28 Jaargang.
Woensdag 13 April.
1870. N°. 44.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
BEKENDMAKING.
Een groot, ook een grootsch werk.
Madeleines Geheim.
HELDERSCHE
E1M iVIEUWED1EPER COURANT.
iWij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zatürdag namiddag.
bonnementsprijs per kwartaal1.30.
franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der AdvertentiënVan 14 regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Vrijdag den 15 dezer vertrekt, per laatsten
trein van den Helder, de West-Indische inail over
Sonthampton.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER
maken bij deze, tengevolge eener bekomeue kenuisgeving van den
Heer Directeur en Kommandant der Marine alhier, aan de daarbij
belanghebbenden bekend, dat alle binnenkomende schepen, welke
onderhevig zijn aan Quarantaine, van den 16 dezer tot en met den
16 October aanstaande, op de reede van Texel in de bogtvanden
Zuidwal zullen moeten verblijven, ten einde aldaar het ontslag uit
de Quarantaine af te wachten.
Burgemeester en Wethouders voornoemd, herinneren bij deze
*lle schippers, sloeplieden en andere personen, dat het aan geene
sloepen of andere vaartuigen, onder welk, voorwendsel ook, geoor
loofd is, zich naar boord van Quarantaine-schepen ter adsistentie
of om andere redenen te begeven, alvorens daartoe het noodige
verlof van den Heer Kommandant van Zr. Ms. Wachtschip of wel,
zoo noodig, een Quarantaine-wachter van het genoemde Wachtschip
tot opzigt te hebben bekomenen waarschuwen dientengevolge
elk en een iegelijk om zich bij voorkomende gelegenheden dien
overeenkomstig te gedragen, ten einde zich voor de nadeelige en
onaangename gevolgen, welke uit eene tegenstrijdige handelwijze
noodzakelijk zonden voortvloeijen, te vrijwaren.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
den 9 April 1870. L. VERHEY, Secretaris.
H.
Onlangs viel schrijver dezes in handen een zeer oud
boeksken, of liever, een herdruk van een zeer oud boekje,
die herdruk zelf was ook al een paar honderd jaar
oud behelzende de „Kronycke van Alcmaer," waarin
in een verwonderlijk mengelmoes van versjes en proza,
X.
Het was voor mij een gewigtige gebeurtenis om het beloofde
portret te gaan halen uit het huis in de rue Blanche. Tot mijn
groote vreugde was mevrouw Dauvray, die natuurlijk aangeboden
had mij te vergezellen, door een onverwacht bezoek verhinderd meê
te gaan en ik ging alleen.
Zoo lang ik bij de Dalbris woonde, had ik dikwijls gewenseht
vrienden om mij heen te zien, die mij de hand zouden drukken
en raad zouden geven en nu dat ik dien raad. die vriendschap
gevonden had, was ik blijde dat de vrouw van den doctor mij
alleen liet vertrekken.
Het rijtuig hield op voor mijn huis; niets was veranderd in die
vertrekken; door mijn zorgen waren zij goed onderhouden, ofschoon
ik persoonlijk er weinig heen gegaan was. Ik .rad de zaal binnen
mevrouw de Haut-Val hing daar nog glimlagchende, in haren
ovalen lijst....
Zal ik die schilderij wel durven meê nemen? vroeg ik mij zelve
af. Maar wien zou ik vreezen? Het testament verbood mij den
verkoop van het huis of van eenig meubel of voorwerp daaruit,
met uitzondering van een vrouwenportret dat in de zaal was. De
doctor had dat vreemd gevonden; maar ik voor mij dacht dat mijn
heer de Haut-Val de vraag van zijn neef wel voorzien had en
daarom mij de gelegenheid gaf deze toe te staan. Ik zou het
portret van de moeder aan den zoon geven, dus ik beging tegen
niemand een fout en toch beefde ik
Ik klom op een stoel en nam bet portret van den wand. De
oogen van mevrouw de Haut-Val wierpen mij een dreigenden blik
toe, ten minste zoo verbeeldde ik mijik spoedde mij evenwel voort,
de trappen af, de deur uit, weêr naar het rijtuig en eerst te midden
van de drukte op straat en het geraas der rijtuigen en voorbijgangers,
durfde ik nogmaals het doek bekijken.
Den volgenden morgen wachtte ik af met het ongeduld van een
kind; ik had zorgvuldig den stof van het portret genomen en het
in de zaal gezet. Mevrouw Dauvray had mij hierin geholpen, maar
wij waren het niet eens over de gelaatstrekken van de moeder van
mijnheer de Haut-Val. Zij bewonderde die overheerschende schoon
heid, zooals zij kon bewonderen, maar haar smaak was eigenlijk
een blondine, met blaauwe oogen en rozenroode wangen.
Zij was mooi, dat kan ik niet ontkennen, zeide de doctor van
zijnen kant, maar dat soort van schoonheid bevalt mij niet erg.
Ten drie ure moet die jonge man komen, niet waar? vroeg
mevrouw Dauvray maar ik heb er niet aan gedacht dat ik met mijn
kinderen naar mijn tante moet?
Ik maakte natuurlijk verontschuldigingen dat ik niet meê kon
gaan, want dat ik het portret moest overhandigen, maar mevrouw
zeide dat dit niet behoefde en dat de knecht dit zeer goed kon
doen. De doctor kwam echter tussehen beiden en beweerde dat
het niet meer dan wellevend was dat ik zelve mijnheer de Haut-Val
ontving en zoo werd dan besloten dat ik niet meê zou gaan, maar
mijnheer de Haut-Val af zou wachten. Dit gaf eerst nog aanleiding
tot een woordenwisseling tussehen mevrouw en mij, waarbij ik wel
een weinig den afstand uit het oog verloor die er tussehen mij en
haar bestond.
Toen mevrouw de kamer verlaten had zeide de doctor tot mij:
Madeleine! ik heb u uwen zin gegeven, maar bedenk wel dat
nu eens in afgebroken lapidair-stijl, dan weêr in opge
schroefde volzinnen, het ontstaan en de ontwikkeling van
West-Friesland's oude hoofdstad werd geschetst, 't Is,
alsof men droomt, indien men zoodoende een blik werpt
in de economische begrippen onzer vaderen;' zóó vreemd
sprongen die «ehrenfeste ende vroede luyden" met de
belangen van handel en verkeer om. De droogmaking van
al die plassen rondom Alkmaar speelt natuurlijk in deze
kronijk eene groote rol en wel voornamelijk daardoor, dat
de stad zich in den regel tegen elke droogmaking verzette,
die niet in het uitsluitend belang van hare markt was. En
als nu nog in deze XlXde eeuw het verkeer tussehen twee
zoo belangrijke plaatsen, als Hoorn en Alkmaar, geschiedt
door middel van een middeneeuwsche trekschuit, waarbij
men dan nog, uit gebrek aan sluizen, gedwongen is op
halfweg over te laden, dan danken wij dat nog aan de
wonderlijke begrippen onzer vaderen. Want was hun niet
eene vaart tussehen Hoorn en Alkmaar een gruwel? Dan
zou de boer uit den Huigenwaard zijne producten te Hoorn
kunnen markten, en was dat niet een dadelijk verlies voor
Alkmaar? Tot tweemaal toe is, volgens het aangehaalde
boekje, het volk van Hoorn met spade en houweel uitge
trokken om een behoorlijken waterweg te maken, door
wegruiming van den hinderlijken dam, maar beide keeren
trok uit Alkmaar gewapend krijgsvolk, dat die van Hoorn
verjoeg, waarbij de brooddronkene soldaat //Scherwoude
uytplonderde
Alkmaar heeft in later eeuwen de oude schuld eerlijk
afgelost en door het aanleggen van harde wegen in de
omliggende polders gedaan wat mogelijk was om het
handelsbelang te bevorderen.
Maar oude wonden zijn niet zoo ligt te genezen. Voor
het verkeer te land is, al is nog niet alles gedaan, reeds
veel geschied, maar in geheel Noordholland, grootendeels
uit drooggemaakte landen bestaande, gaat het verkeer te
mijnheer de Haut-Val een geheel onbekende is, dat hij de oorzaak
is geweest van den eersten twist tussehen mijn vrouw en u....
Gelooft ge aan voorgevoel Madeleine?
Ik voor mij geloof er aan!
Hy liet mij alleen.
XI.
Ik ontving mijnheer de Haut-Val op den bepaalden tijd, gaf
hem het portret en tot mijn verwondering vroeg hij bij het heengaan
of hij mij eens een brief mogt schrijven.
Eenige dagen gingen voorbij, toen ik op zekeren dag een brief
van mijnheer de Haut-Val ontving, waarin hij mij verzocht mij weêr
eens te mogen ontmoeten. Hij schreef in groote opgewondenheid
en eindigde met te spreken van liefde die hij voor mij opgevat had.
Liefde! Dat woord bragt mij geheel in verwarring; ik had hem
naauwelijks ontmoet en toch gevoelde ik mij tot hem aangetrokken.
Ik moest hem natuurlijk hierop antwoorden en ofschoon ik er eerst
niet toe komen kon, zoo besloot ik er eindelijk toe. Mijn brief
was kalm, ten minste zoo dacht ik, en ik liet er volstrekt niet in
doorstralen, hetgeen ik jegens hem gevoelde. Ik zou hem niet
hebben kunnen ontvangen, niettegenstaande zijn gedurigen aandrang.
Mevrouw Dauvray had mij altijd noodig en daarenboven ik zelve
hoewel hij iudruk op mij gemaakt had, huiverde toch eenigzins om
hem weêr te zien.
Nog nooit waren mijn bezigheden zoovele geweest; mijn tijd
werd geheel weggenomen door de lessen in piano, Engelseh en al
wat noodig is tot een goede opvoeding, en ook mevrouw Dauvray
was altijd om mij. God weet, hoe ik van tijd tot tijd in mijn
binnenste tegenstreefde om gedoemd te zijn les te geven, terwijl
toch mijn verlangen onwillekeurig mij naar hem trok. Door een
zonderlingen zamenloop van omstandigheden, die dikwijls in het
leven voorkomt, was ik op zekeren morgen bijna geheel vrij. Een
bloedverwante van mevrouw Dauvray vertrok naar buiten en wenschte
de kindereu met zich meê te nemen, zoodat ik vrij van mijn lessen
was. Mevrouw Dauvray gaf haar toestemming, maar ging zelve ook
meê. De toebereidselen waren spoedig gemaakt en ik bleef achter
om het huis te besturen in haar afwezigheid. De doctor, door
bezigheden verhinderd, kon Parijs niet verlaten.
Ik was blijde alleen te zijn! Alleen met mijn gedachten; vrij in
mijn handelingen
Op den vierden avond na het vertrek van de familie was ik
alleen in mijn kamer. De bedienden waren reeds gaan slapen.
Mijnbeer Dauvray was bij een' ernstigen zieke gehaald en zou
misschien uiet voor den dag thuis komen. Ik dacht. Het stormde
en de regen kletterde tegen de ruiten. Ik had de kamer, die ik
bewoonde met de twee dochtertjes van den doctor, verlaten en had
mij naar een ander vertrek teruggetrokken, dat dadelijk in verband
stond met den trap.
Alles staat mij nog zoo goed voor den geest, als was het maar
een dag geleden!
Ik dacht niet aan mijn zoo somber verleden en ook niet aan
de toekomst; ik weet wel dat de brief, die geopend voor mij lag,
een brief was van Lodewijk de Haut-Val en waarin hij mij zijn
liefde verklaarde
Het was elf uur; ik hoorde iemand met haastigen en vluggen
stap naar boven komen; men klopte zacht aan de deur en daarna
heviger.
water nog altijd gebukt onder de eerste fout. De meeste
polders zijn een «geheel op zich zelf," en tussehen binnen
water en boezem bestaat geen behoorlijk verband. In een
vorig opstel zagen wij reeds, welk eene vermeerdering van
kosten daaruit voortvloeit bij den eersten aanleg van
woningen in de vroegste ontginning. Maar bij geen
mogelijkheid is het, zelfs maar bij benadering, te berekenen,
welk een kapitaal er nutteloos wordt besteed, of verloren
gaat bij het vervoer van producten. De wet onzer éeuw
is concurrentie, en wel eene scherpe concurrentie, waarbij
verschillen van centen en tiende deelen van centen, den
doorslag geven en op de massa winst of verlies maken.
Voorzeker is die concurrentie in de landbouwnijverheid
nog niet gestegen tot die hoogte, waarop wij haar bij de
fabrieksnijverheid aanschouwen, maar toch ook daar is reeds
regel geworden: goed en veel produceren; omdat het uvele"
alleen de kleine winsten tot eene //groote" kan vereenigen.
En nu zijn de kosten van vervoer een belangrijk element
in den prijs van landbouwproducten, die in den regel in
een groot volume een betrekkelijk geringe waarde geven.
Men denke aan mest, hooi, zelfs aan graan. Goedkoop
vervoer is voor den landbouw op den duur eene levens
kwestie, snel vervoer komt hier eerst in de tweede plaats.
Vervoer te water is het goedkoopste, dat men kent.
Eu zoo komen wij weêr tot hetzelfde resultaat. Een
nieuwe polder moet, koste het daarstellen en onderhouden
van sluizen nog zooveel, een behoorlijke communicatie
hebben tussehen de hoofdvaarten in den polder en de
waterwegen daarbuiten.
Een tweede punt van het allerhoogste gewigt is de
bemaling. En wederom behoort deze te zijn ingerigt, niet
voor de eerste droogmaking van de plas, maar voor het
latere drooghouden van den polder. Men zette des noods
hier en daar eene tijdelijke stoommachine om de landen
spoediger droog te leggen, de pompwerktuigen bestemd
Ik dacht, dat het een boodschap vau den doctor was en opende,
maar hij was het! Lodewijk de Haut-Val.
Dat ik niet een kreet uitte, kwam doordat deze mij in den mond
bestierf; ik wankelde, hij deed mij zitten en legde zich op de
knieën voor mij, mijne handen in de zijnen klemmende.
Gij hier! zoo laat! mijn God! Waarom dat?
Gij vraagt het mij, Madeleinewanneer het tien dagen geleden is
en ik nog geen brief van u ontvangen heb!
Waarom spreekt ge niet! ik bemin u! weet ge dan niet dat
ik u bemin, moet ik dan nog eens het duizend en duizend malen
herhalen
Lodewijk! riep ik bevende uit, blijf hier niet; als mijnh. Dauvray
eens binnentrad!....
Hij maakte een beweging van verachting.
De minuten, die de doctor buiten 's huis is, worden te goed
betaald om er aan te denken ze te verkorten, zeide hij spijtend.
Vergeet dan ook een oogenblik die verschrikkelijke weldoeners, die
u, arm meisje, niet het regt laten van lief te hebben.
Ga heen! riep ik in verwarring, ga heen!
De handen van mijnheer de Haut-Val lieten de mijnen los.
Vaarwel, zei hij koel, zich naar de deur rigtende.
Ik was zwak en laf; het scheen mij toe dat die deur als zij
achter hem gesloten was, voor mij een graf zou zijn waarin ik mijn
hart begroef.
Lodewijk, riep ik als in krankzinnigheid.
Hij keerde zieh om en wierp zijn armen om mijn hals.
.Waarom tegen mij worstelen, mij van u afweren, zei hij met
een soort van triomf, gij kunt het niet meer Madeleine! Gij hebt
zelfs de kracht niet meer mij te verjagen uit de kamer, die de
uwe is, want gij bemint mij, Madeleine, gij bemint mij, zegt het
mij maar.
Hij drukte mij een kus op de lippen.
Het „ik bemin je" was het eenige, dat ik kon uiten.
Eindelijk dan, riep Lodewijk uit, eindelijk! ik heb u gedwongen
om het te bekennen, dwaas meisje dat mij tegenstand boodt! Gij
bemint mij, omdat ik het zoo gewild heb. Gij bemint mij omdat
het gebeuren moest, dat de erfgename van baron de Haut-Val,
Lodewijk de Haut-Val beminde!
Hij had zoo iets overheerschend in zijn wijze van spreken tegen
mij, dat ik, niettegenstaande mij zelve, mij los zocht te maken uit
zijn omhelzing; maar plotseling werd zijn blik zacht en liefelijk en
een glimlach speelde op zijn lippen.
En hij deed mij ten tweeden male neêrzitten en weêr knielde hij
voor mij neer. Hij sprak over mijn verleden, hoe ik altijd beroofd
was geweest van liefde, maar -voegde er bij, dat de toekomst beter
zou zijn. Zoo keuvelden wij zamen en ik vergat geheel den tijd,
toen ik eindelijk, als uit een droom ontwaakt, opkeek.... en een
kreet van schrik uitte, want de spiegel tegenover mij vertoonde de
hooge gestalte van mijnheer Dauvray in de geopende deur.
Mijn God! riep ik uit, mijn gelaat met de handen bedekkende.
Ik moet mij verontschuldigen zoo bij u binnen te komen, zeide
de doctor koel, maar ik had iets te vragen, een kleinigheid omtrent
de huishouding, waarvoor ik mij tot u moest rigten. Uw lamp
brandde en het geluid van twee stemmen deed mij denken dat
gij niet alleen waart; ik veronderstelde dat gij met de een of
andere bediende iets te bespreken had en daarom trad ik binnen,
maar vergeef mij, Madeleine, morgen zullen wij elkander terug zien.
(Wordt vervolgd.J