Men leest in het Noorden: //Ach, hoe vreeselijk veel ellende wordt er over Duitschland uitgestort. Tot het Fransche leger behooren vele soldaten van beroep. Maar het Pruissische dienst- stelsel brengt alle burgers in den krijg. Zoo valt het niemand hunner mogelijk een ander te koopen en in zijn eigen plaats te zenden, als (zij hettot nog toe) bij ons. Maar daardoor treffen dan ook de rampzalige gevolgen van den strijd alle klassen der burgerij. Zoo uw oudste zoon al tot heden gespaard mogt blijven, uw schoondochter draagt het weduwkleed; de eenige zoon van uw buurman, op wien zijn zaak dreef, is gesneuveld; de oudste van uw overbuur ligt in het veld-hospitaal, zijn tweede loopt, indien het loopen hecten mag, op krukken. Is het niet om, zelfs hier ter stede, op verren afstand, bij te schreijen als men een brief ontvangt, zooals wij weten dat dezer dagen een stadgenoot van den Kijnkant ontving van een koopman, aan wien hij, naar gewoonte om dezen tijd van het jaar, een bestelling wijn had gedaan. „Mijnheer," schrijft de Duitscher, „ik had vier zonen, ze zijn allen gesneuveld; mijn zaak heb ik gequiteerd." Niets meer." BENOEMINGEN EN VERPLAATSINGEN BIJ MARINE EN LEGER. De kapt. ter zee J. P. G. Muller wordt, onder dankbetuiging, met den laatsten Aug. eervol ontheven van het commandemenl over liet Kon. Instituut voor de Marine te Willemsoord, en hetzelve, benevens de betrekking van directeur van het onderwijs, wordt met den 1 Sept. daaraanvolgende opgedragen aan den kapt.-luit. ter zee K.I\ R. Andrau, thans lsten officier-instructeur bij genoemd Instituut. BUITENLAND. België. Uit Luik wordt gemeld, dat aldaar 150 stukken van het zwaarste geschut, uit de fabriek van Krüp, doorgevoerd zijn, met bestemming naar Metz, dat welhaast regelmatig belegerd zal worden. F r a n k r ij h. Men meldt uit Parijs, dd. 29 Aug. „Het schouwspel dat Parijs thans aanbiedt is hartver scheurend; de landlieden komen met vrouwen, kinderen, vee en meubelen van alle dorpen op 25 a 30 uren in den omtrek naar Parijs vlugten. Alle stations zijn stampvol met allerlei soort van goederen, want ieder zoekt natuurlijk zoo veel mogelijk te redden. Ik heb den oorlog van nabij gezien, ik heb overstroomingen, groote branden gezien, dat zijn verschrikkelijke plagen, maar ik verklaar u dat niets te vergelijken is bij de paniek die zich thans van alle Franschen meester maakt. Allen schijnen hunne zinnen, hun gezond verstand, kortom alles verloren te hebben. Parijs is thans slechts één uitgestrekt legerkamp gewor den; de heerlijke wandelwegen van het Bois de Boulogne en Vincennes zijn thans ontzaggelijke veeparken geworden daar staan 200 duizend schapen, hier 80 duizend ossen, aan dezen kant 40 duizend melkkoeijen enz.; alle poorten die nog niet gesloten zijn laten een menigte landbouwers in, die hun koren, hun meel, hun voeder enz. medebrengen en die bepaalden last gekregen hebben om al wat zij niet kunnen medenemen te verbranden. Albert Milland, de zangerige redacteur van den Figaro, brengt in eenige treffende phrases hulde aan de helden-bevolking van Phalsburg, dat geheel verlaten en als verloren te midden van de Vogezen, welks toegangen en engten het bestrijkt, zonder communicatie, geheel aan zich zelf overgelaten, niet wetende of Frankrijk nog Frank rijk is, met energie, met wanhoop bezield, worstelt en den vijand terugslaat, met meer zedelijke dan physische kracht, daar het geheel zijn vertrouwen op God heeft gevestigd. Phalsburg worstelt en worstelt onvermoeid, ofschoon het geen soldaten meer heeft en slechts ongeoefende mobiele garden, maar zijne vaderlandsliefde en zijne wilskracht steunen het. Zij deinzen| niet terug, de heldhaftige Phalsburgers, al werden zij door eene twintigvoudige magt ingesloten, die hun alle toevoer afsneed; zij bekommeren zich er niet om, al branden reeds hunne bedehuizen en vijftig hunner woningen af; zij blijven onwrikbaar, ofschoon weêrloos, want Phalsburg heeft geen wallen als Metz, of voorraad als Straatsburg, of garnizoen als Diedenhofen. Maar die dapperen worden aangevoerd door hun comman dant Faillant, die op God en op zijn vaderland vertrouwt en daarnevens alles van zijne dapperheid hoopt. Zoo de hulp te laat mogt komen, zal men hem op de bres vinden met het kruidvat voor zich en de lont in de hand. Wanneer Phalsburg tot zijn laatsten steen, tot zijn laatste bete broods, tot zijn laatste glas water zal zijn gekomen, wanneer de laatste soldaat, uitgeput van vermoeijenis, zijn wapen uit de hand heeft laten vallen, op dat uur zal Faillant de stad doen springen en met de zijnen ouder de puinhopen en op een hoop Pruissische lijken slapen. Een verheven bed, wel waardig dergelijke helden! Als een bewijs, dat men in Frankrijk reeds lang voor den oorlog gezorgd had, wordt medegedeeld, dat uit de zakboekjes van Fransche soldaten, op het slagveld gevonden, blijkt dat hun reeds op 10 Junij, uitrustings- voorwerpen, als koppels, patronen, enz., zijn verstrekt. Hoe er gezorgd is, blijkt o. a. uit de mededeeling dat van sommige regimenten, die op het papier 3000 man telden, de ware sterkte maar 1800 man was. Men schrijft dit stelsel aan remplaceering toe. Zooals men weet, zorgt de Fransche regering zelve voor het vervangen van hen, die den dienstpligt willen afkoopen, en het blijkt nu, dat wel de afkoopsommen betaald, maar niet dat er mannen aangesteld zijn. Wie weet, hoe menig, toch reeds hoog bezoldigd ambtenaar zijn zak met dat bloedgeld vulde. - De Figaro is ontsticht door het gerucht, dat de arrestatiën te Parijs beginnen te verminderen, omdat alle gevangenissen, politie-lokalen en andere plaatsen letterlijk gevuld zijn. „Deze reden is ^en reden," zegt het blad, „kunnen niet meer spionnen geborgen worden, welnu, fusilleer de aangehoudenen en neem daarna weêr anderen gevangen! Niet ophouden met de arrestatiën, volstrekt niet er mede voortgaan, en dat nog wel op veel grootere schaal. Allen die overtuigd zijn van verraad, naar de andere wereld! Allen die verdacht zijn, opgesloten! Allen, die nutteloos zijn, de stad uit, zonder medelijden, want de verdedigers van Parijs zouden niet gaarne zich hunne rantsoenen brood door ligtekooijen zien betwisten! De hoofdstad eischt, van den kant der regering, de krachtigste maatregelen. Op de boulevards moeten niet anders dan mannen, öf reeds gewapend óf besloten hebben zich heden of morgen te wapenen. Weg met die lieden, welke met een scheel oog, na hunne vaderlandsliefde op zeer twijfel achtige wijze betuigd te hebben, door valsche tijdingen ongerustheid komen zaaijen onder de groepen die met den besten geest zijn bezield! Weg met die vrouwen, aan welke het onverschillig is te weten wie de overwinnaar of wie de overwonnene zal zijn, en die zich weinig of niet bekommeren of het een Pruis dan wel een Franschman wezen zal, welke bij den modehandelaar haar laatste rekening zal betalen, mits deze maar betaald worde! Zuivert, zuivert Parijs van de spionnen van alle soort en van de gemainte- neerden van beider geslacht, indien gij niet den eersten uwer pligten wilt verzaken, indien gij niet de verdedigers van Parijs eenerzijds aan de schandelijkheden van het ver raad, anderzijds aan de ijselijkheden van den hon gersnood wilt overleveren! De Electeur Libré zegt, dat, als het zoo voortgaat met de arrestatiën, op het laatst de eene helft van Parijs de andere helft zal gevangen nemen. Volgens de France, heeft de ontvanger-generaal te Chalons, even vóór de komst der Pruissen aldaar, de kas, waarin zich eene som van circa twee millioen frs. bevond, in veiligheid gebragt. Zoodra hij vernam, dat de uhlanen in de nabijheid van Chalons gezien waren, nam hij de kas, reed daarmede in allerijl naar Parijs en stortte de som hij de Fransche bank. Ter naauwernood had hij Chalons verlaten, of de uhlanen kwamen in zijn kantoor, waar zij niets meer vonden. De Gazette de France herinnert aan de volgende zinsnede uit de redevoering, waarmede in 1869 het hoofd van den staat het Wetgevend Ligchaam heeft geopend: „De militaire wet en de subsidiën door uwe vaderlands liefde toegestaan, hebben tot bevestiging van het algemeen vertrouwen des lands krachtig medegewerkt, en in een regtmatig gevoel van trots smaakte het zelfvoldoening toen het vernam, dat het in staat was aan alle gebeurtenissen het hoofd te bieden. De land- en zeemagt, die zoo voor treffelijk zijn ingerigt, is op voet van vrede. Het leger, dat onder de wapenen is, gaat dat van vorige regeringen niet te boven, maar onze verbeterde wapening, onze arsenalen en gevulde magazijnen, onze geoefende mobiele nationale garde, die mijne regering bezig is te organiseren, onze geheel hervormde vloot en onze vestingen, welke allen in goeden staat zijn, geven onze magt eene onvermijdelijke ontwikkeling." Maxime Ducamp draagt er toe bij om den Parijzenaars moed in te spreken, door zijn verhaal, dat hij een weenenden uhlaan had ontmoet. De oorzaak van diens droefheid was het besef, dat geen enkele Pruis levend uit Frankrijk zou komen. Die weenende uhlaan vormt een goeden pendant voor den ouden soldaat der Fransche garde, tranen stor tende bij het zien van den keizerlijken Prins, die kogels raapte. Dezer dagen is in het Parijsche Journal Offlciël eene gewigtige ontdekking vermeld, welke door den heer Victor Guérin is gedaan, die door het Fransche gouvernement met eene wetenschappelijke zending naar het Heilige Land is gezonden. Die geleerde heeft namelijk op een kilometer afstand van El Melich, het Modin der Ouden, het graf der Macchabeën ontdekt. De ruïnen, welke door de gedane opgravingen zijn ontbloot, komen, even als de situatie van het geheele terrein, volkomen overeen met de beschrijvingen, die bij Flavius Josephus en in de Apocryfe boeken daar van worden gevonden. De bekwame Fransche architect Mauss, die de koepel van het Heilige graf te Jeruzalem gerestaureerd heeft, is van Jeruzalem naar El Melich ver trokken, om afteekeningen van het graf der Macchabeën te vervaardigen. Engeland. Azamat Batuk, correspondent van de Pall MallGazette, zegt het volgende van de Fransche vrouw „De meerderheid der vrouwen is verdorven door een vadzig bestaan; zij zijn verstoken van alle soort van kennis en zij zijn physiek verzwakt door een abnormale wijze van leven. Geen harer dacht er een oogenblik aan, dat zij voor een groot gedeelte verantwoordelijk waren voor het onheil dat haar land te beurt viel. Waren zij beter onder wezen, dan zouden zij betere vrouwen, betere moeders zijn geweest. De betere vrouwen en de betere moeders zouden beteren invloed op hare kinderen en echtgenooten hebben uitgeoefend, die aldus tot betere burgers, betere soldaten, betere staatslieden zouden gevormd geworden zijn. En wie wil zelfs nu de eer van Frankrijk opofferen? De vrouwen uit de hoogste kringen want zij beginnen te spreken van bemiddeling." Van Bazaine zegt hij o. a. „Dat hij door en door soldaat is, met korte moustaches, terwijl Leboeuf een langen snorrebaard draagt, reden waarom de soldaten hem wantrouwen." Zijne beschrijving van de Fransche aanvoerders is overigens niet vleijend. Mac Mahon werd voorgesteld als zeer in zichzelven gekeerd en een gemelijk man, die niet de minste aanspraak kan doen gelden op oratorische talenten en zelfs niet in staat is om eene dépêche behoorlijk te schrijven. Allen zijn bereid om tot het laatste oogenblik te strijden, want valt het keizerrijk in duigen, dan beteekenen zij niets meer en zij blijven gaarne wat zij zijrt en dat zullen zij volgens het gevoelen van Azamat Batuk blijven, want hij gelooft, dat het Keizerrijk minstens zoolang zal duren als de Keizer leeft. Een correspondent van de Pall Mali Gazette verzekert, dat Metz totaal omsloten is; en dat het te betwijfelen staat, of de vesting genoegzaam van levensmiddelen voorzien is, om de 200,000 menschen, die geschat worden zich binnen hare wallen te bevinden, nog eenigen tijd te kunnen voeden. De Duitschers zouden niet voornemens zijn, de stad geregeld te belegeren. De inneming van Metz, meenen zij, zou hun de moeite niet loonen, daar het te ver in Fransch grond gebied ligt, dan dat zij het, na het sluiten van den vrede, zouden kunnen behouden. Met Straatsburg is het een geheel ander geval. De Daily News van 27 Aug. verzekert, dat er geen twijfel bestaat dat eenige dames van hoogen rang mevr. de Pourtales, mevr. de Batèque en de hertogin Tascher de la Pagerie, als Pruissische spionnen gevangen genomen zijn. De twee eersten zijn naar Vincennes gevoerd en iedereen verzekert, dat zij doodgeschoten zullen worden, daar de militaire geregtslioven van geene uitzonderingen weten voor het schoone geslacht. Men verneemt evenwel, dat de Keizerin haren invloed gebruikt om hare vriendin, de hertogin Tascher de la Pagerie, te redden. Er openbaart zich eene steeds klimmende dorst naar bloed in deze tijden en omstandigheden, en men zoude zich waarschijnlijk zeer verheugen in het schouwspel van de militaire executie van eenige dames, die nog gisteren de schitterendste sieraden waren van het hof der Tuileriën. Naar een ander gedeelte van het slagveld gaande (zegt een correspondent die na den afloop van den slag bij Gravelotte het slagveld bezocht): de weg was letterlijk met gesneuvelden en gewonden, met weggeworpen wapenen en ransels bedekt. Het gezigt der eersten, die in hoopen op elkander lagen, en der duizenden gekwetsten, die ik voorbij moest, maakten een verschrikkelijken indruk. De geneesheeren en verplegers, door Johanniters en vrijwilli gers ondersteund, waren reeds aan het werk; ik passeerde twee verbandplaatsen. Welk een aanblik boden dezeHon- derde menschen, wier ligchaamsdeelen van een gescheurd en verbrijzeld waren, lagen daar jammerend en kermend bijeen, op een beurt wachtende, dat de ijverige doch met werk overkropte wondheelers hunne wonden voor het eerst verbinden konden. Velen dier ongelukkigen hadden hun laatste krachten verzameld en waren op handen en voeten voortkruipend zelf daarheen gekomenanderen waren door de verplegers gedragen. Doch de dertig wondheelers en de honderd dragers die daar aan het werk waren wat vermogten ze bij al die duizenden en duizenden van slagtoffers Hartverscheurend was het aan te hooren hoe de zwaar gewonden op het slagveld de dragers, die met de ledige draagbaren aankwamen om weder nieuwe patiënten naar de veldlazeretten te vervoeren, toeriepen en met zwakke stem verzochten het eerst medegevoerd te mogen worden en hoe ze jammerden en klaagden, wanneer het bleek dat hunne beurt nog niet gekomen was. Het was te voorzien, dat een klein gedeelte slechts der slagtoffers nog dienzelfden dag voor het eerst kon ver bonden worden en de meesten hunner den ganschen nacht bloedend en door koortsaanvallen verkleumd te midden der lijken zouden hebben door te brengen! Duitschland. Een Keulenaar, bij een infanterie-regiment staande, werd door een chassepot-kogel getroffen die den mantel, dien hij opgerold om het lijf droeg, doorboorde en hem morsdood zou geschoten hebben, wanneer de man de medaille van den oorlog van 1866 niet gedragen had, waarop de kogel afschampte. Medailles kunnen dus meer diensten bewijzen dan de ijdelheid te streelen! Dat geld altijd nuttig is, weet iedereen. Zoo iemand nog twijfelen mogt of het zelfs op een slagveld dienstig is, zoo zouden wij hem kunnen verhalen van een ander infanterist, wiens leven gered werd door vier thalers, die hij in een lederen zakje op de borst droeg. De Ostdeutsche Zeitung wijst o. a. op het navolgende feit. Aan het station te Bromberg kwam een transport gewonden aan. Zoodra de trein stil stond, naderde eene dame met zes koppen bouillon. De sergeant, die met het transport belast was, en die zich zeer dapper had gekweten op het slagveld, voegde de dame toe//Geëerde mejufvrouw, zou ik u mogen verzoeken ook mij een kop bouillon te geven? Ik ben zeer vermoeid en ziek." Op snippigen toon werd hem geantwoord, dal de bouillon voor de Fransche officieren bestemd was. De sergeant werd hierover zóó woedend, dat hij een vuistslag onder het blaadje gaf, waarop de koppen stonden, zoo dat het juffertje met bouillon werd overgoten. Hoe zonderling ook op het slagveld de worp van het lot kan vallen, blijkt uit vele bijzonderheden. Van officiële zijde wordt daarvan een nieuw staaltje gemeld. Terwijl het 44ste en het 4de regiment en het 1ste bataillon jagers zeer zware verliezen leden, heeft het 45ste regiment, dat toch ook uren lang aan het vuur der Franschen was bloot gesteld, geen enkelen doodde. Dit regiment is over het geheel genomen tot heden bijzonder gelukkig geweest, want het heeft tot nu slechts één man verloren, die op een voor post stond. De correspondent van de Köln. Ztg. Julius Wickede, schrijft o. a. aan dat blad: „Niets te eten noch te drinken, geen tabak, altijd maar marcheren en tirailleren, dit waren in 1866 de klaagliederen van Steinmetz' soldaten in Bohemen, die daar waarlijk geen gemakkelijk werk te verrigten hadden; de voorhoede van het zuiderleger ondervindt nu juist hetzelfde. Men zou zich geen voorstelling kunnen vormen van de vermoeijenissen, die men den armen soldaten doet lijden vorwarts und immer vorwiirts, en pas heeft men een gevecht geleverd of men moet weêr oprukken. Er zijn infanterie- regimenten, waarvan geen man de laarzen sedert tien dagen van de voeten heeft gehad en sedert de Fransche grenzen zijn overschreden, slaapt men onder den blooten hemel.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 2