STATEX-GEXERAAL.
B ÏJI T E X L A X D.
Hoe men te Parijs te midden des oorlogs nog denkt over
de mode. Parijs, gebieder van het rijk der modes, troost u
De Pruissen mogen uwe forten bombardeeren, de hongersnood moge
u met al zijne rerschrikkingen dreigen, de heerschappij over den
smaak wij zeggen niet ovet den goeden smaak zal u, trots
de overwinningen van Germanie's legerscharen, vermoedelijk wel
resten. Gij denkt althans geen afstand te doen van die heerschappij
en de Dnitschers zullen u deze zeker niet betwisten. Dat ware al
te wreed van hen. Doch, in alle ernst, wie zou het kunnen gelooven,
dat men te Parijs thans nog aan modes denkt? En toch is het
zoo. Men zou haast geneigd zijn te gelooven, dat een soort van
instinct de toongevers of toongeefsters op het gebied der modes er
toe leidt, om bij elke verandering van saizoen het nieuwe kleedings-
programma voor te schrijven. Hoe anders is het verklaarbaar, dat
op dit oogenblik eene Parijsche dame aan hare zusters in het
modevak te Bordeaux een brief per luchtballon zendt, om haar op
de hoogte te houden van hetgeen thans te Parijs geacht wordt tot
de vereischten van een elegant dames-toilet te behooren. Ziehier
wat deze „patriotische" dame, te midden van de ellende des
oorlogs schrijft:
„In de modes zijn eenige wijzigingen gekomen, die ik u hier
opgeef.
Het kapsel heeft in de eerste plaats een groote verandering
ondergaan. De Paruiennes, zich de vlugt van sommige dames, met
grijs of rood haar of met kale kruinen, ten nutte makende die
dames deden der mode met hare onontbeerlijke paruiken geweld
aan hebben het eigen hoofdhaar, dat zoolang verborgen werd
onder den despotieken chignon, in eere hersteld. Bruine fraai
bijeengebonden vlechten en blonde prullen, even bevallig als natuurlijk
zijn sedert eenige dagen de eenige en eenvoudige tooi geworden
van het fraaije hoofd onzer jeugdige vrouwen, welke er trots op zijn,
dat zij haar schoonste parure teruggekregen hebben.
De kleedij van het saizoen onderscheidt zich door Jene groote
eenvoudigheid van garnitures. Men draagt geen of bijna geen
volants, ruches en bouillonnes. Men heeft afgezien van de pof-heupen
a la Pompadour, van de santenkraam van japonnen met overrokken
a la Marie Antoinette. Onze dames hebben teregt begrepen, dat
men in de tegenwoordige verschrikkelijke omstandigheden de oogen
van onze vaderlandslievende strijders niet moet beleedigen door een
kleederdracht, die herinnert aan de verfoeilijke regering eener favorite
en Koningin, noodlottiger, lichtzinniger en verradelijker nage
dachtenis.
De sombere kleuren zijn in zwang. Men draagt uit kieschheid
bijna geen juweelen of anderen opschik. Men wil niet met kost
baarheden pronken, nu zooveel moeders, echtgenooten, zusters en
weezen hare dierbaren beweenen, die gevallen zijn als slagtofïers
van de wreedaardige eerzucht der Fransche en Pruissische tirannen.
Het is gedaan met het overdrevene in de dames-toiletten, zooals
met de suivez mni, pince-nez, saules pleureursde schrikkelijk wijde
japonnen, enz., enz. Onnoodig te zeggen dat het overhaast vertrek
der groote dames van wijlen het Hof en van de louches inutiles,
die door Gambetta weggejaagd zijn, daarvan de oorzaak zijn.
In de hoop, dat deze wijzigingen in de Parijsche modes aange
nomen zullen worden door onze zusters in al de provinciën, die
smaak aan verstand paren en het hart op de rechte plaats hebben,
heb ik de eer te zijn, enz." N. B. Crt.
Aan No. 19 van het Hum. Sat. weekblad „Uilenspiegel," ont-
leenen wij de volgende regelen
„Eene vraag." Als men oorlog voert, en overwonnen wordt,
heeft men geld noodig. Frankrijk zal dientengevolge genoodzaakt
worden een leening te sluiten.
Als men oorlog voert, en overwint, heeft men echter ook geld
noodig. Van daar, dat de Noord-Duitsche Bond weer een leening
zal sluiten.
Maar als men geen oorlog voert, maar neutraal gebleven is en
zich in den ongestoordsten vrede verheugt, heeft men ook al geld
noodig. Zoo zal Nederland binnen kort eene leening moeten sluiten.
Vrage: Wanneer heeft men dan eigenlijk geen geld noodig.
In den beginne schreeuwde men in Parijs: „Naar Berlijn!" Iets
later heette het„Naar de grenzen Thans is het wachtwoord
„Op de wallen!"
En over een korte poos zal het heeten: „Aan het venster!
want de Pruissen trekken voorbij."
Één voordeel zullen de Franschen, wanneer het zoo doorgaat,
boven de Duitschers hebben. Als namelijk de vrede gesloten wordt,
zullen zij zich niet behoeven te ontwapenen!
Tweede Kamer.
Uit het afdeelingsverslag over het Hoofdstuk Marine
der staatsbegrooting voor 1871 blijkt, dat sommige leden
de opmerking hebben gemaakt, dat de gedurende den oorlog
in den afgeloopen zomer ter zee verkregen uitkomsten niet
gunstig voor het behoud eener oorlogsmarine pleiten. De
Fransche gepantserde vloot, waaraan ontzaggelijke sommen
waren ten koste gelegd, heeft tegen de Duitsche kusten
in de Noord- en de Oostzee niets van eenig belang kunnen
uitrigten. Vele leden kwamen echter met nadruk tegen
deze beschouwingen op, in zoover daaruit gevolgtrekkingen
ten aanzien der Nederlandsche Marine afgeleid mogten
worden. Deze kan toch met eene aanvallende scheepsmagt
als de Fransche pantservloot worden vergeleken. Had deze
een landingscorps met zich gevoerd, dan zouden de Duitschers
daardoor zeer zijn belemmerd in hunne andere bewegingen.
Het is bovendien geheel onjuist, dat de verschijning der
Fransche vloot in de Oostzee niets heeft uitgerigt; in
tegendeel, de blokkade der Duitsche zeehavens heeft den
geheelen stilstand van het verkeer en een verlies van
millioenen schats voor Duitscliland tengevolge gehad,
terwijl alle Fransche zeehavens openbleven. En de uit
komst zou nog eene geheel andere zijn geweest, indien de
Fransche vloot over een kolendepöt in hare nabijheid had
kunnen beschikken. Sommige leden meenden, dat er, in
verhouding tot den ongunstigen toestand der geldmiddelen,
te groote sommen aan de marine worden ten koste gelegd.
Van eene andere zijde is er op gewezen, dat, na aftrek van
de uitgaven voor het personeel, het onderhoud der schepen
en werven en het overige materieel, slechts één millioen
gulden wordt aangevraagd voor den aanbouw onzer pantser
schepen. Deze verhouding achtten verscheidene leden zeer
ongunstig.
Het aangevraagde crediet voor den aanbouw van een
groot gepantserd oorlogsschip voor de dienst in Nederlandsch-
Indie ad 2,700,000 gaf aanleiding tot zeer uiteenloopende
beschouwingen. Men vroeg, welke de reden is, dat de
minister, die vroeger ongepantserd materieel met groote
snelheid en krachtige wapening wilde aanbouwen, thans
zoo ver van deze meening is afgeweken. Men twijfelde,
of de grootte van dat schip voor de Indische dienst
wenschelijk is; dit schip zou althans in de haven van
Soerabaya niet onder alle omstandigheden kunnen binnen
vallen. Kleinere schepen zouden daarom verkiezelijk zijn;
er kunnen dan meer voor hetzelfde geld worden gebouwd,
die de dienst even goed en op meer dan ééne plaats
kunnen verrigten. Op de begrooting van Nederlandsch-
Indie voor 1868 was dan ook de aanbouw van een
gepantserd ramtorenschip van kleiner charter voorgesteld,
dat ongeveer /l,300,000 nioest kosten. Zou dit voorstel
de voorkeur verdienen? Maar het groote bezwaar, waarom
de meerderheid der leden zich krachtig tegen den voorge
stelden aanbouw verklaarde, was hierin gelegen, dat de
toestand onzer geldmiddelen, bij het vooruitzigt, dat nog
in zoovele andere behoeften, b. v. aan landsgebouwen, moet
worden voorzien, geene uitgaaf van bijna ƒ3,000,000 voor
iets, dat nog ten deele eene proefneming is, gedoogt. Kan
in den tegenwoordigen toestand der geldmiddelen en terwijl
het materieel voor de kustverdediging nog niet is voltooid
eene uitgaaf gewettigd zijn, waardoor voor één schip even
veel wordt uitgegeven als vier monitors zouden kosten?
Deze bedenkingen bleven echter niet onbeantwoord, en de
handelwijze des ministers werd door andere leden geregt-
vaardigd. Met één schip van 3 millioen gulden kon meer
verrigt worden, dan met 2 schepen, die te zamen evenveel
geld kostenmaar bovendien zouden onze kleine ramschepen
zooals de Buffel en de Stier, in geen geval genoeg steen
kolen kunnen innemen om Indië te bereiken, en zelfs de
Prins Hendrik zou dit niet kunnen doen.
Verscheidene leden stelden de meening op den voor
grond, dat hier beslist moet worden, of men de verdediging
van Java tegen een Europeschen vijand wil mogelijk maken.
Bij de regeling van 1866 stond dit denkbeeld vast; het
auxiliair eskader had daaraan zijn ontstaan te danken.
Wenscht men die verdediging thans prijs te geven, dan
moet dat auxiliair eskader geheel worden afgeschaft; zoo
niet, dan dient het zoodanig te worden zamengesteld, dat
daarvan goede diensten verwacht kunnen worden. Welke
keuze men doe, het is noodig, dat er iets tot stand komt.
Met één enkel gepantserd vaartuig kan elke mogendheid
thans al onze reeden en havens in Nederlandsch-Indie
afloopen en onnoemelijke schade aanrigten.
De heer de Roo van Alderwerelt heeft bij het verslag
der afdeelingen over de begrooting van den oorlog een
nota gevoegd, waarin hij op zeer uitvoerige wijze tracht
aan te toonen, dat 's ministers beweren, alsof „onze forten
en vestingen, zijn gearmeerd en tegen onverhoedschen
aanval in gereedheid gebragt," niet wel met de werkelijk
heid schijnt overeen te komen.
BENOEMINGEN EN VERPLAATSINGEN BIJ MARINE EN LEGER.
De luit. ter zee 2de kl. W. A. Arriens, laatst behoord hebbende
tot liet escader in Oost-Indië en van daar den 17 dezer in Neder
land teruggekomen, is met dien datum op non-activiteit gesteld.
De off. van gez. 3de kl. G. Franken wordt met den 11 Nov. a. s.
geplaatst op het wachtschip te Ilellevoetsluis en tevens belast met
de waarneming der pharmaceutische dienst in de maritime zieken-
inrigting aldaar.
België.
In een te Brussel ontvangen particulieren brief van
13 October, uit Parijs geschreven, wordt het volgende gezegd:
„Ondanks den verschrikkelijken staat van beleg door die
goede vrienden, de Pruissen, gaat het ons heel welalleen
moet men niet te gulzig zijn, want de levensmiddelen zijn
buitensporig duur; het blad papier, waarop ik u thans
schrijf, kost mij 10 centimes en zoo is alles naar even
redigheid; een gans kost 40 francs, een kip 18 fr., een
eend 25 fr., de eijeren (oud en slecht) 25 centimes. Een
paard kost daarentegen maar 50 fr., omdat ze voor de
slagtbank bestemd worden. Brood en wijn zijn alleen niet
duur en daarmede sterft men niet van honger.
Het is verboden over de politiek te spreken, noch vóór,
noch tegen.
Als de Pruissen naar Parijs gekomen zijn om zich te
amuseren, dan zullen zij zich vergissen, want als zo er
binnenkomen, zullen zij er geen levend menschelijk wezen
vinden.
Een mijner neefs is nog altijd in het veld; de andere is
bij de rustende en ik ben bij de nationale garde ingedeeld,
nota bene een der veteranen met mijn 64 jaren. Ik heb
met de képi op 't hoofd veel gelijkenis met een ouden
harlequin.
Parijs zal zich, op welke voorwaarden ook, niet overgeven.
Ik wil daarmede zeggen, dat de staat van beleg dus ook
niet spoedig opgeheven zal zijn."
F r a n k r ij k.
De generaal d'Aurelles de Paladines, kommandant van
het leger der Loire, heeft een toespraak tot de soldaten
gehouden, waarin hij het volgende zegt:
„Vóór alles vraag ik van u discipline en vastheid van
geest. Ik heb mij, overigens, stellig voorgenomen om elk
soldaat, die niet kloek tegenover den vijand stand houdt,
over de kling te jagen; en zoo het rnogt gebeuren, dat ik
zelf mijn pligt niet deed, dan gelast ik u mij niet te sparen,
maar mij te fusilleeren.»
Generaal Trochu heeft aan den maire van Paiijs
dd. 14 dezer een brief geschreven, waarin hij zegt, dat er
wegens het gemis van toereikende artillerie, in het open
veld niets tegen den vijand is uit te rigten; dat hij dus
weêrstand moet bieden aan het ongeduldige verlangen van
sommigen om uitvallen tegen de belegeraars te doen, welk
verlangen hij op ééne lijn stelt met den kreet: „Naar
Berlijn!" die in Julij jl. te Parijs zoo dikwerf werd gehoord;
dat hij zich door het ongeduld der bevolking niet zal
laten medeslepen, maar volharden zal bij de uitvoering van
het plan, hetwelk hij zich heeft gevormd, doch niet wil
openbaar maken en dat hij hoopt daarin niet door wantrouwen
van de zijde der bevolking bemoeijelijkt te zullen worden.
Met den aanvang van den lsten November zullen de
postzegels, die het beeld des Keizers dragen, door de post
kantoren hier te lande niet meer aangenomen worden. De
nieuwe postzegels zullen een beeld der republiek dragen
met het opschrift „Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap
De meeste Parijsche forten zijn sterk en met zwaar
en verdragend geschut gewapend. Zoo is het fort Mont-
Valériën, dat het grootste en belangrijkste is, van 72
zware stukken voorzien. Dan volgen de forten Issy,
Montrouge, Vanvres, Bicêtre, Tyry, Charenton, Nogent,
Vincennes, Rosny, en Romainville, elk met 50 a 60 stukken.
Men berekent dat de gezamenlijke forten rondom Parijs
met 1000 a 2000 stukken gewapend zijn.
De maire van Paliseau (dat allerliefste dorp in den
omtrek van Parijs, waaraan zoo menigeen aangename
herinnering heeft bewaard) was in zijne eigene woning
met een zestal Duitsche officieren aan het spreken over
de requisitiën. Er ontstond verschil van gevoelen, twist;
de maire, dr. Morére, een grijsaard van 75 jaar, verloor
zijn bedaardheid, trok een revolver en schoot in een oogwenk
de zes loopen op de officieren af. Vier van hen werden
zwaar gekwetst. De twee anderen vielen den maire aan,
die op staanden voet gevonnisd en binnen een uur
gefusilleerd werd.
Uit Dieppe wordt aan de Liberté berigt, dat Alexandre
Dumas, de vader, zich nog steeds lijdende te Parijs bevindt,
waar hem de teederste verzorging door zijne dochter en
zoon wordt toegewijd. Hij ontvangt niemandhij is door
verlamming getroffen en begint kindsch te worden.
Te Rijssel moeten dezer dagen ongeregeldheden zijn
voorgevallen. De ultra-republikeinsche partij heeft aldaar
een poging aangewend om den prefect gevangen te nemen,
de prefectuur te overrompelen en zich meester van het
bestuur te maken. De nationale garde is er evenwel in
geslaagd, de orde te herstellen. Ook te Marseille blijft de
„roode" partij ongeneigd, zich aan het bewind te Tours te
onderwerpen. De heer Esquiros schijnt aldaar de door hem
genomen maatregelen in strijd met de van hier gezonden
bevelen te willen handhaven.
- De hongersnood moet binnen Metz zijn toppunt
bereikt hebben.
Engeland.
Omtrent de tweedragt te Parijs wordt aan de Times
het volgende geschreven. Niet alleen dat onder vele
burgers eene oproerige stemming heerscht, de burgeressen
blijven niet achter. Den 12 October rukten 200 vrouwen,
met trommelslagers aan het hoofd, naar het stadhuis op,
om te eischen, dat alle mannen onmiddelijk door vrouwen
vervangen zouden worden. Toen de regering weigerde,
haar te ontvangen, dreigden zij, den volgenden dag met
gewapende nationale garden terug te zullen komen. Het
vrouwen-comité van de Rue d'Assas telt reeds 500 leden,
en stelt zich ten doel een gewapend legioen te vormen,
ten einde de gewonden te helpen, en, zoo noodig, Parijs
op de wallen te verdedigen. Haar vergaderplaats is het
Gymnase Triat. Alleen vrouwen worden daar toegelaten;
de heeren mogen het van af de tribunes aanzien. Zondag
echter wisten de heeren in de vergaderzaal te dringen:
burger Jules Allix werd tot secretaris benoemd. Deze
deelde omtrent het 8ste kwartier mede, dat daar geen
rekruten waren gevonden, dewijl er zoovele kloosters zijn.
„Dat lieg je!" klonk plotseling een stem, die bleek toete-
behooren aan den bekenden hertog de Fitz-James. Nu
ontstond een hevig tumult. De secretaris en de hertog
vliegen op elkaar toede bestuurs-tafel valt om en het
groene kleed valt over de leden der commissie, die reeds
onder de tafel lagen. De orde hersteld zijnde, werden er
twee besluiten aangenomen: 1. dat alle vrouwen verpligt
zijn de wapenen te dragen2. dat de Pruissen door
Pruissisch zuur zouden gedood worden. Dit laatste zou
plaats hebben door middel van een vingerhoed, waaraan
een scherpe koker was aangebragt, en waarmede men
slechts een Pruis behoefde te prikken om hem dood te
doen nederstorten. De mannen op de tribune zaten te
brullen van het lagchen. Nu kwam de uniformkwestie
op het tapijt. De secretaris legde een paar teekeningen
hiervan voor, waarbij een niet zeer wijde pantalon, doch
werd door een redenaar aangevallen en bespotdie op
zijne beurt duchtig door de dames toegetakeld werd,
omdat hij haar geliefkoosden secretaris had beleedigd. De
vergadering werd nu gesloten.
Op een der werven te Newcastle on Tyne heeft een
ontzettend ongeluk plaats gehad. Een in aanbouw zijnd
ijzeren vaartuig sloeg plotseling om en verpletterde eenige
arbeiders, die beneden werkzaam waren. Men weet nog
niet, hoe groot het aantal dooden is, doch reeds zijn zes
lijken te voorschijn gebragt; zes anderen kan men zien
liggen, en men vreest dat er wel 20 tot 30 zwaar ver
wond zijn.
Het vergaan van de stoomboot Cambria op de Iersche
kust is reeds kortelijk per telegraaf gemeld. De Cambria,
behoorende tot de Anchor-linie der transatlantische stoom
vaart, was een schroefstoomboot van 2000 tonnen inhoud
en met machines van 400 paardenkracht. Zij werd in
1869 te Glasgow gebouwd. Den 8 dezer van New-York
vertrokken met 170 passagiers, had zij tot jl. Woensdag
avond een vrij voorspoedige reis gehad, toen een sterke
zuidwestenwind tegen 11 uur tot een storm aanwakkerde,
te midden waarvan het schip stootte op de Inistrahull-rots,
ongeveer 7 mijlen ten zuid-zuidoosten van de hoofden bij