EEN WOORD VAN OPWEKKING EN BEMOEDIGING.
dat de nationale militie, krachtens art. 184 der Grondwet,
buitengewoon is bijeengeroepen, en dat ook nu reeds de
dienstdoende schutterijen behooren te worden voorbereid
ter handhaving der neutraliteit en, zoo noodig, tot ver
dediging des vaderlands." Het behelst hoofdzakelijk de
volgende bepalingen
De leden der dienstdoende schutterij, met inbegrip van
diegenen, die tot de reserve zijn overgegaan, worden door
de commandanten van die schutterijen onverwijld zamen-
geroepen. Bij die zamenkomst wordt door of van wege
den commandant aan de zamengeroepen manschappen afge
vraagd, wie hunner zich vrijwillig aanbiedt tot diensten
ter handhaving van 's lands neutraliteit en, zoo noodig, ter
verdediging des vaderlands. De commandant houdt aan-
teekening van het juiste ledental der schutterij, die ongehuwd
öf weduwnaars zonder kind of kinderen zijn, daaronder
begrepen zij, die tot de reserve waren overgegaan, alsmede
van de gehuwden en weduwnaars met kind of kinderen,
die zich volgens het voorgaande artikel vrijwillig hebben
aangeboden. De genoemde manschappen worden, naar
gelang van hun aantal, ingedeeld in bataillons, compagnien
of sectien. De bataillons worden zamengesteld uit minstens 3
en ten hoogste uit 5 compagnien, elke compagnie ter
sterkte van ten hoogste 150 man.
Als officieren worden ingedeeld: a. de officieren der
schutterij, die zich daartoe vrijwillig aanbieden; b. de
officieren der schutterij, die uit kracht der wet tot de
dienst verpligt en ongehuwd of weduwnaars zonder kind
of kinderen zijn. De opengebleven plaatsen worden, op
eene overeenkomstig art. 29 der wet van 11 April 1827
(Staatsbl. n°. 17) daartoe te doene voordragt, zoo spoedig,
mogelijk door Ons aangevuld.
De ingedeelde manschappen worden in den wapenhandel
geoefend op zoodanigen tijd en wijze, als de commandant
het meest doelmatig oordeelt. De oefeningen kunnen onder
de leiding worden gesteld van militaire officieren, door
Onzen minister van Oorlog daartoe aan te wijzen. De
kosten, daarop vallende, komen ten laste, van 's rijks kas.
Van wege het departement van Oorlog worden de noodige
wapenen en ledergoed, voor zoover deze voorwerpen niet
reeds in de gemeenten voorhanden zijn, verstrekt.
Naar aanleiding van het vertoef der bekende Siameesche
broeders, herinnert men aan het volgende uit Houttuin,
Nat. Hist., D. I, blz. 149
//Van volwassen menschen, die aan elkander gegroeid
zijn, vindt men de voorbeelden zeldzaam. Meestal sterven
de kinderen, die dus ter wereld komen, vroeg; zij zijn ook
doorgaansin het een of ander opzigtgebrekkelijk.
Bartholinus heeft in Duitschland een Genueesch man
gezien, 28 jaren oud, wien zijn broeder aan de borst was
vastgegroeid, dien hij levend met zich omdroeg en met
zijn mantel bedektedoch terwijl deze man van bekwaam
statuur en goed verstand was, had het schepsel dat aan
zijn borst hing geen kennis ter wereld en was zeer
gebrekkelijk van ledematen, wordende alleen gevoed door
de spijs en den drank, welke deze man gebruikte. (Rasior.
cent. 1, Hist. 66).
Veel aanmerkelijker is het voorbeeld van dergelijk eene
zamengroeijing van twee menschelijke ligcliamen, die beiden
tot volwassenheid gekomen zijn. Het was een tweeling
van de vrouwelijke sekse, den 26 October 1701 te Szony
in Hongarije geboren. De twee zusters, met het onderste
van den rug aan elkander gegroeid, zijn, toen zij zes of
zeven jaren oud waren, door Holland, Engeland, Frankrijk,
Italië en bijna geheel Europa als een zeldzaamheid om
gevoerd en met veel verwondering van iedereen beschouwd
maar zeker geestelijke kocht ze, negen jaren oud zijnde,
om ze voor bespotting en bederf van zeden te bewaren,
en zette ze in een klooster te Presburg in Hongarije, waar
zij den 23 Febr. 1723 overleden zijn.» De heer Torkos,
doctor in de geneeskunde, heeft een berigt dienaangaande
gezonden aan de koninklijke Londensche sociëteit der
wetenschappen, geplaatst in de Philosophical Transactions
1751, p. 311, hetwelk t. a. p. door Houttuin vertaald
wordt overgenomen, maar te lang is om hier in te vlechten.
De meisjes heetten Judith en Helena; de laatste was naar
ligchaam en geest veel meer ontwikkeld dan de eerste.
Men schrijft ons van Texel, dd. 25 dezer
«Wij vernemen, dat door de afdeeling der Hollandsche
Maatschappij van Landbouw alhier, in de maand Septem
ber a. s. weder eene tentoonstelling van vee zal worden
gehouden.»
//In de vorige week, had een 5jarig knaapje het ongeluk
al spelende in een moddersloot te geraken, zonder door
iemand te worden opgemerkt. Toen men het kind ontdekte
en wilde helpen, had het reeds den geest gegeven.»
Gisteren werd aan het stations-gebouw, buiten de
Willemspoort te Amsterdam, publiek aanbesteedhet bouwen
van twee loodsen, het verbreeden der houten losplaats in
de bestaande loods, het verlengen en verhoogen der bestaande
steigers, het ophoogen van den aarden baan en het leggen
van sporen en verdere inrigtingen op het goederen-station
te Helder. Aannemer de heer J. v. d. Kamp, te Leiden,
voor 82,630.
Door de Nederlandsche maatschappij ter bevordering
der vlas-industrie te Haarlemmermeer werd dezer dagen
een wedstrijd voor vlasplukkers gehouden, op de hofstede
van den heer Dorbeck aan den IJweg. Aan dien wedstrijd,
waarvoor een bedrag van 150 aan prijzen door de maat
schappij was uitgeloofd, namen 37 werklieden deel. Begun
stigd door het schoonste weder, liep de wedstrijd in de
beste orde af en konden om de uitmuntende wijze waarop
het plukken van het vlas werd verrigt, al de prijzen worden
uitgereikt. De heer Dorbeck heeft, door zijne medewerking
en hulpvaardigheid, den dank van allen verworven, die bij
den wedstrijd betrokken waren.
Te Beverwijk is in de raadsvergadering van jl. Don
derdag besloten het bouwen van de nieuwe gemeenteschool
aan den minsten inschrijver, H. Slegtkamp, aldaar, niet te
gunnen en verder om de aanbesteding van genees-, heel-
en verloskundige behandeling der armen, met bijlevering
van geneesmiddelen, levertraan en breukbanden te doen
plaats hebben den volgenden dag, ten 3 ure. De aldaar
gevestigde apotheker heeft men uitgesloten. Na opening
van de billetten bleek, dat een der geueesheeren voor eene
som van 720 en een tweede voor 790 per jaar had
ingeschreven. De inhoud van een derde billet was: dat
de onderteekenaar eene dergelijke aanbesteding ver beneden
de waardigheid van een geneesheer achtte. (N. R. Ct.)
De door de voorloopige commissie tot het daarstellen
eener algemeene vereen iging ter verbetering van het paarden
ras in Nederland, tegen den 30 dezer te Utrecht uitge
schreven vergadering, zal tengevolge van de tijdsomstandig
heden niet plaats hebben.
Dezer dagen passeerden te Hagestein eenige mili
tairen, bestemd ter bezetting van het fort Everdingen. Bij
eene hofstede, staande aan den Lekdijk, gekomen, hielden
ze halt en daarvan maakten velen hunner gebruik, om zich
bij de boerin aan karnemelk te goed te doen. Hoe onvoor-
zigtig het was dien verkoelenden drank in den verhitten
toestand, waarin zij verkeerden, te gebruiken, bleek alras:
want naauwelijks was men weder op marsch, of één der
manschappen, die karnemelk gedronken hadden, viel neder
en stierf.
Te Eelde kwam een boer bij den burgemeester om
voor zijn zoon vrijstelling van de opkomst te vragen. De
ongelukkige milicien had een bloedspuwing, maar de doctor
weigerde een attest. Er werd dus onderzoek gedaan en men
vond in waarheid een ontzettenden bloedplas op den vloer.
Bij nader onderzoek bleek echter, dat ons boertje bij een
slager was geweest, om daar versch kalverbloed te halen,
en dat dit bloed thans figureerde als het bloed van den
quasi-zieke. De patiënt is in blakenden welstand in zijn
garnizoen aangekomen.
Ter bijenmarkt (de eenige in Europa) aan den Nieuwen
Weg te Veenendaal, zijn 2595 korven of immen en aan de
Klomp/, nabij het station aldaar 698 korven of immen
aangevoerd. De prijzen der oude immen waren 4.50, die
der jonge 3.50.
De jl. Donderdag te Kampen gehouden 25ste alge
meene vergadering van het Nederl. Onderwijzers-Genoot
schap werd bijgewoond door ongeveer 120 leden, bestaande
uit de leden van het hoofdbestuur van Amsterdam, een
50tal afgevaardigden onder wie eene dame, mej. C. Kreulen,
uit Utrecht, en een 60tal gewone leden. In 1871 zal te
Heerenveen de vergadering gehouden worden.
Het bestuur der Maatschappij de Landhuishoudkundige
School te Groningen, heeft het programma bekend gemaakt
der nu opgerigte Landbouwschool, welke inrigting financieel
belangrijk door het Rijk en de provincie wordt gesteund.
De cursus duurt drie jaren, het leergeld bedraagt jaarlijks
100 en het kostgeld voor de kostleerlingen 400 daar
boven, terwijl voor vrije kamer, indien die verlangd wordt,
50 wordt betaald Ook is er gelegenheid enkele lessen
bij te wonen, tegen betaling van 5, 10, 15 of 20.
Aangekomen schepen te Batavia vóór 8 Julij: Aletta
Augusta, Anna en Sophia, Antje, Astrea, Galilei, Gesiena,
Nieuwe Waterweg en Noach II. VertrokkenBatavia,
Catharina Maria, Djawa, Gelderland, Marie, Telanak en
Wilhelmina.
Als een bewijs hoezeer het nationale gevoel in
Duitschland is ontwaakt, wordt het volgende ontleend aan
de Volkszeitung
»En evenmin als op een militair duel, stellen wij onze
hoop op den uitslag van een enkel gevecht. Moge de vijand
in zijne verblinding meenen een gemakkelijken oorlogsdans
uit te voeren, wij zullen hem de gansche zwaarte van zijn
misdadigen inval in een langen oorlog laten voelen. Moge
hij meenen door een enkelen slag Duitschland te breken,
wij zullen hem leeren dat slag op slag moet volgen om
voet voor voet den Duitschen bodem te vermeesteren.
Moge hij verblind worden door de ijdelheid en meenen na
een enkele zege den vrede te kunnen aanbieden, wij zullen
hem de oogen openen en hem tooneu dat deze vrede niet
gesloten maar gedicteerd moet worden, hetzij door den
vijand in Memel, hetzij door ons in Parijs, en nimmer op
eene andere plaats, zelfs wanneer maanden en jaren daar
over verloopen. Want weten zal de booze vijand het, dat hij
niet eene natie uitdaagt die den eenen dag juicht en den
anderen dag terneêrgeslagen is. Weten zal hij hel, dat wij geen
soldaten uitzenden op avonturen om den prikkel der ijdel
heid te vleijen en een heerschersgeslacht, dat innerlijk de
teugels heeft verloren, door //gloire» nog een tijd lang een
bestaan te verschaffen. Weten zal hij het, dat wij, arm en rijk
zonder onderscheid, onze zonen en broeders zeiven opstellen
als scheidsmuur onzer nationale vrijheid, en hun hartebloed
ons hartebloed, geven tot offer voor onze zelfstandigheid.
Weten zal hij het, dat wij niet door een heerschershuis geleid
worden, dat na een verloren slag wordt weggejaagd uit het
land. Weten zal hij het, dat in iederen jongeling een wreker
opstaat om ons den smaad der dienstbaarheid af te nemen,
en in iederen knaap een wreker opgroeit, om na jaren den
strijd te hervatten tot ons de zege in volle mate ten deel
is geworden, dat wij veldslagen kunnen verliezen en toch
ons met steeds vernieuwde kracht zullen verheffen, tot wij
den roover verdelgd hebben die onzen bodem wil veroveren.
Den vijand vernietigt een verloren slag, ons sterkt iederen
ongeluksdag.
Niet met het plan om een duel aan te vangen trekken
wij ten strijde. Wij beginnen een oorlog, die slechts met
onzen ondergang of overwinning kan eindigen, en wij zijn
overtuigd dat wij niet zullen ondergaan!»
Aan de nagedachtenis van Daniël de Foe, den auteur
van Robinson (Jrusoë, zal eindelijk eenige hulde gebragt
worden, bestaande in het oprigten van een gedenkteeken
op zijn graf te Bushelfields.
In een Fransch dagblad annonceert een professor als
eene extra-ordinaire ontdekking, dat hij eene nieuwe methode
heeft uitgevonden om een kind dat nog geen A van een B
weet te onderscheiden, in veertien dagen (met één les per
dag) te leeren lezen. Eene gedetailleerde uitlegging
kost drie francs.
Slot der rede, gehouden door den heer B. R. de Breuk,
in de vergadering van het departement Helder der maat
schappij Tot Nut van 't Algemeen, op den 12den Novem
ber 1869:
Zoo heb ik dan nu weder eene schoone bladzijde onzer
geschiedenis voor u opengeslagen en wat kunnen wij nu
daaruit leeren? dit, dat wij in den lioogsten nood nooit
mogen vertwijfelen. Wie weet of niet weder bange dagen
voor Nederland zullen aanbrekenWij leven in een tijd,
waarin met kleine natiën al zeer zonderling wordt omge
sprongen, en het woord is door de magtigen der aarde
uitgesproken, dat de bestaande tractaten niet meer verbindend
zijn, en.... Nederland is eene begeerlijke prooi. Wie weet
dus wat volgende tijden bar-en zullen! Maar geen nood,
wij zijn niet weerloos. Wij rusten nog in de schaduw van
den Oranjestam. Met dat geslacht heeft ons Vaderland
bange dagen doorleefd, en reeds drie eeuwen zijn wij met
elkander verbonden. Met vertrouwen gaan wij onder die
hoede de toekomst tegen. Zal het ons in de ure des
gevaars aan wakkere verdedigers ontbreken? Neen! wie
dat gelooft, kent onze natie niet. Kalm en rustig vervolgen
wij onzen weg, maar wee hem, die onze graven en altaren
wil schenden Wij ontwaken dan uit onze rust, en op
datzelfde oogenblik zijn wij eene krijgshaftige natie, gereed
om goed en bloed op te offeren voor onze aloude vrijheid.
Wie er aan twijfelen durft, hij sla de bladzijden onzer
geschiedenis open, en hij zal er uit leeren, wat kracht er
in Neêrlands zonen in bange dagen woont. Da Costa, op
die geschiedenis wijzende, riep het in profetischen geest
uit: //Zij zullen het niet hebben, ons dierbaar Vaderland
en Groen van Prinsterer, den krijgsgeest van onzen tijd,
met het oog op ons vaderland, besprekende, deed nog on
langs de merkwaardige woorden hooren: //Aan alle natiën,
die ons zouden willen overmeesteren, roepen wij het toe,
wij willen niet, en wij zullen niet." Och! gelooft mij, men
verjaagt de kikkers niet zoo gemakkelijk uit de Hollandsche
slooten. Ten tijde der Spaansche overheersching kwaakten er
reeds hunne voorouders in, en hunne nakomelingen ver
lustigen zich nog in dezelfde poelen, waarover de legers
van de magtigste volken der aarde zijn heengetrokken.
Maar, hoor ik u vragen, kunnen wij ons tegenwoordig
nog met goed gevolg verdedigen? Ja, mijne hoorders!
wij kunnen het. Wij zijn zelfs veel sterker dan vroeger.
Ons leger, onze bewapening is in goeden staat, ons land
is door onder water zettingen op vele punten niet te ge
naken, en nog steeds worden de liniën onzer verdediging
versterkt. Wij hebben volk, wij hebben goede wapenen,
onze magazijnen zijn ruim voorzien, wij hebben kundige
officieren, wij hebben paaiden, sterke schutterijen, weer-
baarheidsvereenigingen, tot nog toe te weinig gewaardeerd,
maar die slechts op de gelegenheid wachten om zich te
ontwikkelen; Nederland heeft geld; //wat», vraagt de kun
dige generaal Knoop, //heeft een volk meer noodig tot
zijne verdediging?» Maar de vloot, in vroeger tijd Neêr-
land's roem cn kracht. Het is zoo, op de Europesche
zeeën kunnen wij als weleer tegen groote natiën niet meer
aanvallenderwijze te werk gaan; Neêrland's vlag wappert
niet meer overmoedig op de barende bezem prijkt niet
meer op de masten onzer kielen, maar wat nood Wij
hebben nog schepen en manschappen genoeg om onze
kusten en rivieren te verdedigen. Die kusten worden nog
steeds versterkt, de versperring onzer zeegaten wordt voor
bereid, en bereids zijn daarmede reeds proeven genomen,
terwijl nog andere middelen in tijd van nood daartoe kun
nen worden aangewend. In die omstandigheden zijn onze
kusten zoo gemakkelijk niet aan te doen, en iedere vijand
zal zich wel tweemaal bedenken, alvorens hij ons aan de
zeezijde zal aanvallen. En zoudt gij meenen, dat onze
zeelieden op onze reeden en stroomen den alouden roem
van hun wapen niet zouden handhaven? Twijfelt er niet
aan. Het zou beleedigend zijn voor een wapen, dat in de
Indiën zijn verkregen roem schitterend blijft handhaven,
en dat nog kort geleden in de wateren van Japan de
bewondering en den eerbied van Engeland en Frankrijk
op de ondubbelzinnigste wijze verwerven mogt. Ook op
onze kusten en rivieren zou de aloude moed der vaderen
heerlijk uitkomen, en er zouden helden opstaan, die, met
het oog op de graven van de Ruijter, de Trompen en de
Evertsens, Neêrland's aangerande vlag bloedig op de baren
zouden wreken. //Ter zee en te land», zegt Knoop, //be
hoeven wij, wat onze officieren betreft, voor geen enkele
natie te wijken.» Laat ons dus met al die gegevens,
onder de hoede van Oranje, kalm de toekomst tegengaan.
Vorst en volk kennen elkander; wij weten het uit de
geschiedenis wat wij kunnen doorstaan. Ten jare 1672
werden wij ter zee en te land door Frankrijk, Engeland
en nog meerdere vreemde vorsten aangevallen; het woord:
z/Carthago moet verwoest worden was uitgesproken, en
het vaderland was op het punt om een wissen prooi zijner
bespringers te worden. Oranje was in die dagen door
staatkundige zienswijze uit het hoog gezag verwijderd.
Het volk, en niet het minste Amsterdam, noodzaakte de
toenmalige regering om Willem de Derde in de waardig
heden van zijne voorvaderen te herstellen. Daar trad de
jeugdige Oranjevorst op, en ziet naauwelijks was een
jaar verloopen, of onze kusten waren schoongeveegd, te
land de vijandelijke legers uiteengejaagd, en aanvallender
wijze bragt die edele Oranjeloot den vijand op de grenzen
zijner eigene landpalen gevoelige slagen toe Nederland
verrees grooter dan ooit uit de stormen des tijds. Nog
eens, met Oranje zullen wij niet verloren gaanvast aan
een gesloten, kunnen wij, wat de toekomst ook baren moge,
Eene herinnering aan het tweede beleg van Leiden, in den
jare 1574.