thans sergeant; tot fonriers de korporaals B. H. Polak en I
C. Steeman; tot sergeants de korporaals D. V. van Hool-
werff (a la suite), C. Thomasz en D. Bouchier; en tot
korporaals de gewone werkende leden J. H. Beenhouwer,
A. Schuld, J. Akkerman, D. Kemp, K. Graaff en P.
Oetelmans.
De zee-militie is voorloopig nog niet onder de alge-
meene wapening begrepen. Zij mag zich echter niet voor
andere militairen dienst verbinden.
Bij de schutterijen zijn voorbereidende maatregelen
bevolen, om den lsten en 2den ban op te roepen; en al
dadelijk zullen ongehuwden en weduwnaars zonder kinderen
van den lsten ban in afzonderlijke bataillons of compagniën
worden vereenigd.
Naar men verzekert, bestaat het voornemen, met het
oog op de gewigtige tijdsomstandigheden, aan Z. K. H.
den Prins van Oranje het opperbevelhebberschap over het
Nederlandsche leger op te dragen, met toevoeging aan
HD. van den kollonel Booms, als chef van den gene-
ralen staf.
Naar men wil, zou het bevelhebberschap over de drie
legerafdeelingen aan de generaals Engelbregt, Knoop en
Jackson worden opgedragen. (Het Vad.)
Het vertrek der Argus naar Indië, waartoe de zeildag
op 1T dezer was vastgesteld, is voor onbepaalden tijd
uitgesteld.
Men verzekert dat binnen enkele dagen de gelegen
heid zal worden opengesteld, 0111 zich bij alle korpsen van
het leger als vrijwilliger voor onbepaalden tijd te engageren.
Aan het seminarie der Remonstrantsche Broederschap
te Amsterdam is thans geen enkel student. Men heeft een
student zoeken te bekomen, maar op het beslissend oogen-
blik heeft de gevondene verklaard, liever soldaat te willen
worden. (Utr. Dagb.).
De Rijnspoor geeft niet verder dan tot Arnhem
plaatskaartjes uit.
Zondag avond is te 's Hage aangekomen Z. Keiz. H.
de Grootvorst Wladimir van Rusland, tweede zoon des
Keizers.
De officieren van het korps Koninklijke Scherpschut
ters van Rotterdam, alsmede die van het Haagsche korps,
hebben zich zonder voorbehoud ter beschikking gesteld
van het Departement van Oorlog en zich bereid verklaard,
onverschillig bij welk korps van het leger of van de
schutterij en in welken rang ook, des gevorderd als gewoon
soldaat, zooveel mogelijk aan de eventuëele verdediging
der onafhankelijkheid van ons vaderland mede te werken.
Men schrijft uit Utrecht, dd. 16 dezer het volgende:
«Door de Vereeniging tot bevordering van 's Lands
Weerbaarheid wordt geëxerceerd te 6 ure 's namiddags en
te 4 ure 's morgens.»
//Prof. Vreede heeft verzekerd, dat, als de nood aan den
man kwam, hij zelf bereid was uit te trekken.»
,/De Studentenvereeniging heeft besloten zich ter beschik
king van den minister van Oorlog te stellen.»
De generaal Knoop, de kapts. ter zee de Casembroot
en Nierstrasz en de kapitein de Roo van Alderwerelt,
leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, hebben
zich, naar men verneemt, voor het geval van mobilisatie
onzer strijdmagt, ter beschikking van de ministers van Oorlog
en Marine gesteld.
Uit de meeste streken van Nederland wordt gemeld,
dat een groot deel der weerbaarheids-vereenigingen zich
heeft beschikbaar gesteld tot het helpen bewaren van 's
lands neutraliteit en onafhankelijkheid.
De binnenlandsche telegraafdienst is, tengevolge der
tegenwoordige omstandigheden, dermate met dépêches over
laden, dat het Rijks-telegraafkantoor te 's Hage zich heeft
verpligt gezien jl. Zaturdag het volgende aan te plakken:
//Tengevolge van ophooping worden alle aangeboden tele
grammen per post verzonden.»
Op dien dag zijn aldaar, naar men verneemt, niet minder
dan circa 1600 dépêches behandeld, hetzij door overseining
naar elders, of door ontvangst, bewerking en bezorging.
Wij vernemen, zegt de Stoompost, dat door baron
de Vincent, C. Comment eu F. van der Ouwelant, te
Parijs, en J. Revius, te 's Gravenliage, concessie is aan
gevraagd voor den aanleg eener zeehaven te Seheveningen.
Uit Vlieland wordt berigt dat gisteren een stoomschip
op de buitengronden is geraakt, vermoedelijk een Fransche
oorlogsboot; adsistentie is derwaarts vertrokken.
Als eene bijzonderheid verdient vermelding, dat in
den Anna Paulowna-Polder eene zeug 19 jongen heeft ter
wereld gebragt. Moeder en kraamkinderen zijn welvarende.
De geestdrift der Duitschers te Amsterdam is even
groot als algemeen. De meeste jongelieden, die in de
termen der dienstpligtigheid vielen, zijn reeds naar hunne
haardsteden, d.w.z. naar hunne regementen vertrokken.
Zij, die er niet meer in vallen, verzamelen zich eiken avond
in hunne koffijhuizen, zoo als in de //Vijfhoek,» en
menige warme heilgroet, aan het Germaansche vaderland
gebragt, legt onwrikbare getuigenis af van de populariteit,
die deze oorlog bij de Duitschers bezit. (A. D. v. N.)
Jl. Vrijdag nacht werd er aan het burgerlijk gasthuis
in den Haag gescheld. De portier opende de deur en vond
tot zijne groote verbazing zeer netjes in een kleed gewik
keld, een pas geboren kindje, waarschijnlijk 8 dagen oud,
dat door den eenen of anderen persoon daar te vondeling
was gelegd. Men heeft het kind dadelijk in bovengenoemd
gesticht opgenomen en met de meeste zorg verpleegd.
Uit Vlissingen meldt men aan de Middelb. Courant
dat het Amerikaansche fregat Franklin naar Amerika zou
zijn teruggeroepen.
Men herinnert zich den postdirecteur B. H. Esser
te Vlissingen, die eenige maanden geleden aldaar in de
kerk rumoer maakte en zijn buurman door handtastelijk
heden tot stichting wilde brengen. De regtbank te Middelburg
heeft dezen zeloot veroordeeld wegens gewelddadigheid tegen
een ambtenaar, onder waarneming van zijn dienst.
Door een landbouwer, onder Sneek woonachtig, is
voor eenige dagen een span rijpaarden, reeds vroeger een
paar malen bekroond, verkocht, voor de enorme som van
f 2300.
Te Groningen had een koemelker voor een paar dagen
een koe gekocht van een boer te Adorp, twee uren van
genoemde stad. De nieuwe eigenaar bragt het dier naar
zijn land nabij de stad. Den volgenden morgen was de koe
verdwenenmen vond het beest terug in het land van den
vorigen eigenaar, waarheen het was teruggeloopen.
Te Groningen is een knaap/je, dat stil uit school
gebleven was om te spelen, uit een bootje gevallen en
verdronken.
Het Noorden vat hare politiek voor het oogenblik
aldus zamen
//Onzijdigheid zeer goed, maar geene onzijdigheid, die
ons in gevaar brengt de groote oorlogvoerende mogend
heden beiden tegen ons in het harnas te jagen. Symphatie
dus voor Pruissen, dat in dezen oorlog niet de veroverings
politiek vertegenwoordigt.
//En ten slotte, de tegenwoordige minister van Buitenl.
Zaken trede af, en Thorhecke kome in zijne plaats.»
- Het Vaderland zegt o. a. het volgende:
«Een volk dat één is, gaat niet onder; een Natie, wie
het met bezwaren harer onafhankelijkheid ernst is, blijft
bestaan. Door tweedragt storten de grootste zaken ineen,
ziedaar een waarheid die in zoo ernstige tijden als wij
beleven eene wezenlijke volksovertuiging moet zijn. De
Natie moet zamenwerken met haar regering en vertegen
woordiging. Zij zal zich onaangename dingen moeten
getroosten; een tijd van oorlog is nu eenmaal een tijd van
wee en tranen. We vertrouwen, dat ze het doen zal met
lijdzaamheid, en vooral dat ze nimmer de maatregelen zal
tegenwerken, die noodig zullen worden bevonden. Het is
90 jaren geleden, dat Hollandsche koopvaarders uitzeilden
met scheeps-materialen aan boord, terwijl twee magtige
naburige natiën in oorlog waren. Toen duurde het geen
jaar meer, of Nederland was in eene allerverderfelijksten
oorlog betrokken. We brengen het feit in herinnering,
ofschoon het eigenlijk overbodig ware. In 1780 was elk
gewest, iedere stad zichzelf het naast, en bestond er bijna
geen algemeen belang; in 1870 is er een Nederlandsch volk
dat zijn land vurig lief heeft en zijne onafhankelijkheid,
mogt zij worden bedreigd, zal verdedigen tot den laatsten
droppel bloeds. De natie, haar vertegenwoordiging, haar
regering, mogen ieder haar pligt doen; dan kan Nederland
met vertrouwen de toekomst tegemoet zien.»
De Rott. Crt. schrijft:
,/Wat wij te doen hebben in het dringend gevaar? Een
weg is aangewezen, die door ons ministerie aanvankelijk
schijnt gevolgd te zijn, en waarop tot den einde met kloeke
welberadenheid moet worden volhard. Wij moeten onze
neutraliteit, eerlijke, volkomen neutraliteit bewaren en
handhaven, kan het niet anders dan met de wapenen in
de hand. Wij hebben, als Nederlanders, geen sympathieën
voor de eene of andere partij Wij kunnen noch Pruissisch-
noch Fransch-gezind zijn. Onze geschiedenis, ons volks
bestaan, verleden en toekomst beiden, verbieden het ons.
In de Franschen duchten wij onze erfvijanden en onder
drukkers van weleer, in Pruissen de aangroeijende magt van
een nabuur, wiens grootheid wij niet met leede aanzien,
zoo lang hij heerschen wil alleen op Duitschen grond.
Maar op eigen grond willen wij meester zijn, het dierbare
erf van onzen kleinen, duurgekochten grond willen wij
ongeschonden, geëerbiedigd zien, en wij weten bij eigen
ervaring maar al te wel, wat een bondgenootschap met een
magtigen staat een klein land kan kosten.»
De volgende woordspeling leest men in eene der
buitenlandsche dagbladen. Een weinig geruststellend
gesprek tusschen twee beursmannen: «Gelooft gij aan den
oorlog?»
«Zeker.»
«Ik niet; mij dunkt dat het onweer ons nog niet boven
het hoofd hangt. Zie eens hoe blaauw de hemel is...
«Ja... maar Pruissisch blaauw."
Toen jl. Vrijdag de Koning van Pruissen graaf von
Bismarck te Maagdenburg wederzag, stak de Koning hem
de hand toe en vroeg hoe hij het maakte.
«Best Sire,» antwoordde de graaf, «gereed om een par
tijtje sechs-und-sechszig te spelen.»
STATEA-GElVËttAAL.
Eerste Hamer.
Zitting van Zaturdag 16 Julij. Al de ministers zijn
tegenwoordig, uitgenomen die van Buitenlandsche Zaken.
De heer van Nispen van Pannerden vraagt inlichting aan
de Regering, omtrent Nederland's verhouding tot de bevriende
naburige mogendheden. Hij vraagt het verlof der Kamer
om de Regering deswege te interpelleren. Deze beide
vragen worden door den interpellant gesteld1°. Kan de
Regering ook eenige mededeeling doen over de wijze,
waarop hare verklaring van onze strikte neutraliteit te
willen handhaven door de beide oorlogvoerende partijen of
door eene der partijen is opgenomen? 2°. Welke maat
regelen zal de regering nemen om Nederland in staat te
stellen, die strikte neutraliteit te handhaven en, zoo het
onverhoopt noodig is, te verdedigen? De minister van
Binnenlandsche Zaken verklaart zich het antwoord op de
eerste vraag voor te behouden, omdat de minister van Buitenl.
Zaken verhinderd is in deze vergadering tegenwoordig te
zijn. Op de tweede antwoordt Z. Exc., dat de noodige
maatregelen tot handhaving onzer onzijdigheid zoo spoedig
mogelijk bij de Wetgevende Magt zullen aanhangig worden
gemaakt. Na eenige discussie, te midden waarvan de wensch
werd geuit om eene avondzitting te houden en den minister
van Buitenlandsche Zaken uit te noodigen alsdan meerdere
inlichtingen te verschaffen en waarbij ook gesproken werd
van eene zitting op Zondag te houden, werd ten slotte
besloten om de voortzetting der interpellatie te houden op
Maandag a. s. en om den minister van Buitenl. Zaken uit
te noodigen alsdan tegenwoordig te zijn.
Eenige ontwerpen van wet van ondergeschikt belang zijn
aangenomen met algemeene stemmen, o. a. dat tot vestiging
eener nieuwe gemeente Anna Paulowna.
Zitting van Maandag 18 Julij. De tribunes zijn talrijk
bezet met diplomaten, leden der Tweede Kamer en andere
hooggeplaatste personen. Alle ministers, behalve die van
Justitie, zijn tegenwoordig. De minister van Buitenl. Zaken
verkrijgt het woord tot het doen van mededeelingen omtrent
Nederland's verhouding tot de naburige mogendheden.
Z. Exc. zegt nagenoeg het volgende:
//In de Staatscourant van eergisteren heeft de Regering
medegedeeld, dat bij de ernstige verwikkelingen, welke
tusschen twee naburige bevriende mogendheden zijn ontstaan,
's Konings Regering aan de verschillende kabinetten heeft
doen weten, dat zij, mogt een oorlog uitbreken, een strikte
neutraliteit zou in acht nemen. Thans kan ik aan de
Kamer berigten, dat die verklaring zeer gunstig is ont
vangen, en dat de regering van Pruissen en die van Frankrijk
aan Z. M. onzen Koning de stelligste verzekering op schrift
hebben gegeven, (fat zij onze onzijdigheid erkennen en
zullen eerbiedigen. Tot handhaving dier onzijdigheid heeft
de Koning het noodzakelijk geacht, do ligtingen der militie
op te roepen en wetsontwerpen, daartoe betrekkelijk, zullen
onverwijld aan de Vertegenwoordiging worden ingediend.»
Nadat nog een der leden nadere inlichting had gevraagd,
heeft de minister bepaald verzekerd* dat het gerucht ten
eenenmale onwaar is, als zoude eene der strijdvoerende
mogendheden het voorstel hebben gedaan om Nederland te
helpen in de handhaving zijner neutraliteit. De inter
pellatie liep daarmede ten einde.
Vervolgens is met 19 tegen 9 stemmen aangenomen het
wetsontwerp betreffende de verbinding van Ameland met
den vasten wal.
De Tweede Kamer is bijeengeroepen tegen heden namiddag
ten 1 ure.
BENOEMINGEN EN VERPLAATSINGEN BIJ MARINE EN LEGER.
De kapitein 2de kl. bij het corps mariniers G. J. Steyn Parvé
is, op zijn verzoek, met 1 Aug. op pensioen gesteld.
Bij genoemd corps zijn bevorderd: tot kapt. 2de kl., de 1ste
luit. D. C. W. Sutherland; tot 1ste luit. de 2de luit. C. J. Visser
en tot 2de luit., de kadets bij dat corps J. B. Verhey, J. H. van
Ouwerkerk, G. C. Mirandolle en W. F. Paehlig.
Tot adelborsten 3de kl. bij het Koninklijk Instituut voor de
Marine te Willemsoord zijn benoemd de navolgende jongelingen,
in alphabetische orde gesteld, als: L. Adriani, R. Betz, 0. A. de
Brauw, J. H. Calmeijer, F. C. Granpé Molière, jhr. D. van Heems-
kerek van Beest, J. D. Heijning. P. A. R. Hennequin, H. G. Her
derschee, W. P. A. M. Kluif, D. A. Kraijenhoff van de Leur,
P. T. M. van Leeuwen, H. P. Netscher, W. A. Palm. H. Budolph,
B. H. C. S. Snethlage, jhr. J. A. G. van der Staal en J. D. Wolterbeek.
B 111 T E A LA i\
België.
Te Antwerpen hebben twee vrouwen op Amerikaansche
wijze, te weten met messen, geduelleerd. De eene is doodelijk
gekwetst en den volgenden morgen overleden, terwijl de
andere nog in e en hopeloozen toestand verkeert.
F r a n k r ij k.
De Keizerlijke Prins zal den veldtogt bijwonen. De
Keizer wil het en de Keizerin wel verre van zich daar
tegen te verzetten, verlangt zelve, dat haar zoon als
2de luitenant van het eerste grenadier-regiment op het
slagveld zijn leertijd als krijgsman en generaal zal beginnen.
Henri Rochefort heeft aan zijne kiezers een brief gerigt,
waarvan het volgende wordt medegedeeld:
,/Het dynastiek conflict, dat thans de zaken en gewetens
verontrust, is de verschrikkelijkste veroordeeling van het
beginsel der monarchie. Indien het gouvernement de repu
bliek in Spanje had begunstigd, in plaats van de Spaansche
republikeinen, die op het Fransche grondgebied eene wijk
plaats hadden gezocht, te verdrijven, dan zouden wij thans
geen Koning te bestrijden hebben, wiens onttrooning
misschien stroomen bloeds en jaren van ellende kosten zal....
Elke oorlog, die niet ten doel heeft de strikte verdediging
der grenzen, is slechts eene reeks van moorden. Wederoprig-
ting van het rijk van Karei V, opbeuring van dat van
Napoleon I, dat zijn schoone droomen van souvereinen;
maar wij, die weten wat de souvereinen ons kosten, wij
weten ook wat hunne droomen ons aanbrengen.»
De Pays zegt, dat deze brief, gevoegd bij de brieven
van Michelet en Louis Blanc, eene ontzettende les is voor
het gouvernement.
Scherp is de wijze, waarop de onverzoenlijke vijand
van het keizerrijk, de heer Edouard Lockroy, in de Rappel
zich uitlaat over den oorlog.
«Het is oorlog!... Laat u dooden! Gij weet niet
waarvoor, ik evenmin. Laat u dooden!
De Koning van Pruissen heeft getoond volstrekt geen
beleefdheid te kennen. Hij heeft Benedetti den rug toe
gekeerd; hij heeft Benedetti niet geantwoord, hij heeft hem
de deur uitgewezen. Laat u dooden!
De Koning van Pruissen heeft den Prins van Hohen-
zollern verboden de kroon van Spanje aan te nemen. Maar
hij heeft het hem verboden als bloedverwant, niet als
Koning. Laat u dooden
Graaf Bismarck heeft trek in Elzas en Lotharingen,