den schoonsten uitslag hunner worsteling om de opper
heerschappij, zouden kunnen worden. De jenever is voor
Nederland grooter bezoeking dan eenmaal voor de Veluwe
de scharen van Lodewijks soldaten, voor Zwammerdam eu
Bodegraven de triumfeerende horden geweest zijn. In de
jenever stortte de hel al hare violen over ons uit; zond
de geest der ongeregtigheid zijne meest geliefde trawanten
naar omlaag! Door dit brouwsel werd onze kracht ver
lamd, onze fierheid vermoord, onze adel verstikt, en al
wat ons boven de wilde beesten verheft aan den booze
verkocht. Door dit vergif bedwelmd, veranderde de moed,
die rustigheid is en het geloofsvertrouwen, dat den naam
van godsdienst mag dragen, op de meest bedroevende wijze
in tijdelijke opgewondenheid, die voor de weerloozen een
dubbel gevaar en voor ons zeiven een oordeel der lafhar
tigheid is geworden. In plaats van kloeke mannen plaatste
zij uitgemergelde lafaards op de gevaarlijkste posten. In
plaats van wakkere jongelingen, riep zij ontzenuwde grijs
aards op tot den strijd voor de vrijheid en het regt.
O! wie zal ons verlossen van den jenever, dat opium
van 't Westen! Wie zal onze gewapende schare wapenen
met den hoogeren moed dan den jenevermoed!...
Genoemd blad laat in een tweede artikel zijn waar
schuwende stem aldus hooren tegen de jeneverpest, die
zich onder onze soldaten zoo sterk ontwikkelt:
«Ik zie ze dezer dagen schier dagelijks aan de stations
onzer steden en dorpen, die ongelukkige slaven van den
jenever, in het soldatenpak. De officieren schamen zich
over hunne manschappen. De goedgezinde vaders en mqeders
in Nederland rillen voor hunne zonen, die misschien een
tijd lang broederlijk zullen moeten omgaan met zulke
kameraden. De cynische toeschouwer glimlacht bitter om
die jenever-dolheid. De man, die den ernst van het
oogenblik beseft, wendt zicli met walging af. Als die
jonge mannen, aan wier moed en beleid het vaderland
zijne toekomst toevertrouwt, in de verte naderen, meent
ons oor het gebrul van wilde beesten te hooren. Het is
een gruwel, als gij deze tooneelen gadeslaat, en daarbij
denkt aan den ernst, waarmee onze regering de toekomst
voorbereidt of tracht door hare voorbereidselen te bezweren.
Het is een gruwel, als wij ons de heilige oorlogen, een
maal door de vaderen gevoerd, voor den geest roepen en
gedachtig zijn aan de rust van vroeger dagen, toen de
jenever nog een vreemdeling in onze landpalen was, de
dronkenschap een schandvlek op het schild van eiken
krijger, al voerde dat schild geen familiewapen en was zijn
borstharnas van leer of ongepolijst staal. In onze dagen
schaamt de jenever zich niet, openlijk op te treden om aan
de vaderlandsliefde hare wijding te geven, zweeft hare
onreine adem om de groote en kleine benden onzer oorlogs
lieden, al staan diep bedroefde bloedverwanten in de verte
en een deel van het meer beschaafde Nederland in de
onmiddelijke nabijheid. Op onze vraag naar het verband
tusschen vaderlandsliefde en jenever antwoordt een schor
gezang van vaderlandsche liederen.
Zal dit zoo moeten blijven! Is er geen ander, geen
heiliger en blijvender prikkel voor onze mindere volks
klasse dan de Dutch courage de jenevermoed? Zijn
dit dan de helden, die onze gewapende neutraliteit moeten
handhaven, voor wier fierheid de Pruis en de Franschman
moeten terugdeinzen, in wier handen het lot onzer vrouwen
en kinderen berust?
Mijn hart krimt ineen, als ik denk welke de vrncht onzer
gewapende neutraliteit zal wezen, indien naar elk kamp
of garnizoen de jenever meetrekt, de jenever den staf ook
daar blijft zwaaijen! Al mijne vaderlandsliefde bevriest tot
ijs, als ik mij voorstel, dat zij meer en meer onafscheidbaar
schijnt te worden van de hoogste en edelste uitingen van
onze vaderlandsliefde; als ik bereken, dat velen van deze
onvoorzigtigen zullen terugkomen van de grenzen, nadat
zij door den jenever tot hare slaven gemaakt zijn en onge
schikt geworden voor den eenvoudigen stillen kring, waar
uit zij door het oorlogsgevaar zijn weggerukt. Dan ben
ik geneigd, zelfs de gewapende neutraliteit een vloek te
noemen, een jenevervloek voor het Nederlandsche volk!
Slaat de handen ineen, mannen van kracht en goeden wil!
Erger vijand dan de buitenlaudsche belaagt ons. Laat de
opgewekte vaderlandsliefde niet ondergaan in den jenever.
Slaat in Gods naam de handen ineen!
Met het oog op den last, veroorzaakt door inkwar
tiering, schrijft de Zutphensche Crt. het volgende:
ïVan ons allen, zegt zij, worden offers gevraagd, en wij
moeten dat geduldig dragen. Wij weten het, hier zijn
ouders, die hunne zonen weder in de gelederen zien op
treden, daar zijn het patroons, die hunne knechten zien
heengaan. Draagt met kalme berusting uw lot; binnen
kort zullen ook die moeijelijkheden achter den rug zijn.
Uwe zonen en uwe knechts, zij zijn opgeroepen ter ver
dediging van de dierste belangen van ons vaderland.
En ten slotte gij, die den last der inkwartiering moet
dragen. Zoo menigeen is genegen, om zich dien last van
den hals te schuiven. Zij bezorgen de hun toegezonden
miliciens hier en daar onder dak, zonder zich te verge
wissen, of zij het daar goed hebben. Vergeet het niet,
gij die dat doet, dat het uwe medeburgers zijn, dat zij, die
heden het soldatenpak dragen, gisteren uwe flinke boeren
knapen of uwe metselaars en timmerlieden waren. Zorg,
at zij het goed hebben en gij bewijst hun, maar ook het
.aderland, een groote dienst!"
De Gron. Crt. herinnert aan de schoone woorden, door
leden der familie Bonaparte op verschillende tijdstippen
uitgesproken.
Generaal Bonaparte schreef aan den aartshertog Karei
(II, Germinal jaar V). //Wat mij betreft, als het verdrag,
dat ik de eer heb u aan te bieden, het leven van een enkel
mensch kan redden, zal ik trotscher zijn op de eerekroon,
die ik als zoodanig verdiend heb, dan op de lauweren, die
een gelukkige veldtogt mij kan aanbieden."
//De schoonste overwinningen," zoo schreef Napoleon I
den 6 September 1812, //zijn die welke men behaalt op de
onwetendheid. Wat is oorlog? Een barbaarsch handwerk,
waarbij de geheele kunst daarin bestaat, dat men op een
bepaald gegeven punt als de sterkste verschijnt."
Op St. Helena betuigde hij: //Engeland en Frankrijk
hebben het lot van de wereld, maar vooral de toekomst
der Europesche beschaving in banden gehad. Hoe veel
kwaads hebben wij gesticht, hoe veel goeds hadden wij kunnen
verrigten!"
Koningin Hortense, de moeder van Napoleon III betuigde
./De oorlog scheen mii altijd toe den geesel te zijn van het
mensclidom. Ik hoop, dat er eens een tijd van beschaving
zal aanbreken, waarin men niet kan begrijpen, dat het
mogelijk was, dat menschen zich zoo gereedelijk voor het
belang en geheel ten believe van anderen opofferden."
En de man van onze dagen, Napoleon III, sprak op den
2 Maart 1854: //Het is mij aangenaam te kunnen zeggen,
dat de tijd van veroveringen voor altijd voorbij is. Niet
door de grenzen van zijn grondgebied uit te breiden wordt
een volk magtig en geëerd, maar door zich voorop te stellen
bij den strijd voor het goede, en steeds waarheid en regt
te laten gelden."
Schoone woorden! Jammer maar, dat er niet naar wordt
gehandeld! Tusschen weten en doen bruischt een onstuimige
zee de zee der menschelijke driften en hartstogten.
Onze dagen leveren weer het treurig bewijs, dat er op die
zee dikwerf schipbreuk geleden wordt, en dat men die
schoone woorden door tegenstrijdige daden in het aan-
gezigt slaat.
Dat de hoenderteelt in Frankrijk op groote schaal
gedreven wordt, blijkt o. a. hieruit, dat Parijs in één jaar
voor 12 millioen francs aan eijeren verbruikt en op de
markten van Houdan, Breux en Negent le Roi jaarlijks
meer dan 6 millioen vette hoenders verkocht worden.
Behalve het verbruik in Frankrijk zelf, is de uitvoer,
vooral naar Engeland, zeer groot. Van 18151835 werden
gemiddeld voor circa 3 millioen, in 1850 reeds voor 7A
millioen, in 1859 voor meer dan 11 millioen, in 1864
voor nagenoeg 28 millioen en in 1866 voor meer dan 42
millioen francs aan eijeren uitgevoerd.
Wat Engeland aangaat, daar behooren eijeren tot de
voornaamste artikelen van invoer. Van 18431847 bedroeg
de jaarlijksche invoer gemiddeld 73 millioen stuksvan
18471852 werden 103 millioen, van 18521857 147
millioen, van 18571861 163 millioen, in 1861 203
millioen, in 1864 325 millioen en in 1866 over de 438
millioen eijeren, ter waarde van ongeveer 15 millioen
gulden, ingevoerd.
Deze getallen bewijzen duidelijk, dat de teelt van hoenders,
vooral van goede soorten, indien zij met kennis en zorg
geschiedt, bepaald voordeel moet afwerpen. Ongetwijfeld
zullen tentoonstellingen, uitsluitend van pluimgedierte, zoo
als die welke in den laatsten tijd in Duitschland gehouden
werden, er toe kunnen bijdragen, dat vooral de kleine
landbouwer zich meer op de teelt van goede hoenders zal
toeleggen. Op welk eene medewerking zulke tentoon
stellingen kunnen rekenen, bewees de dit jaar van 12 tot
16 Februarij door het //Geflügelzüchter-Verein" te Leipzig
op het touw gezette tentoonstelling, welke niet minder dan
571 inzendingen met 1130 duiven, 142 inzendingen met
even zoo vele hoenders, 4 inzendingen met 4 paar faisanten,
10 inzendingen watervogels en 140 inzendingen vogels van
weelde telde. Deze tentoonstelling is door meer dan 12,000
personen bezocht.
De mitraileuses, het geheimzinnig wapen, waarvan
Frankrijk zulk vreeselijke diensten verwacht, worden door
de Fransche soldaten demoiselles genoemd. Kogelspuit is
voorloopig de Hollandsche vertaling.
Eene vrouw was tot haar spijt niet op de begrafenis
van een harer buren gevraagd en was daarover natuurlijk
hoogst verontwaardigd. Zij schreef daarop het volgende
briefje aan de belanghebbenden/.Ik vind het gemeen dat
wij niet gevraagd zijn op de begrafenis, maar wij krijgen
er spoedig ook een en dan zullen we je ook niet vragen,
hoor! Dat heb je er dan van."
/.Kindlief! Wat voer je toch uit?"
i/Stil, moesje! Ik ben bezig een proef te nemen."
/.Een proef?"
u Ja, net als Jan, die zooveel proeven met beesten doet."
i/Maar welke proef neem je dan toch, meisje?»
//Wel, ik laat de kuikens kokend water drinken, om eens
te zien of ze dan ook /.gekookte eijers» zullen leggen!»
De Gazette de France heeft in de Duitsche bladen
de ontdekking gedaan, dat maarschalk Prim, de ongelukkige
koning-maker.... een Pruis is. Hij was, zegt zij, onder
officier te Potsdam, maar ging deserteeren. Toen heette
hij Pfrim, en de zaak is uitgelekt door een horologemaker
te Potsdam, die vroeger den jongen krijgsman een horloge
had verkocht, dat deze had vergeten te betalen. Hij kwam,
toen hij in de couranten zoo dikwijls den naam van Prim
zag, op het denkbeeld, dat deze misschien zijn schuldenaar
zou zijn. Hij schreef eene rekening en deed die door den
Noord-Duitschen consul te Madrid aan den maarschalk
presenteren, die dadelijk betaalde.
Voegen wij er nog bij, dat in de Philipsstrasse te Berlijn
eene treurende Penelope zit, die tot iedereen zegt: Maar
schalk Prim moet mijn man zijn, die mij voor 22 jaren op
de laagste wijze heeft verlaten. De vrouw verzekert haren
trouweloozen echtgenoot herkend te hebben in Prims portret.
BENOEMINGEN EN VERPLAATSINGEN BIJ MARINE EN LEGER.
Tot commandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw is
benoemd de generaal-majoor H. Hardenberg, hoofdintendant bij de
militaire administratie van het leger.
B III TE\LA l\ D.
België.
Volgens de Indépendance Beige heeft zich een
Pruissisch telegrafist op de grenzen van België, te Herbestadt,
op ligtzinnige wijze schuldig gemaakt aan misbruik van
vertrouwen. Hij had de aardigheid, den rijkstelegraaf te
misbruiken voor bet overseinen van een verzinsel, waar
mede hij een kameraad op een volgende statie bij den neus
wilde nemen. Hij seinde dus naar Eupin: //De Franschen
staan op een uur afstands van hier; maar het moet onder
ons blijven." Dadelijk kwamen de autoriteiten op de been,
en het berigt, dat de Franschen binnen een uur op Duitsch
grondgebied zouden zijn, verspreidde zich met bliksem
snelheid heinde en verre. Overal heerschte de grootste
verwarring; vrouwen en kinderen vlugtten in de kerken.
Voordat men evenwel de tijding naar Berlijn overseinde,
begaf men zich naar Herbestadt om nadere informatiën en
toen ontwaarde men het beding. De telegrafist is ontslagen
en moet zich verantwoorden.
F r a ii k r ij k.
Ook in Frankrijk zal, op uitnoodiging van den heer
011 ivier, een biddag gehouden worden voor de zegepraal
der Fransche wapenen.
Jl. Maandag avond zijn de paarden en rijtuigen des
Keizers per spoor van St. Cloud naar Metz vertrokken.
Dit materieel bestaat uit 30 rijtuigen, 60 postpaarden en
30 rijpaarden. Het geheele personeel voor de dienst der
stallen en voor de keizerlijke tafel is tegelijkertijd afgereisd.
Volgens la Liberté, beoordeelt de Keizerin de tegen
woordige gesteldheid van zaken zeer kordaat en helder.
//De oorlog», zeide H. M. dezer dagen, gelijk dat blad
meent te weten, //moet met de zegepraal der Fransche
wapenen eindigen. Een vrede, geteekend na eene neder
laag, zou den val der Napoleontische dynastie zijn.»
Volgens sommige clericale bladen, hebben de Keizer en
de keizerlijke Prins in het laatst der vorige weck het
H. Avondmaal gebruikt.
Jl. Zaturdag is de Keizerlijke Prins voor het eerst in
zijne officiers-uniform gekleed geweest. Door zijnen adjudant
vergezeld heeft hij zich naar de kazerne te Saint-Cloud
begeven, waar de onverwachte verschijning van den jeugdigen
Prins eene levendige geestdrift heeft verwekt.
Het cijfer der vrijwillige dienstnemingen beloopt, naar
verzekert wordt, reeds 115,000. Onder de voorname per
sonen, die hunne diensten aan den Keizer hebben aangeboden,
behooren de Erfprins van Monaco, die bij de Marine wenscht
te dienen, en de Arabische Emir Abd-el-Kader. //Hij
(schrijft de dappere Emir aan den minister van oorlog uit
Brussa), die de Franschen bestreden heeft, zou de niets
waardigste aller geloovigen zijn, indien hij in dezen oorlog
zijne diensten niet aan zijn aangenomen vaderland aanbood
zijne gevreesde sabel eischt de eer om in de eerste gele
deren tegen de Pruisen te strijden.»
Abd-el-Kaders aanbod, om aan het hoofd van de Alge
rijnen tegen de Pruissen op te trekken, is, naar men
verzekert, aangenomen.
De tot opperbevelhebber van het noorder-escader
benoemde vice-admiraal graaf Bouët-Willaumez is 62 jaren
oud en in 1829 in zeedienst getreden.
Te Straatsburg worden drijvende batterijen vervaardigd
om den togt over den Rijn en den aanval op vaste punten,
forten, enz. gemakkelijk te maken. In genoemde stad zijn
de levensmiddelen zeer schaars en zeer duur. Meer dan
twee pond zout tegelijk kan men niet bekomen. De zak
aardappelen, die voor eenige weken 5 fr. kostte, wordt nu
met 25 fr. betaald; de prijzen van koffij, suiker eu andere
voorwerpen van verbruik zijn 33 pCt. gestegen.
Te Thionville heeft een militaire executie plaats gehad.
Een soldaat kreeg twist met een burger en doodde hem.
Vier-en-twintig uren later werd hij op regterlijk bevel
doodgeschoten.
De Siëcle behelst weêr een brief uit Metz van den
heer Texier. Daaraan wordt het volgende ontleend:
//Sedert eenige dagen zijn hier een massa vrouwen gear
riveerd, met het doel, om als zusters van liefdadigheid
diensten te verrigten. Zij komen uit alle landenom niet
van Frankrijk te spreken, uit Italië, uit Engeland en zelfs
uit Noord-Amerika. Onder deze bevindt zich een jeugdige
Amerikaansche dame, die zeer rijk en schoon is. Zij is
wel in staat om aan onze gewonde en zieke militairen een
aangename afleiding te bezorgen. Onder de Amerikaansche
dames is er voorts eene, welke meer op een amazone gelijkt
dan op eene zuster van liefdadigheid. Zij poseert ook als
amazone voor den artist die haar portret maakt, want
zij wenscht dat haar afbeelding in de geïllustreerde bladen
verschijnt. Zij heeft drie paarden ter harer beschikking,
één, waarop zij zelve rijdt, één, om de apotheek met zicb
te voeren en het derde voor hare bediende. Haar krijgshaftig
voorkomen is een waarborg, dat zij noch den vijand, noch
de vermoeijenis vreest.»
Op een klein plaatsje in de nabijheid van Bordeaux
zou dezer dagen een stierengevecht gehouden worden. Van
alle kanten waren duizenden derwaarts gestroomd om van
het ongewone schouwspel getuige te zijn. Daartoe hadden
op een der tribunes ruim zevenhonderd personen plaats
genomen, toen plotseling met een vreeselijk gekraak de
tribune, die niet voor zulk een zwaren last was berekend,
ineenstortte. Niet minder dan elf lijken en honderd-en-
vijftig zwaar gewonden werden van de plaats des onheils
verwijderd.
In de Parijsche Patrie leest men: //Bij de ontscheping
te Marseille van het uit Algerië overgebragte 1ste zouaven-
regiment, bespeurde men op den ransel van een der trom
petters van dat korps een prachtigen valk. Verrier, zoo
heet de hoornblazer, heeft dezen vogel in het landschap
Djebel-Amour gevangen. Deze heeft de jongste expeditie
naar het zuidwesten der kolonie medegemaakt en, op den
marsch door het gebergte opgelaten, de cantine dikwijls
van een lekkeren beet voorzien. Toen het regiment last
ontving om zich te Algiers te gaan inschepen, besloot
Verrier, tot zijne smart, om zich van zijnen trouwen med-
gezel te scheiden. Drie dagen echter nadat hij hem de
vrijheid teruggegeven had, zag men op het bivak van Ben-