1870. N°. 73. 28 Jaargang. Zondag 19 Jnnij. Uitgever Bureau: A. A. BAKKER Cz. Ultramontanen, Orthodoxen en wij. EN HELDERSCHE NIEUWEDIEPER COURANT. ,tW ij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdaq namiddag. bonnementsprijs per kwartaalf 1.30. franco per post - 1.65, MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der Adver tentiënVan 14 regels 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend. Fer laatsten trein van den Helder vertrekt Woensdag den 89 Juni) over Triest en Donderdag den 30 Junij over Marsetlle de Mail naar Oost-Indië, China en Japan. Donderdag den 30 Junij vertrekt, per laatsten trein van den Helder, de West-Indische mail over Southampton. Jus Suurn cuique tribuerc. De mensch heeft in elke ontwikkelings-periode zijner geschiedenis een nu eens helderder dan tveêr meer duister gevoel gehad, dat er tweeërlei stroom loopt door de wereld historie; dat er twee beginselen strijd voeren over de overwinning; dat de menschelijke geest aan de eene zijde zucht naar vrijheid, en dat aan den anderen kant het hart de behoefte gevoelt om zich te steunen op het gezag. Dit gevoel heeft invloed gehad op de godsdienstige overtuiging der volkeren. Vandaar dat dualistische, dat men in bijna eiken godsdienstvorm ontmoet, de personificatie van goed en kwaad onder verschillende vormenOrmudz en Ahriman, Jahve en de slang uit het paradijs, God en de duivel, zijn uitingen van hetzelfde gevoel. De strijd tusschen gezag en vrijheid is zoo oud als de wereld. De levensbeschouwing, die uitgaat van het eerste beginsel, beroept zich op de tallooze dwalingen door de menschen begaan, en leidt uit de onafzienbare reeks van fouten, door den mensch eeuwen lang opeengestapeld, het regt af om 's menschen rede te minachten. De andere wijst op de onmiskenbare ontwik keling van geest en gemoed, blijkbaar uit de mildere wet- LATUDE, de geschiedenis eener 35jarige gevangenschap. (Vijfde vervolg.) Latude's pogingen waren nu weer spoedig gerigt op het herstel zijner vrijheid. Hij wendde zich tot den heer de Sartine. Hij bad dien man om in plaats van vervolger, beschermer te worden van een ongelukkige, daarbij herinnerende aan de belofte, mesr dan eens gedaan, om hem de vrijheid te hergeven. Latude paste echter wel op, om thans zijn schuilplaats te ontdekken en vroeg een teeken te geven aan de deur der Tuilleriën, waaruit zou blijken, dat hem de vrijheid werd toegezegd. De aangeduide teekens verschenen ter aangewezen plaatse echter n^et en de man, die zich in zijne nieuwe schuilplaats het bezit der vrijheid wilde verzekeren, moest naar een ander middel omzien, ten einde daartoe te geraken. Intusschen was de heer de Sartine ijverig in de weêr om hen, die het voor Latude zochten op te nemen, daarvan terug te brengen. Eindelijk besloot Latude zich te wenden tot den heer de Choiseul, toenmaals Minister van Staat in Frankrijk. In het diepste geheim en langs de meest afgelegen wegen zich daarheen begevende, liep hij ditmaal al weder in den strik en spoedig bevond hij zich weder in de hem welbekende gevangenis van Vincennes. Hier werd hij ook nu in een akelig kerkerhol opgesloten en met groote zorg bewaard. Dit gevangenhok was echter zoo akelig slecht en voor de gezondheid zoo hoogst nadeelig, dat de onge lukkige in den toestand waarin hij zich bevond zeker een einde aan zijn rampzalig leven zou hebben gemaakt, ware bij in het bezit geweest van de middelen daartoe. De zorg van den genees heer der gevangenis bragt hem echter in eene kamer, waarin hij, bij het gebruik der noodige middelen, na eenigen tijd zijne gezondheid herkreeg. Het is ons reeds onderscheidene malen gebleken, dat Latude een zeer schrander, vindingrijk man was, die zich in onderscheidene omstandigheden hulpmiddelen wist te scheppen, waar zeker ieder ander hopeloos zou hebben gestaan, te midden van ontbering en droefenis. Te midden zijner nieuwe gevangenschap wist hij zich ook nu eene aangename afwisseling te verschaffen. Uit den tuin, waarin hij nu en dan mogt wandelen, nam hij heimelijk een stuk van een ouden degen en van een hoepel, daar achteloos wegge worpen, met zich, een en ander verbergende onder zijne kleeding. Gewapend met die werktuigen, door hem scherp geslepen, wist hij een gat in den muur te doen ontstaan, waardoor hij gelegenheid had met onderscheidene gevangenen, die in de naburige kamer van tijd tot tijd werden opgesloten, gemeenschap te oefenen. De reuzenarbeid, om dat gat te maken, en dat wel op eene wijze, dat het niet kon worden ontdekt door de scherp toeziende beambten der gevangenis, duurde niet minder dan zes en twintig maanden. Die moeite werd beloond door de kennismaking met onderscheidene slagtoffers van heerschzucht en geweldenarij. Verschillende personen van hooge afkomst waren, even als Latude, zonder gevonnisd te zijn, in het kerkerhol opgesloten, en daar geplaatst om eenvoudig weg vergeten te worden. Sommigen zaten daar gevangen enkel op vermoeden. Een hunner, de ridder de la Kocheguerauld, aange houden te Amsterdam, zat reeds drie-en-twintig jaren gevangen, verdacht van de schrijver te zijn van een stukje, dat tegen de mar kiezin de Pompadour in het licht was verschenen. De toestand van Latude werd na eenigen tijd aanmerkelijk slechter, toen er eenen nieuwen gouverneur der gevangenis te Vin cennes werd aangesteld, een man die zich met de gelden voor het onderhoud der gevangenen bestemd, verrijkte en hun eene wreede, onmenschelijke behandeling deed wedervaren. Het lot van Latude gevingen, uit kunsten en wetenschappen; wijst op de gedurige toename van materiële welvaart en genot, om te besluiten tot de stelling, dat, al kome dan ook de mensch slechts langs slingerpaden tot de waarheid, hij toch bestemd is om die eindelijk door eigen kracht te vinden. De eerste sluit zich aan aan het gezag, als eenige bron van regt en kennis en waarheid; vindt troost in de overtuiging, dat er „vele woningen zijn gereed gemaakt,» en dat er een tijd komen zal; waarin „niets meer verborgen zal zijn.» De andere is de partij die de goede werken zoekt, die de handen uit den mouw steekt, die dankbaar erkennende de gaven, den mensch geschonken, met die gaven woekert, doet wat haar hand vindt om te doen.» De eerste, overtuigd van de onmagt der rede om alles op te lossen, wat daar duisters en geheimzinnigs is in ons lot, roept het onfeilbare gezag in, en onderwerpt zich daaraan met willen en denken de andere, hoe dikwerf ook struikelend, hoe menigwerf dwalend, staat weder op en zoekt weêr naar 't regte pad, overtuigd dat de eeuwige wet van vooruitgang, die 't menschdom beheerscht, den regten weg zal doen vinden. Lang hebben beide rigtingen eendragtiglijk te zamen geleefd in dezelfde kerk. Zoowel de Katholieke als de Protestantsche kerk stelden het dogma van het gezag, deze van de kerk en de traditie, gene van den bijbel, in bepaalden zin opgevat op den voorgrond; beiden ruimden daarnevens eene plaats in aan den vrijen wil, aan de goede werken; beiden erkenden naast het: «vele zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren," de leer, dat men door deugd en goede zeden tot volmaking ko men kon. In onze tijden zijn echter de beide begin- werd daardoor aanmerkelijk verzwaard. Getergd door al dat gedurig uitstel zijner bevrijding, deed hij ten laatste in een vlaag van waan zin het verzoek, om maar weer in het cachot te worden opgesloten. Nergens elders zou men het in 't hoofd krijgen om een zoo dwazen wensch te vervullen; de bestuurders van de staatsgevangenis vol deden aan het verzoek zonder uitstel. Den volgenden morgen reeds bragt men hem naar het onderaardsch hol over. Wel wist zijne vindingrijkheid ook nu zijne vijanden te verschalken, want, ondanks het verbod, ja, ondanks de onmogelijkheid om daar en in dien toestand zijue wenschen en verlangens schriftelijk aan den gouverneur der gevangenis bekend te maken, wist hij daarin te slagen, zoodat de cipiersknecht in den waan verkeerde, dat de gevangene met helsche geesten in naauwe gemeenschap stond. Al zijne verzoeken en al zijne verzuchtingen baatten hem echter hoegenaamd niets, en eerst toen werd hij uit dit onherbergzaam vertrek verlost, toen, bij een bezoek door den gouverneur, ziju toestand een verandering en verbetering van verblijf hoogst noodzakelijk deed keuven. Ondra gelijk was ook zijn toestand bij langer toeven in dit vochtig hol geweest; de geneesheer erkende dat hij er niet langer dan nog eenige dagen in had kunnen leven. Overgebragt in een goede kamer en daar welverzorgd, herstelde hij zeer langzaam. In 't eerst verviel hij in een verdooving, waarin 't hem soms was of hij niet meer op aarde leefde, nu eens zich wanende overgebragt in de verblijven der gelukzaligen, dan weder in die der rampzaligen. Het spreekt van zelve, dat zijne verbeelding hem in laatstgenoemde gewesten* 't allereerst naar mevrouw de Pompadour deed zoeken Kort na zijn herstel kwam hem het berigt ter oore van de benoeming van den braven de Malesherbes tot minister van Frankrijk. Die tijding vervulde Latude met hoop voor de toekomst. En die hoop wakkerde nog meer aan, toen op zekeren dag de deur zijner kamer geopend werd en de Luitenant des Konings binnentrad, aankondigende, dat de heer de Malesherbes den gevangene kwam bezoeken. De man, die zoo waardig was met 's Konings vertrouwen te worden vereerd, bezocht geregeld de Staatsgevangenissen en deed onderzoek naar de ongelukkigen, die daarin moesten zuchten. Met groote belangstelling hoorde hij ook het verhaal aan, dat Latude hem deed van zijne nu reeds 26jarige gevangenschap. Stamp voetend herhaalde de minister die woordenZee en twintig jaren f Verontwaardiging vertoonde zich op zijn gelaat en met de verzekering, dat Latude binnen korten tijd reden zou hebben om voldaan te zijn, vertrok hijj, bevelen achterlatende om den gevangene alles te doen bezorgen, wat hij noodig had om te schrijven. Weinige dagen later werd Latude in de raadkamer der gevangenis gebragt voor den Luitenant des Konings, die hem (eene beleefdheid bij gevangenen niet bekend) een stoel aanbood en eene lijst in gereedheid deed brengen van de kleederen, benoodigd bij het uittreden der gevan genis. Latude maakte zijn opgaaf niet te groot, uit vrees dat dit zijn verblijf in de gevangenis, al was het dan ook slechts maar enkele dagen, zou verlengen. Ieder, die deze onze beschrijving leest, zou nu beginnen te gelooven, dat met deze gebeurtenis het lijden van Latude ten einde wasdat de deuren der gevangenis nu voor goed voor hem zouden ontsloten worden. Toch was dit niet het geval. Zijne vijanden, en die had hij onder de magtigen en aanzienlijken des lands, wisten in dit beslissend oogeublik pogingen aan te wenden om het uittreden der gevangenis van den door hen gehaten man te verhinderen. Onuitputtelijk waren zij in middelen om de reeds zoo langge rekte gevangenschap van Latude voor als nog, niet en als 't kon nimmer, te doen ophouden. De heer de Malesherbes was genoeg op de hoogte der zaak, om te weten, dat de beschuldigingen, tot nogtoe tegen den gevangene ingebragt, loutere verzinsels waren en selen scherper dan ooit gescheiden. Twee redenen heb ben daartoe veel bijgebragt: de zoogenaamde moderne theologie en de beweging in de Katholieke kerk: de zoo genaamde ultramontaansche aspiratiën. Beiden zijn uit vloeisels van die behoefte van onzen geest, om zich zuivere toestanden voor te stellen, om in zijne overtuigingen een logischen zamenhaug te brengen. In de beide groote afdeelingen der Christelijke kerk zijn ten alle tijde uit stekende geesten geweest, die zich met de vermenging van beide, uit haren aard heterogene beginselen, niet tevreden konden stellen; ketters voor de kerk, die zij verlieten, baanbrekers, profeten half, voor hunne volgelingenVan den dag af, dat de Hervormers de vrijheid van onderzoek van de schrift aannamen, kon men voorzien, dat zich die vrijheid zoude uitstrekken tot alle onderwerpen van geloof en weten, dat alleen onderzoek, en daarmede de rede, het verstand en het gemoed de den mensch geschonken zielegaven 's menschen geloof zouden bepalen. Van de andere zijde zoude de tegenpartij, juist omdat de helderzienden onder haar die gevolgen voorzagen, van haren kant zich genoopt gevoelen tot eene engere aansluiting aan haar beginselhet onfeilbare gezag. Daartegenover trachtten velen, geloovigen van hart, meer dan sterken van geest, een middenweg te vinden, waaro'p de beide beginselen te zamen zouden mogen gaan. Wan hopige onderneming! Zulk een middenweg was de Gallicaansche kerk, zulk een middenweg de verschillende Protestantsche secten. Zulk een juste milieu zocht ten onzent de Groninger school, zulk een pad wenscht Frankrijk's groote bisschop van Orleans te vinden. De uiterste rigting der vrijheid moest wel voortkomen daarom zochten de vijanden van Latude's bevrijding naar geheel nieuwe argumenten, om daardoor den minister te bedriegen en hem te doen afzien van de vrijlating des mans, wiens wraak zij duchtten. Zij stelden den minister eene memorie ter hand, verzekerende dat Latude die had opgesteld, en in welke, onder duizenderlei buiten sporigheden, die 't merkteeken eener volslagen krankzinnigheid droegen, men scheen te willen bewijzen, dat Navarre van Frankrijk moest worden gescheiden. De heer de Malesherbes >yas een man, die, zelve goedhartig en opregt, niet kon denken, dat hij het slagtoffer was van een zoo laaghartig bedrog. Evenwel had hij medelijden met den ongelukkigen Latude, wiens gevaarlijkheid voor de rust der maatschappij, hem ongeschikt deed zijn voor het genot der vrijheid. Uit de gevangeuis te Vincennes deed men den onge lukkigen gevangene, op 's ministers bevel, overbrengen in het Hospitaal Charenton, bij de krankzinnigen, die* aldaar werden verpleegd. De memorie, van welks zamenstelling men hem beschuldigde, is, volgeus Latude's getuigenis, niet van hemalleen de laster kou hem die beschuldiging aanwrijven. Zie hier, hoe de wreed gefolterde man zelve zijne onschuld plegtig betuigt„Voor den troon van het eeuwig, alwetend Opperwezen neergebogen, zweer ik, dat hunne beschuldiging valsch is, dat ik nimmer eenige memorie, eenig geschrift aan den heer de Malesherbes heb opgesteld, dat ik mij nooit met het vraagstuk omtrent het koningrijk Navarre heb bemoeid, dat ik nooit eenig ontwerp, eenige gedachte, daartoe betrekkelijk, heb gevormd. Ik verdenk de heeren de Sartine en Lenoir als de uitvinders van die afschuwelijke lastering. Ik daag hun uit om hunne besehuldiging te bewijzen voor den regter en ik ben gezind mij aan alles te onderwerpen, om de zwaarste straffen te ondergaan, indien zij mijne schuld kunnen staven." Nevens deze beschuldiging, waarvan Latude zich evenwel op plegtige wijze, met aanroeping van den naam des Almagtigen, genoegzaam heeft gezuiverd, was er nogeeue in de wereld gezouden, deze namelijk, dat de gevangene, kwam hij eenmaal op vrije voeten, zich werpen zou voor de voeten des Konings om van dezen wraak af te smeeken over het hoofd van zijne gehate vervolgers, vooral van de Sartine. Het schijnt, dat men daarvoor vreesde en dat de minister, anders zoo zacht en zoo goed van aard, in die vrees dermate deelde, dat hij werkelijk meende, dat Latude zelf hem verzekerd had zulks te zullen doen. Ofschoon het niet vreemd zou zijn geweest, wanneer Latude dit voornemen had gekoesterd, en ofschoon hij met volle regt, wijzende op zijne verschrikkelijke martelingen, zijnen gehaten vervolger iu staat van beschuldiging had kunueu stellen, hij verzekert ook ten aanzien van deze aantijging van zijne onschuld. Latude is evenwel niet scherp in zijn oordeel over den anders zoo menschlievenden de Malesherbes, dien hij het slagtoffer van dwaling noemt. Genoemde minister heeft niet lang zijn gewigtigeu post meer bekleed; begrijpende dat hij daarin weinig' goeds kon stichten, omdat de misbruiken in het staatsgezag al te diep waren ingeworteld, legde hij zijn ambt neder. Het was eene gewoonte in die dagen, dat men de staatsgevangenen niet bij hun gewonen naam noemde. Bij de intrede van zulk een gesticht werd hun een nieuwen naam gegeven. De reden hiervan moet men zoeken in de gelegenheid die zulks gaf, om de ongelukkigeu zelfs voor iedere nasporing te verbergen. In de beide gevangenissen, waar Latude vopr dezen een zoo aanmerkelijk deel zijns levens had gesleten, de Bastille en die te Vincennes, heette hij Daurey, te Charenton werd hem bij zijne intrede den naam van Dauger toe- beschikt. Eenige monniken, broeders van liefdadigheid, aan wie het bestuur van dit huis was toevertrouwd, ontvingen hem aan den ingang, waar de sergeanten, die hem overleverden, de aanbeveling gaven om op dezen man, die zeer gevaarlijk was, een bijzonder wakend oog te houden. (Wordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 1