1870. N°. 74. Woensdag 22 Junij. 28 Jaargang. A. A. BAKKER Cz. BINNENLAND. L A T U D E, HELDERSCHE EiV NIEUWEDIEPER COURANT, „Wij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag, bounementsprijs per kwartaal f 1.30. franco per post - 1.65. Uitgever lïnrean: MOLENPLEIN, N°. 163. Pnjs der Advertentiën: Van 14 regels 60 eeut, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden uaar plaatsruimte berekend. Per laatsten trein van den Melder vertrekt Woensdag den 89 Junij over Triest en Donderdag den 30 Junij over Marseillc de Mail naar Oost-Indië, China en Japan. Donderdag den 30 Junij vertrekt, per laatsten trein van den Helder, de West-Indische mail over Southamptoiio HELDER en NIEUWEDIEP, 21 Junij. De nederlaag, door de Belgische regering bij de jongste verkiezingen voor de Kamer van Vertegenwoordigersgeleden, maakt in de laatste dagen het onderwerp uit van de meeste artikelen over de staatkundige geschiedenis van den dag. Men schrijft die nederlaag hoofdzakelijk toe aan de door het tegenwoordige kabinet geopenbaarde geheehtheid aari de ministeriele zetels. De tegenpartij heeft daardoor gele genheid gevonden om door verdachtmaking der regerings personen aan de stembus de overwinning te behalen. De heide partijen zijn nu in de Kamer even talrijk en voor geen van beiden zal het op deze wijze mogelijk zijn te regeren, waarom eene Kamer-ontbinding ophanden is te achten. Mogt de geledene nederlaag voor de liberale partij liet middel zijn tot verlevendiging, tot aanwakkering om pal te staan tegenover den drom der politieke vijanden, de geschiedenis eener 35jarige gevangenschap. 'Zesde vervolg.) De eerste indruk, dien Latude van zijn verblijf ontving, was zeer gunstig. Op 't gezigt van het geestelijk kleed, dat zijne bewakers droegen, kwam hij tot de overtuiging, dat men hem niet had be drogen, toen rnen hem verzekerd had, dat hij vrij zoude zijn, maar dat men hem eerst in een klooster tot het genot der vrijheid zou voorbereiden. Het binnenplein der gevangenis overgaande, ont moette hij daar een aantal menschen die dansten, terwijl anderen met kroonen, uit papier vervaardigd, liepen te wandelen, de grootsche houding van een Vorst aannemende. Zijne vraag, wat dit te beteekenen had, werd beantwoord met de mededeeling, dat die menschen krankzinnig waren. Op het vernemen der verzekering, dat men hem in een krankzinnigenhuis had opgesloten, stortte hij van schrik bewusteloos ter aarde. Men bragt hem in een kamer en sloot hem daarin op. Hier bleef hij eenigen tijd, en van zijne eerste ont roering herstellende, vervulden droevige gedachten zijne ziel. Hij dacht aan de mogelijkheid, dat het langdurig ziels- en ligchaams- lijden hem welligt in een staat van krankzinnigheid had gebragt. Maar neen, die gedachte verdreef hij spoedig, daar hij de volle bewustheid had van de woede, die zijne laaghartige vervolgers over hem uitstortten. Leunende tegen zijn venster, hetwelk met sterke ijzeren traliën voorzien was, vernam hij in zijne onmiddelijke nabijheid een ver vaarlijk gerucht, veroorzaakt door een aantal gevaarlijke krankzinnigen, wier hokken juist onder zijne kamer waren. Een afschuwelijke plek, om daar een gevangene te doen verblijven! 't Was waarlijk of men van plan was geen enkele foltering hem te onthouden, welke strekken kon om zijn lijden nog aanmerkelijk te vermeerderen. Den eersten nacht van zijn verblijf in dit gesticht, werd hij opmerkzaam op een gesprek, dat niet verre van zijne kamer door een paar mannen gevoerd werd. Toen hij zich aan die beiden deed kennen en hun een kort verhaal zijner rampen had gegeven, heetten zij hem welkom. Hij verhaalde hun, dat hij zoo lang en zoo wreed gevangen was gehouden: zij antwoordden hem, dat zulks in hun oog juist het bewijs zijner onschuld was. Zevenentwintig jaren gevangenschreeuwden zij hem na, zulke gruwelen kende men in de dagen der gehate Inquisitie in Spanje en Portugal niet Op zijne vraag naar bijzonderheden van het verblijf, waarin hij zich thans bevond, kreeg hij van een hunner ten antwoord, dat men aldaar niet slechts krankzinnigen opsloot, maar dat ook zoo- danigen, die men ligtmissen of dollemannen noemt, die door een onbedachten stap, of door het vuur hunner hartstogten misslagen hebben begaan, welke men als misdaden straft. Zij, die deze inlichtingen gaven, waren jongelieden, die door een enkele onbe dachte daad hunne vrijheid verloren hadden en die zich spoedig de vrienden betoonden van den ongelukkige, die zoo lang zijne vrijheid moest missen en met wiens toestand zij een opregt mede lijden betoonden. De behandeling der gevangenen in dit gesticht was oneindig beter, dan die in de andere staatsgevangenissen. Men had zich hier niet over eene harde en wreede behandeling te beklagen, ofschoon de voorgeschreven orders stiptelijk werden uitgevoerd. Latude's leven van afzondering werd thans aanmerkelijk veraan genaamd door den omgang met onderscheidene lotgenooten, die hem aan zijne kamerdeur voor de openstaande klep kwamen spreken. Na zooveel jaren van eenzame opsluiting, schonk deze vergunning hem eene groote verademing. Dan, ook dit genoegen werd hem weldra ontzegd, toen de heer de Rougemont, die hem gedurende den laatsten tijd in "Vincennes als gouverneur dier gevangenis had leeren kennen, in die te Charenton was gekomen om andere orders uit te deelen, inzonderheid om dezen gevangene scherper te doen bewaken. De toegestane vergunning werd nu ingetrokken. Eene andere ongelukkige omstandigheid bragt echter nog weder eene dan zou men zicli over het gebeurde niet zoo zeer hebben te bedroeven. Deze uitslag der verkiezingen is alweder een vernieuwd blijk van de wankelbare magt eener poli tieke partij. Wie heden gebiedt, is morgen welligt de verslagene. Generaal Prim laveert in Spanje tusschen de verschillende partijen door en weet zich midden in het gewoel van hen, die op de keuze van een koning aandringen, meesterlijk te redden. Men wil hem in de Cortes verwijten, dat hij eigene grootheid najaagt, of den zoon van Isabella begunstigt maar al zulke aantijgingen weet hij op de meest afdoende wijze ter zijde te stellen. In zijne uitmuntende houding tegenover de verschillende partijen levert hij een toonbeeld van staatsmansbeleid. Het gemeentebestuur van den Helder heeft, met dank zegging voor de verleende bijdragen, doen bekend maken, dat de dezer dagen alhier gehoudene collecte ten behoeve van het Vaderlandsch Fonds tot aanmoediging en onder steuning van de gewapende dienst in de Nederlanden, heeft opgebragt de som van 61,32|. Naar wij vernemen hebben de predikanten van den ring Zijpe op hunne laatste vergadering, gehouden 7 Junij jl., met eenparige stemmen besloten zich tot de Synode te wenden met het verzoek om de doopformule (Matth. 28 19) niet verpligtend te maken. meer gunstige bepaling te weeg. In het felst van den hevigen winter van 1776 was een der opgeslotenen in zijn hok bevroren. Men vond hem dood. Dit gaf aanleiding, dat, op verzoek van de beide hierboven genoemde jongelingen, aan Latude werd toegestaan om dagelijks zijn maaltijd te komen houden in de kamer van een gevangene, in welke altijd een goed vuur en een aangenaam gezelschap aanwezig was. Men had den directeur doen opmerken, dat één slagtoffer van onmenschelijkë behandeling reeds meer dan genoeg was. Naast dit gunstbewijs om dagelijks in eene kamer, waar gezellig verkeer was, te middagmalen werd weldra nog het verlof gevoegd om te wandelen, en eindelijk, een verlof door den minister de Malesherbes nog even voor zijn ontslag gegeven, om vrijelijk met de andere gevangenen te verkeeren en niet in eene kamer opge sloten te zijn. Met verrukking maakte Latude van die laatste vergunning gebruik. Hij kwam nu in kamers van dit groote gebouw, waar hij een vrij gezigt had over velden en weiden, waar hij weer eens tuinen en wijngaarden zag, zoo lang voor hem ver borgen gehouden. Van zijne meerdere vrijheid maakte Latude gebruik, niet slechts om met verscheidene gevangenen, die vvèl bij hunne zinnen waren, nader kennis te maken, maar hij bezocht ook van tijd tot tijd de krankzinnigen en had dikwijls reden medelijden te hebben met den toestand, waarin deze menschen gebragt waren. Een van die ongelukkigen, Inet wien hij op zekeren dag in gesprek geraakte, onderrigte hem, dat Dalègre, zijn oude makker, met wien hij de Bastille was ontvlugt, in een der hokken, voor de meest onrustigen bestemd, opgesloten was. Onze lezers zullen zich herinneren, dat Dalègre te Brussel in hech tenis was genomen. Men had hem geketend weder naar de Bastille teruggevoerd, in een akelig hok geworpen, op een handvol stroo en zonder eenig deksel. Die ellende was voor den zeer gevoeligen man onuitstaanbaar; de wanhoop krenkte zijne ver standelijke vermogens; hij verviel in den staat der ongeneeslijke krankzinnigheid. Naar Charenton gevoerd, was hij daar sedert tien jaren in een hok opgesloten, zonder dat iets in staat was geweest zijne woede slechts voor een oogenblik tot bedaren te brengen. Op het vernemen van dit treurig berigt, spoedde Latude zich terstond naar de plaats, waar de ergste krankzinnigen zijn opge sloten, in de hoop, dat hij ook dadelijk bij zijn vriend zou worden toegelaten. De beambte, met het opzigt over de cellen der krankzinnigen belast, stond het verzoek echter niet aanstonds toe. Waar schijnlijk lag Dalègre, met verscheurde kleederen op zijn leger ter neer, en wilde men hem zoo niet vertoonen. Na eenige uren kreeg Latude echter het gevraagde verlof en trad hij de verblijfplaats van den waanzinnige binnen. Ziehier hoe de be zoeker zelve in zijne Mémoires beschrijft wat hij daar zag en ondervond. „Ik trad al bevende in zijne nare en afgrijselijke verblijfplaats, alwaar ik mijn vriend dacht weder te vinden, doch niets gewaar werd dan een schrikbarend geraamte; zijne verwarde haren, zijne ingezonken en verwilderde oogen, zijn bleek en vermagerd gezigt, maakten hem bijna onkenbaar. Dit verschrikkelijk schouwspel zweeft mij steeds voor den geest en verscheurt mij het hart. Ik vloog hem om den hals, maar hij stiet mij met afschrik terug. Ik trachtte hem weder bij zijn verstand te brengen. „Kent gij uw ouden vriend niet meer?" zeide ik tot hem, „ik ben Latude, die u voorheen hielp in 't ontvlugten der Bastille; heugt n dat niet meer?" Hij zag mij aan met schrikwekkende oogen en zei met een gebrokene stem: „Neen, ik ben God!" Ik kon hem geen woord meer ontwringentroosteloos zuchtte ik en stortte ik heete tranen over dit hartverscheurend wederzien. De aanwezige beambten ontscheurden mij met geweld aan mijnen vriend en bragten mij naar mijne kamer." Nog vele jaren heeft de arme Dalègre in dien ellendigen toestand doorgebragt. Rampzalig slagtoffer van heerschzucht, willekeur en verdrukking H. M. de Koningin heeft aan liet comité voor Moederlijke Liefdadigheid alhier de som van ƒ100 geschonken. Zr. Ms. schroefstoomschip 4de kl. de Dommel zal vermoedelijk den 11 Julij a. s. te Hellevoetsluis in dienst worden gesteld, met bestemming naar West-Indië. Z. M. heeft benoemd tot notaris te Wieringen den heer A. J. van Doorn, candidaat-notaris, burgemeester van Zijpe en Callantsoog en plaatsvervangend kantonregter te Schagen, uit welke laatste betrekking hem eervol ontslag is verleend. Aangenomen het beroep naar de Doopsgez. gemeente te Leeuwarden, door ds. Feenstra, pred. te Dantumawoude. De hoofdonderwijzer G. Lavell is o. a. benoemd tot onderwijzer der 3de kl. in Neêrl.-Indië. Uit verschillende deelen van ons land leest men berigten over de heerschende droogte, te droog om mee te deelen; ofschoon wij met den landbouwer innig hopen, dat er spoedig een verkwikkenden regen valle. De prijzen van het vee zijn in den laatsten tijd meer dan 10 percent gedaald. Niettegenstaande den mingunstigen toestand der graslanden, brengen de verpachtingen aanzienlijk meer op, dan het vorig jaar. Men verzekert dat in ons land voor meer dan acht-honderd-millioen florijnen in Oosten rij ksche staats-efïëcteu belegd zijn. De stichting te Charenton werd eenmaal 's jaars bezocht door eene commissie uit de regterlijke raagt, die onderzoek kwam doen naar den staat der gevangenis en naar de klagten der gevangenen. Latude vernam echter al spoedig, dat dit vertoon van regtvaardigheid slechts diende om de onregt vaardigheid, die er gepleegd werd door ministers en rijksgrooten, te bedekken en te wettigen voor de oogen van den Koning en van het volk. Zelden, hoogst zelden hadden de ongelukkigen, die van hunne vrijheid waren beroofd eenig nut gezien van deze, zeker met een menschlievend doel ingestelde inspectie. Twee malen beproefde Latude het, om zijne klagten aan die magistraten te doen hooren, zijne vrijheid gaf men hem echter niet weder. Zelfs de loffelijke getuigenissen, door de bestuurderen van het gesticht aan de overheid gedaan, mogten niets anders uitwerken, dan dat de belofte werd gedaan eerlang de vrijheid te schenken aan den gevangene, die reeds zoo lang daarom gebeden had. Uitziende naar andere middelen, wist hij zich de veelvermogende hulp te verschaffen van mevrouw de Moyria, wiens zoon voor een ligt vergrijp met hem te Charenton was gevangen geweest. Deze vrouw wendde zich tot den heer St. Vigor, een hooggeplaatst persoon aan het huis der Koningin, en verkreeg op die wijze een order van ontslag, welke op den 7 Junij 1777 aan Latude overhandigd werd. Eindelijk was hij dan vrijTerstond verliet hij Charenton, doch zijn kleeding was zoo gehavend, dat hij zich onmogelijk zoo bij anderen vertoonen kon. De jas, waarmede hij zich dekte, was nog dezelfde, die hij ten jare 1747 te Brussel gekocht had eu die sedert in de verschillende kerkerholen verrot en van het ongedierte doorknaagd was. Zonder geld en zonder kleederen, was zijn toestand in het geheel niet benijdbaar, maar wat nood, hij was vrij! Buiten het gesticht gekomen en zich aan iemand bekend makende, vernam hij al spoedig, dat men algemeen geloofde, dat de bekende Latude, na zijn vlugt naar Holland, met een schip naar lndië was gegaan en op reis derwaarts was verongelukt. Dit gerucht was door zijne vervolgers verspreid, om van de zijde van vrienden en bekenden niet door lastige vragen en klagten te worden bemoeijelijkt. De vriend, aan wien hij zich bekend maakte, leende hem het noodige geld om zich van kleederen te voorzien en zich te begeven naar liet bureau van den Luitenant van Policie. In het eerste oogenblik had Latude, verrukt door het denkbeeld nu geheel vrij te zijn, er niet op gelet, dat de order tot zijn ontslag een bevel van verbanning was. Hem werd gelast terstond naar Montagnac te vertrekken, met verbod ergens anders te gaan wonen. Zonder middelen van bestaan, zonder beschermers, zonder geld, was dit bevel een nieuwe gruwel, verzwaard nog door de omstandigheid, dat in dit afgelegen oord niemand zou kunnen denken, dat een man, die 25 jaren in den kerker had doorgebragt, onschuldig zou zijn. In dien nood wendde zich Latude in een verzoekschrift tot den Koning, ondersteuning van staatswege vragende, met het oog op zijne onmiskenbare verdiensten, ter zake van zijne krijgskundige ontwerpen, die bij het leger van practisch nut waren bevonden. Helaasbittere teleurstelling was het deel van den man, die, naar 't scheen, bestemd was om den beker des lijdens tot den bodem toe te moeten ledigen. Hij ontving den last om terstond naar Montagnac op reis te gaan. Op zijne reize derwaarts werd hij echter, o gruwel! den 15 Julij ('t was juist zijn geboorte dag) te St. Brice aangehouden, naar Parijs teruggevoerd en in het boevenhuis te Bicêtre opgesloten. Wat was nu vermoedelijk de reden dezer nieuwe gruweldaad, de gevangenneming en de opsluiting in dit gevangenhuis voor zware misdadigers? Het meest waarschijnlijk, dat die reden nergens anders in gelegen was, dan in het request aan den Koning, waarin Latude, sprekende over den heer de Sartine, hem noemt „een minister van een deugdzameu Koning." Zijn schuld zou dan daarin hebben bestaan, dat hij het bijvoegelijk naamwoord „deugdzaam" eenmaal te weinig of te veel had gebezigd. (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 1