tot nadere aankondiging zal zijn gestremd. Gedurende dien tijd zal de scheepvaart door de Koop- vaardersschutsluis plaats hebben. Haarlem, 6 April 1870. De Commissaris des Konings voornoemd, v S L L. De VOORZITTER van den RAAD der gemeente HELDER maakt bij deze bekend, dat de lijsten der Kiezers voor Leden van de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en den Gemeenteraad, door hem op heden gesloten, op nieuw aangeplakt en op de secre tarie der gemeente voor ieder ter inzage zijn nedergelegd. Helder, De Voorzitter voornoemd, den 7 April 1870. STAKMAN BOSSE. f— VI. Toen ik met kloppend hart en betraande oogeu aankwam, werd ik getroffen door liet kontrast van de plaats waar ik mij bevond en die welke ik verlaten had. Het eerst bemerkte ik mijn oom. Toen mijnh. Dalbris mij zag, nam hij mij bij den arm en bragt hij mij naar zijn kamer, waarvan hij de deur sloot. Welnu, zeide hij. Ik meende eenigen angst in dat woord te bespeuren. Mijnheer de Ilaut-Val is dood, mijnheer, zeide ik, met een gevoel van smart denkende aan hem die heengegaan was en met verachting voor deugeen die mij ondervroeg. Hij sprong op, ik zag de vreugde uit zijn gelaat stralen. Mijnheer de Haut-Val! gij wist zijn naam? En wat wilde hij van u, Madeleine? Laat dezen dag voorbijgaan; morgen zal ik u en uwe vrouw zeggen, waarom mijnheer de Haut-Val mij heeft laten roepen. De lippen van mijnheer Dalbris maakten een krampachtige beweging. Hij zag mij aan en fronsde zijne wenkbrauwen. Wij zullen het morgen weten, herhaalde hij. Ik verliet hem en ging de kamer binnen van Antoinette.... Stoelen, bed, canapé, alles was beladen met een menigte toilet artikelen. Mijn nicht was bijna gekleed; zij zag er bekoorlijk uil in dat witte kleed! Ha! zijt gij daar, riep mevrouw Dalbris, welnu? Diezelfde woorden, door de echtgenoote herhaald, kwetsten mij. ik antwoordde haar even zoo als haren echtgenoot: Mijnheer de Haut-Val is dood! Dood! riep zij uit. Mijnheer Dalbris kwam binnen, hij had het gehoord; ik zag hoe zij een blik van blijdschap wisselden. Hetgeen ik hun boodschapte nam hun een last van de borst. De man, die niet meer was, wist zonder twijfel de een of andere schandelijke daad van die twee parvenus, opgevuld met geldmaar voor hen was met den dood van dien man, ook de schande dood. Want er zijn menschen die de stem van hun geweten niet behoeven te onderdrukken; hun geweten is meer dan stom, het is afwezig, ja, zij hebben er nooit een gehad. Zelfs in de ondeugd heeft men schrandere en ook afgestompte karakters; de eersten kunnen somtijds zich opheffen, de laatsten nooit! Zij zien hun val niet in! Spoedig, ga je kleeden! hernam tante na een kleine stilte, en met een gewone bitterheid in haar toon, wij zijn bijna klaar.... ik zal de mis niet kunnen bijwonen, antwoordde ik, mijn hoofd brandt, ik heb rust noodig, ik kan niet mede! Een uur van rusten op een dag als deze! de dag van het huwelijk mijner dochter! Zij wierp op mij een blik vol toorn, maar die toorn had geen vat op mij, de gebeurtenissen van den morgen hadden mij sterk gemaakt. Op een dag als deze, zeide ik bitter, ben ik noch de vriendin uwer dochter, noch haar gezellin, zij heeft mij niet noodig! Denk gij er wel aan dat ik juist kom van een' gestorvene? Die doode was het eenige wezen, dat zich niet koel tegen mij gedragen heeft; ik wil weenen over dien vriend, die mij verlaten heeft! Gij zijt vrolijk vandaag; gelooft ge dat ik niets gezien heb? ik laat u uw vreugde, laat mij mijn smart! Ik zou geen rekenschap weten te geven van het gevoel, dat mij, toen ik zóó sprak, vervulde; ik rukte een oogenblik aan de banden, die mij sints mijne jeugd gevangen hielden. Ik, die nooit mij had durven beklagen, verzette mij bijna dreigend. Wat dan was de oorzaak van die verandering Zekerlijk een onbekende magt, een nieuw leven, dat ik in mij voelde geboren worden. Ik verliet liet vertrek, zonder de verbaasde Dalbris aan te zien. Heengaande, sloot ik de deur, maar vóór zij toeviel hoorde ik nog de woorden: Ellendige ondankbare! VII. Eindelijk! riep mevrouw Dalbris, toen zij mij den volgenden BINNENLAND. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER brengen ter openbare kennis, dat de Militieraad van het 3de district in Noordholland de tweede zitting zal houden te ALKMAAR, en wel voor zoo ver deze gemeente betreft op Dingsdag den 12den April e. k., des voormiddags ten tien ure, tot het doen van uitspraak omtrent alle in de eerste zitting niet afgedane zaken en omtrent hen, die als Plaatsvervangers of Nummerverwisselaars verlangen op le treden. Zij, die het voornemen hebben een Plaatsvervanger of Nummer- verwisselaar te stellen, worden, in hun belang, aangemaand, om zich tijdig ter secretarie dezer gemeente te vervoegen, ten einde omtrent de benoodigde stukken inlichtingen te bekomen. Helder, den 1 April 1870. Burgemeester en Wethouders voornoemd, STAKMAN BOSSE, Burgemeester. L. VERHEY, Secretaris. morgen de eetzaal zag binnenkomen. Ik roerde dat woord, voorlooper van hetgeen komen zou, niet aan; ik had den tijd en de kracht om te wachten. Ik zette mij neer aan tafel en zag beiden aan. Mijn tante, met het bewustzijn dat haar dochter een rijk huwelijk had gedaan, was, niettegenstaande haar toorn tegen mij, vrolijk. Zoo was het niet gesteld met mijnheer Dalbris. Aan zijn gebogen hoofd en zijn ledig glas zag ik, dat die man nog een weinig zich vader gevoelde, en dat hij het jeugdige en frissche gelaat dat iederen morgen voor hem zat, dezen morgen miste Het ontbijt duurde kort; mijn tante stond haastig op. Laten wij naar de zaal gaan, zeide zij. Naauwelijks waren wij binnengegaan, of zij plaatste zich voor mij, met gekruiste armen en vlammenden blik. Nu verwacht ik, dat ge ons zult rekenschap geven van hetgeen tusschen u en dien man is voorgevallen; wij hebben, geloof ik, eenigzins aanspraak daarop. Het is niet noodig veel woorden te gebruiken, zei ik koel. Wat tusschen mij en dien man is voorgevallen, behoeft niet verborgen te blijven. Mijnheer de Haut-Val had mij laten roepen, om mij zijn testament te geven, dat mij zijn erfgename maakt. Zijn erfgename! riepen te gelijk de twee Dalbris. Stilte heerschte een oogenblik; daarna hernam mevrouw Dalbris met zachte stem: En die erfenis, Madeleine? Men zegt, dat hij zeer rijk was? waagde mijn oom er bij te voegen. Niettegenstaande den afkeer, dien ik gevoelde, moest ik Iagchen. Hun beider uiterlijk was tegelijk glimlagchend en dreigend. Die brave lieden wisten niet of zij moesten vervloeken of aanbidden, of zij met een ongelukkige dan wel met een schatrijke te doen hadden, of zij mij moesten wegjagen dan wel voor mij de knieën moesten buigen. Die erfenis? herhaalde ik. Gij zijt meer begeerig het cijfer er van te weten dan ik zelve geweest ben! ik heb twee uren in mijn hand het papier gehouden, dat mij misschien rijk zou maken, zonder er aan te denken het te openen. Het is waar, ik dacht aan den doode; maar gij begrijpt dat niet! voegde ik er met eene bitterheid bij, die hun overtuigde dat de magt aan mijne zijde was. Gij zijt opgewonden, Madeleine, zeide mijnheer Dalbris, eene goed hartigheid voorwendende, die ik nooit in hem bespeurd hadbloed verwanten moeten elkaêr geen harde woorden zeggen. Ik ben geheel van uwe meening, mijnheer; bloedverwanten moeten elkaêr geen harde woorden zeggenmaar hebt ge ze altijd jegens mij vermeden? Men kan niet zamen leven, zonder nu en dan kleine geschillen te hebben, zeide mijnheer Dalbrismaar wat voorbij is, is voorbij laten wij ons bezig houden met het tegenwoordige en het toekomstige. Ik denk niet, kwam tante tusschenbeide, dat het u aan iets ontbroken heeft, gedurende de elf jaren die gij bij ons zijt geweest! Honger en dorst heb ik bij u niet geleden, zei ik spijtig. Dat was niet te vergeefs gezegd. Mijnheer en mevrouw Dalbris durfden er niet op te antwoorden; ik nam het woord weêr op, ik wilde het laatste tooneel van deze comedie zien; voor de eerste maal van mijn leven hield ik de draden van een poppenspel in handen; ik wilde ze nog een oogenblik laten dansen. In alle gevallen en zonder hetgeen mij overkomen is, begon ik, op mijne woorden nadruk leggende, had ik een onderhoud met u begeerd; het huwelijk van mijn nicht moet noodzakelijk verandering in onzen toestand tengevolge hebben, en ik dacht dat mijne tegen woordigheid niet meer noodig zou zijn.... Zij wisselden een blik; tante viel mij in de rede met: wij, mijn echtgenoot en ik, zouden nooit verlangd hebben, dat ge ons verliet, tenzij gij zelve het bepaald wilt; ge zult een weinig Antoinette vervangen.... tot op den dag dat het u gaan zal als haar. Antoinette is bekoorlijk en ik ben leeiijkzeide ik met een zucht, mijn voorgenomen rol vergetende. Kom! kom! riep mijn oom, met een ruwen lach, twintig jaar en dan leeiijk! dat kan niet zamengaan; en toch, als men geest bezit dan is men altijd lief! Mijn hart werd vol afkeer voor die ellendigen; hun hebzucht sleepte hen meê, zij geloofden dat ik rijk was zonder mij den tijd HELDER en NIEUWEDIEP, 7 April. Tot sluiting harer werkzaamheden in dit saizoen gaf de rederijkers-kamer Olympia alhier gisteren avond eene buitengewone vergadering, waarin het drama van Hofdijk: //De laatste dag van Heemskerck's beleg" (1359) in het costuum van dien tijd werd opgevoerd. Zeer gelukkig zijn onzes inziens de werkende leden geslaagd in de opvoering van dit dramatisch gedicht, dat, blijkens de over het alge meen zeer juiste opvatting der onderscheidene rollen, een onderwerp van gezette studie bij de kamer heeft uitge maakt. De nette costumes en de gepaste decoratiën droegen bovendien er zeer toe bij om den hoorder te verplaatsen in den riddertijd, waaraan de dichter de stof voor zijn drama heeft ontleend. De kamer, die nu reeds 24 winters achter zich heeft, moge ons nog vaak op zulke degelijke voordragten onthalen Jl. Dingsdag avond, tusschen 8 en 9 ure, werd in het Noorden en Noordwesten van hier een fraai natuur verschijnsel aan den hemel waargenomen. Het was het Noorderlicht, dat de lucht met een feilen rooden gloed te laten om te zeggen dat ik nog arm wasik had hen niet uit den droom geholpen. Ik had een smartelijk genoegen in het zien van de laagheid van die beide wezens, die mij gisteren uitscholden en van daag van mijn jeugd en schoonheid spraken. De comedie liep ten einde, één woord van mij zou het scherm laten vallen, zou hun gelaat, verborgen achter de maskers, doen zien; ik wachtte dat oogenblik met ongeduld af, als had ik dat bewijs van de menschelijke laagheid ook nog noodig! Ons blijft slechts over om te leven in goede verstandhouding, hernam mijn oom, en dat zal gemakkelijk zijn, als ieder een beetje inschikt.... Ik sprong op bij dit woord. Een beetje inschikken! ik! Ik ben altijd inschikkelijk geweest, maar gij, nooitja, gij hebt me gekleed en gevoed, maar er was iets waaraan ge nooit dacht, dat ik behoefte had En wat dan? riepen oom en tante tegelijk, ontsteld over die plotselinge verandering. Een beetje liefde, zei ik, beiden zoo goed in het gelaat ziende, dat zij de oogen nedersloegen. Tante was op het punt van te antwoorden, maar ik voorkwam haar. Spreek mij niet, voeg er geen woord bijGij weet of ik de waarheid spreek Alles, wat ge zoudt kunnen antwoorden, zou leugen zijn: ik wil het niet hooren. Ik zeide dat ge mij nooit bemind hebt, ik moest liever zeggen dat gij mij altijd gehoond hebt. Ik was voor 'u een van die hatelijke lasten, waarvan men zieh niet durft bevrijden, die ergste soort van bedelenden, die men niet op straat durft zetten. Ha! als gij dat hadt kunnen doen! maar de wereld zou het vernomen en u luide berispt hebben. Toen zijt ge maar edelmoedig geweest om niet in slechten naam te komen. Madeleine Die uitroep van mijn oom hield mij niet tegen. Gij praat van dankbaarheidmaar gij zijt het die haar aan mij verschuldigd zijt: ik heb u een roep van edelmoedigheid gegeven die zeer goed strookte met uwe statie, lakeijen en woning! Dien gunstigen naam hebt gij niet dan allengskens gekregenin de eerste jaren was het moeijelijk om uwe welwillendheid ten toon te spreiden. Ik ontliep alles: aan ziekten In ongemakken; waarlijk ge waart niet zeer gelukkig! Maar met ter tijd deed ik u eer aan! Aan ieder die u voor gierig zou hebben gehouden, hadt gij mij kunnen toonen; strekte ik niet tot bewijs van uwe edelmoedigheid, van uwen zielenadel, hoewel gij geen ziel hadt. Maar zij wordt gek! riep mevrouw Dalbris uit, een stap achteruit gaande. Gek! qpdat ik de waarheid zeg! omdat ik aan mijne gedachten en woorden den vrijen teugel vier! Iederen dag van die elf jaren, hebt ge in mijn geheugen gegrift door een wonde! Gij hebt zelfs niet mijn vader en moeder, die ik niet meer bad, ontzien! Gij hebt ze belagchelijk gemaakt en aan de verachting van uwe vrienden prijs gegeven, die even dom waren als gij! Ja, hernam ik en ik voelde dat mijn opgewondenheid vermeer derde, gij hebt mij verlaagd en gekwetst, in mijne woorden, in mijne handelingen, in mijne gedachtenGij hebt van mij niet een schepsel gemaakt, maar een zaak die u toebehoorde! Ik hield op met spreken, mijn stem bleef steken; de toorn, die zoozeer uit zijn perken was gegaan, maakte plaats voor tranen! Ik dacht niet dat gij zoo heftig en haatdragend waart, zei tante na een oogenblik; aanstonds nog zochten wij u bij ons te houden.... Ik zou mij werkelijk voor gewroken houden, antwoordde ik spijtig, daar gij, vroeger zoo wreed voor het arme meisje, nu het hoofd gebogen hebt voor de erfgename van den baron de Haut-Val Ik stapte naar de deur, maar tante, die mij zag heengaan, hield mij bij den arm terug. Denk er aan, Madeleine, riep zij, dat de fortuin u geen familie kan geven, wij zijn de eenige verwanten, die ge op de wereld hebt Ge zult er over nadenken, nicht! Ik keerde mij om, zeer bleek, maar vast besloten. Tante, zei ik, mijnheer de Haut-Val was arm; ik, zijn erfgename, ik moet mijn levensonderhoud zoeken te verdienen. Hecht gij er nu nog zooveel aan om mij bij u te houden? Twee kreten van toorn klonken door de zaal. Ik snelde de deur uit. (Wordt vervolgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 1