STATEN-GENERAAL.
BUITENLAND.
dat een zeer invloedrijk middel om den oorlog onmogelijk
te maken, is, te trachten te bewerken, dat geen volk den
oorlog wil. Wil het volk den oorlog niet, dan houdt het
zijn geld in den zak en zijn jongelingen te huis. Laat
zonder die twee bestanddeelen de vorsten maar vechten.
Om er toe te geraken, dat geen volk meer den oorlog zal
willen, moeten alle onderwijzers van alle natiën het zich
tot een heiligen pligt stellen hun leerlingen een onover-
winlijken afkeer vaii den krijg in te boezemen. En dat is
gemakkelijk, als men ze maar wijst, maar goed en duidelijk
en zonder eenige verbloeming wijst op de ellende, die het
gevolg is van iederen oorlog. Heeft men tot nogtoe steeds
de leerlingen aangespoord hun vaderlandsliefde in de ure
des gevaars te toonen door de wapenen aan te gorden,
laat men nu eens hier en overal er op wijzen, dat men
zijn vaderland veel beter dient door het zooveel mogelijk
vrede en rust te doen genieten. Dat men tevens overal
er naar streve, het geheele volk in zulk eene mate te
ontwikkelen, dat allen, eenigzins althans, een oordeel kunnen
vellen over de voornaamste staatkundige kwestiën; dat zij
ten minste onderscheid weten te maken tusschen hetgeen
het belang is van het volk zelf of van de regering alleen.
Laat. de scholen zich tevreden stellen met het ontwikkelen
van een flinken maatschappelijken, nationalen, zedelijken,
godsdienstigen zin, en het aankweeken van militaire neigingen
gerust overlaten aan de inrigtingen tot vorming van krijgs
lieden. Dit behoeft volstrekt niet gepaard te gaan met
het aankweeken van lafaards, of met het uitdooven van
vaderlandsliefde en gevoel van nationaliteit De oorlogs
toestand is stellig niet het uitvloeisel van het betore ik in
den mensch, maar veeleer van zijne booze hartstogten. Als
zoodanig moge hij in tijden van barbaarschheid te huis
behoorenin beschaafde maatschappijen moet geene plaats
voor hem zijn.
De schoolmeester heeft in 1866 overwonnen. Aanvankelijk
overwint hij in 1870. Moge eens van hem gezegd worden
dat hij den oorlog overwonnen heeft, door hem onmogelijk
te maken!'
Aan een schrijven van een landgenoot die o. a. de
Nederlandsche ambulances te Saarbrücken bezocht heeft,
ontleenen wij de volgende regelen:
Op een andere zaal ligt, eveneens onder bijna herstelden
een ernstige zieke, door koorts en dyssenterie uitgeput,
en die bij ons binnentreden slaapt. Aandoenlijk is het, om
te zien, hoe allen zich stilhouden, en hoe zijn naaste buurman
ofschoon zelf nog zwak, van het gezigt van den slapende
de vliegen verjaagt, die een ware plaag zijn voor de ge
kwetsten. Terwijl wij bij zijn leger staan, wordt de zieke
wakker; //veel beter", zegt hij, ons de hand toereikende,
en hij voegt er met een vrolijken lach op de lippen bij,
„zoodat ik misschien toch nog in Holland kom."
Van den eersten dag af, namelijk, dat hij hier opgenomen
werd, is het een idee fixe van hem geworden, om, zoo hij
herstellen mogt, allen in Holland te bezoeken, die hem zoo
vriendelijk hebben verzorgd,
Eenige kribben verder wenkt ons een Franschman, die
een kogel door de longen heeft gekregen en nu nog niet
dan zeer zacht spreekt. „Ziet ge, mijnheer! Ik ben het thuis
zoo goed gewoon, en ofschoon de verpleging hier onver
beterlijk is de stroomatras is zoo hard, en de Hollandsche
matrassen moeten zoo zacht zijn en Vous comprenez,
mon colonel!"
„Ik weet niet of er wel één onbezet is, mijn jongen!" is
het antwoord; „maar wij zullen zien."
Een half uur later weet de lijder, dat er morgen een
matrasleeg komt en dat hij ze krijgen zal.
Met innige dankbaarheid grijpt hij de hand van zijn
weldoener en kust haar vurig.
Vóór wij heen gaan, wenkt hij mij, „zeg hem, dat ik
Gods zegen afsmeek voor zijn grijs hoofd."
Het gewone avondbezoek is haa6t ten einde. De zon
gaat onder achter de bergen; haar laatste stralen ver
lichten de kamer, die wij thans binnentreden.
Alle patiënten slapen reeds, met uitzondering van één,
die een brief van huis heeft ontvangen. Daar hij nog te
zwak is, hem zelf te lezen, heeft juffer Marie (wie in
Saarbrücken kent haar en hare zuster niet?) naast hem
plaats genomen on ondersteunt zijn hoofd met haar arm.
Hij evenwel houdt zelf den welkomen bode in zijn bevende
vingers. De voorlezing, die door ons binnentreden een
oogenblik werd gestoord, wordt voortgezet.
....De kinderen zijn wel, en vragen duizendmaal daags,
wanneer vader terugkomt. Ofschoon de tijden donker
waren, heeft het hun nooit aan het noodige ontbroken.
Die goede oude moeder, en ik, lieve...»
Een zacht snikken belet de voorlezers te vervolgen; en
terwijl zij met vriendelijke woorden den zieke tracht op
te beuren, gaan wij verder.
Nog zie ik dat donkere kopje, door de ondergaande
zon beschenen, en hoor ik die lieve, welluidende stem
„De kinderen zijn wel....»
Aan de Köln. Ztg. wordt uit Saarbrücken van 29
Sept. over de Nederlandsche afdeeling van het Roode Kruis
aldaar geschreven: „Bij het binnenkomen der in een
hospitaal veranderde kazerne zien wij een buitengewoon
rijk voorzien depót van linnen en verbandbenoodigdheden,
een schitterend bewijs van de groote deelneming der
Nederlandsche dames. Dit depót staat onder bestuur van
mevrouw Merkus, een even hulpvaardige als onvermoeide
dame, die zich met haar echtgenoot aan de expeditie
aangesloten heeft, en tevens de directie over de 22 Holland
sche ziekenverplegers en verpleegsters voert en zelve bij
de behandeling der gewonden met bewonderenswaardige
volharding helpt. In een ander depót was niet alleen alle
noodige voorraad (eijeren, boter, vleesch, wijn,) maar ook
alle mogelijke wenschelijke zaken (vleescli-extract, gecon
denseerde melk, ingemaakte groenten, fijne confituren,
tabak, enz.) in overvloed voorhanden. Wekelijks komen
er geheele ladingen aan. Dat met zulke middelen voor
treffelijke uitkomsten verkregen worden, spreekt van zelf.
Daarover heerscht slechts eene meening, niet alleen bij de
gewonden, maar ook onder de inwoners der stad en wij
zijn het Nederlandsche comité voor de even snelle als
krachtige ondersteuning den hartelijksten dank schuldig.»
De Amerik. kapitein Papafy wil weten een optische
nachttelegraaf uitgevonden te hebben, die zeer goede dienst
zou kunnen bewijzen. De nachttelegraaf bestaat uit ge
kleurde vuurpijlen, die op een afstand van 5 a 6 mijlen
zigtbaar zijn. Eene raket kon zes verschillende [woorden
te kennen geven, 50 raketten vormen dus eene corres
pondentie van 300 woorden, waarmede men op militaire
wijze al heel wat zeggen kan. De sleutel tot de corres
pondentie is voor elk land verschillend (zegt de uitvinder)
zoodat het eene leger niet kan zien wat het vijandelijke
leger te zeggen heeft. Bazaine in Metz zou bijv. kunnen
corresponderen met de vesting Thionville, terwijl het
Pruissische leger er naar zou kunnen kijken als naar een
gewoon vuurwerk. Rekenende op het streven van de
Duitschers om van alle uitvindingen op krijgskundig gebied
partij te trekken, zegt men dat het Pruissische hoofd
kwartier reeds in onderhandeling is met den heer Papafy.
Eene keuzentaak. Onder dezen titel lezen wij van den heer
J. N. van Hall de volgende juiste opmerking
Eene edelmoedige gedachte vindt in Nederland gewoonlijk
weerklank.
En zoo was het dan ook te verwachten, dat de Vredebonden,
Vredevereenigiugen, of hoe zij meer heeten mogen, met sympathie
zouden begroet worden en ruime deelneming vinden zouden.
Op een oogenblik, dat gansche volken als waanzinnig en dronken
van bloed een vernielenden krijg voeren, waarvan het einde nog
naauwelijks is te voorzien, een krijg, die schier doet twijfelen aan
de menschelijkheid en geregtigheid, op dat oogenblik uit den
boezem der menschheid een stem te hooren opstijgen, die luide
om vrede roept, een heilig verbond der volken te zien sluiten,
waarbij de oorlog in al zijn afschuwelijke naaktheid wordt tentoon
gesteld en gebrandmerkt. O, ik begrijp het, dat doet goed, dat
geeft lucht aan het bedrukt gemoed, en vol hoop begroet men, na
de verzengende zomerhitte, het wolkstipje aan den hemel, dat
welligt bode is van den lang gewenschten verkwikkenden regen.
„Wij willen vrede", zegt men. Is dat genoeg om ook werke
lijke vrede te hebben? Of zullen onze Vredebonden zich tot edele
moedige gedachten en menschlievende plannen moeten bepalen, en
zal het feit, het onverbiddelijk feit, lagchen met hunne goed-
bedoelingen?
Wat is al niet gewerkt, eeuwen lang, voor dien eeuwigen vrede 1
In 1464 reeds was het de Hongaarsche Koning Georg Podiebrad,
die met dat doel aan Lodewijk XI van Frankrijk het voorstel
deed tot een vorstencongres. Later zijn het Hendrik IV, William
Penn, de abt de St. Pierre, die bij gelegenheid van den Utrecht-
schen vrede in 1713 daar teï stede zijn Projet pour perpe'tuer la
paix uitgaf. In 1766 werd door de Fransche academie in dien
geest een prijsvraag uitgeschreven en door la Harpe en Gaillard
beantwoord. Leibnitz, Mayer, Batain, St. Simon voerden achter
eenvolgens de pen voor dit schoone denkbeeld. Voeg daarbij de
stichting van verschillende Vrederereenigingen, waarvan de eerste
in 1815 in de Vereenigde Staten werd opgerigt, de Vredescongressen
van Brussel, Parijs, Frankfort en Londen (1848 tot 1851), en ge
hebt een nog zeer onvolledig overzigt van de verschillende meer
of min ernstige pogingen om den wereldvrede duurzaam te
vestigen.
Het heeft alles niet kunnen verhinderen, dat er krijg gevoerd
is, telkens weer en telkens bloediger.
„Wij willen vrede", zegt men, maar men schijnt te vergeten,
dat vrede niet iets is, dat op zich zelf staat en van buiten kan
worden aangebragt.
Vrede is vrucht, de kostbaarste vrucht, van de beschaving. Niet
van die valsche beschaving, die slechts bedacht is op het uitvinden
van steeds volkomener moordtuigen, maar van de ware, die ont
wikkelt en veredelt. Het werk van een Vredebond is niets meer
of minder dan het gansche werk der beschaving. Een reuzentaak
op een onafzienbaar veld.
Daar moet niet alleen gedeclameerd en gepetitionneerd worden
-daar moet worden gewerkt van onder af aan.
Verspreiding van kennis in den wijdsten kring, degelijk onder
wijs op ruime schaal, opheffing van de slagboomen, die de verschil
lende volken van elkander scheiden en vervreemden, ontwikkeling
van kunstzin, opwekking van den volksgeest tot deelneming aan
de publieke zaak, uitbreiding van de volksregten dat alles en
nog veel meer welligt (ik denk o. a. aan den algemeenen dienst-
pligt, als toepassing van het „zoo gij vrede wilt, bereid u tot den
oorlog") behoort tot de taak van een Vredebond, zoo hij inderdaad
ernstig wil te werk gaan.
Had ik ongelijk het een reuzenwerk te noemen?
Waar zooveel te doen valt, loopt men daar niet gevaar, dat de
een dit, de ander dat middel op den voorgrond zal willen plaatsen,
ten koste der eenheid, ten koste welligt van den vrede in eigen
boezem? Waarom dan niet liever een practischer weg ingeslagen?
Waarom niet de reuzentaak verdeeld, en ieder in zijn kring
in school, in kerk,, in kunstzalen, in wetgevende vergaderingen,
door het levend woord, met de pen, met de penseel gewerkt
aan dat groote werk der beschaving, dat toch eigenlijk het voor
werp is van iederen Vredebond?
Avontdben in de wolken. Na de heeren Duruof en Magnin,
heeft ook de heer Tissandier uit Parijs het waagstuk ondernomen
van eene luchtreis.
Vrijdag, den 30sten September, meldt hij, was de ballon tot
vertrekken gereed. De postdirecteur overhandigde mij 100 kilogr.
particuliere brieven, te zamen 25,000 epistels, die bestemd waren
om in Frankrijk 25,000 menschen gelukkig te maken, zoo zij ten
minste met mij uiet in de handen der Pruissen vallen.
Nadat ik mijne kooi met postduiven aan het schuitje had vast
gehecht, stijg ik met eene matige snelheid omhoog tot een afstand
van 1000 meters hoven de aarde. Eenige seconden later zweef ik
boven de fortificatiën van Parijs en naar omlaag ziende, bespeur ik
tot mijne groote verbazing nergens Pruissende omstreken onzer
hoofdstad zijn woest en verlaten; niet één menschelijk wezen op
de wegen, geen bootje op de Seine; men kreeg den indruk van
eene stad der oudheid, die sedert verscheidene eeuwen door hare
bewoners verlaten was.
Doch daar in de verte bespeur ik rookwolkjes en weldra hoor
ik de geduchte stem van het kanon. Versailies ligt aan mijne
voeten en een menigte Pruissen zie ik oostelijk van Versailies kam
peren. Ik werp een aantal in het Duitsch gedrukte proclamatiën
naar beneden en die heeren antwoorden met eene fusillade, die mij
natuurlijk niet deert.
Mijn weg naar het westen vervolgende, zie ik nog eenige
Pruissen te Rambouilletmaar voorbij Houdan zijn zij verdwenen.
Tot op 50 meters de aarde naderende, roep ik eenigen boeren toe
„Hebt ge Pruissen bij je? Neen, is het antwoord.
By het nederdalen van mijn ballon word ik plotseling door een
rukwind aangegrepen, alvorens ik den tijd had om het anker uit
te werpen.
Ik krijg een vreesselijken schok, het bootje wordt onderstboven
geworpen en het scheelde weinig of ik ware uit mijn mand geslingerd.
Al mijn ballast is reeds overboord en de ballon weigert omhoog
te stijgenik ben op dat critieke oogenblik zoo gelukkig mijn mes
magtig te worden en daarmede slaagde ik er in het anker uit te
werpen, dat onmiddelijk door de toegesnelde bewoners van Dreux
wordt gegrepen.
Aan het postkantoor te Dreux is het lot beschoren van mijne
dépêches en brieven te mogen verzenden. Wat een werk bezorg
ik die ongelukkige beambten.
Hierop treedt de schrijver in een uitvoerig relaas over den
toestand van Parijs, zijne middelen van weerstand en oaderhoud
en over de houding der bevolking.
Tweede Kamer.
De Kamer heeft jl. Dingsdag namiddag eene zitting
gehouden, waarin is ingekomen eene missive van den
heer jhr. mr. C. van Foreest, die zijn ontslag heeft genomen
als lid der kamer.
Ter tafel wordt gebragt een ontwerp van herziening van
het Reglement van Orde, met daarbij behoorende memorie
van toelichting.
Door den heer van Houten is ingediend een voorstel,
strekkende tot wijziging van eenige artikelen der wet,
regelende de belasting op het personeel.
De afdeelingen hebben hunne rapporteurs aangewezen
voor de Indische en voor onderscheidene hoofdstukken der
staatsbegrooting, dienst 1871.
Gisteren is het onderzoek vnortgezet.
België.
Door een kantoorbediende te Antwerpen, 20 jaren oud,
zijn in den vorige week tien wissels ten bedrage van
52,000 fr. gedisconteerd, waarop hij de valsche handteekening
van zijn patroon had geplaatst; daarna heeft hij zich uit
de voeten gemaakt met zijn aanstaande. Dufour is klein,
blond, bleek en tenger; het meisje is te herkennen aan
zeer levendige bruine oogen.
F r a n k r ij k.
De prefect van policie te Parijs heeft een besluit
doen aanplakken, dat ook in vredestijd en overal moest
worden genomen en gehandhaafd:
„Alle drank verkoopers, die overtuigd worden van, niet
of al tegen betaling, drank te hebben verkocht aan een
beschonken man, gewapend of niet, zal oogenblikkelijk
zijn etablissement zien Sluiten, zonder dat daardoor zijne
vervolging, overeenkomstig de strafwet, zal worden achter
wege gelaten.»
Bij een der dezer dagen in den omtrek van Parijs gele
verde gevechten is een pakket met brieven van Pruissische
officieren en manschappen in handen der Franschen gevallen.
Men heeft dit pakket aan den president der delegatie van
het Voorloopig Bewind te Tours, den heer Crémieux, gerigt,
die het, volgens 1' Union, ongeopend aan den heer von
Bismarck heeft toegezonden.
Door het Journal de Hüvre wordt berigt, dat jl.
Zondag de generaal Ambert, kommandant van de vijfde
sectie der Parijsche vestingwerken, door zijne eigene ouder
hebbenden in arrest genomen en naar het ministerie van
Binnenlandsehe Zaken overgebragt is. De manschappen
van den generaal, zijne republikeinsche gezindheid zeer in
twijfel trekkende, hebben het door het gestadig aanheffen
van den kreet „Leve de Republiek!» en door andere
soortgelijke manifestatiën zoo ver gebragt, dat hij aan zijne
officieren verklaard heeft, dat hij de republiek en het
tegenwoordige gouvernement niet als wettig kon erkennen,
zoo lang zij niet door het algemeenn stemregt bekrachtigd
waren. Een kapitein der mobile of nationale garde
antwoordde daarop, dat hij wederkeerig niet als bevelhebber
kon erkennen een officier, die de republiek weigerde te
erkennen, en verklaarde den generaal voor zijn arrestant.
Volgens den berigtgever van het Journal de Havre, heeft
de generaal Trochu het gedrag van den kapitein en zijne
mede-officieren allezins goedgekeurd en den generaal van
zijn kommando ontheven. Deze laatste bevindt zich, naar
het schijnt, voortdurend in arrest.
Volgens de Observer heeft het Fransche voorloopige
gouvernement een aantal Londensche brandspuitgasten tot
hooge salarissen geëngageerd om in Parijs dienst te doen.
In een uit Zwitserland aan le Salut Public, van
Lyon, gerigt schrijven leest men o. a.„De maarschalk
Leboeuf heeft in de gevechten van 16 en 18 (Aug.) te ver
geefs den dood gezocht. Vdór den aanvang van den slag
had hij zich met al zijne decoratiën versierd, en in groot
uniform zag men hem zijne divisie in het vuur leiden.
Hij werd door een regen van kogels bedekt; een aantal
officieren sneuvelden aan zijne zijdehij zelf echter ontving
niet eens een schampschot. Luide heeft men hem hooren
verklaren, dat hij den Keizer niet had durven zeggen,
dat hij niet gereed was.»
Emile Ollivier, de man die als een der hoofdbewerkers
van den oorlog tusschen Frankrijk en Pruissen zich zulk
eene rampzalige vermaardheid verworven heeft, bevindt
zich tegenwoordig in Italië en wel te Pollone alwaar hij
zijn verblijf houdt bij een der liberaalste en meest geachte
afgevaardigden van Piemont, den heer Césare Valerio,
broeder van den beroemden Lorenzo. Daar leeft hij in
stille eenzaamheid, zich bezig houdende met het gereed
maken van een werk in twee deelen, getiteld: „Mijn
ministerie van 2 Januarij.» Het eerste deel zal tot
opschrift dragen: „Het plebisciet» en het tweede: „De
oorlog. In het tweede deel meent hij knnnen bewijzen,
dat de oorlog noch aan den Keizer, nog aan Frankrijk,
maar aan de Pruissen geweten moet worden.