1870. N°. 138. Vrijdag 18 November. 28 Jaargang. BEKENDMAKING. Nog geen vrede! Uitgever Bureau: A. A. BAKKER Cz. BINNENLAND. HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT. ,,W ij huldigen het goede." Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag. Abonnementsprijs per kwartaal1.30. franco per post - 1.65. MOLENPLEIN, N°. 163. Prijs der AdvertentiënVan 14 regels 60 e.at elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend Vrijdag den 18 dezer vertrekt van hier de Oost-Indische mail via Brindisi, per eersten trein. Per eersten trein van den Helder vertrekt Baandag den 81 dezer over Harseille de mail naar Oost-Indië, China en Japan. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER, brengen ter openbare kennis, dat het TWEEDE SUPPLETOIR KOHIER VAN DEN HOOFDELIJKEN OMSLAG voor de dienst van 1870, op gisteren door den Raad vastgesteld en gedurende de eerstvolgende acht werkdagen op de gewone kantooruren ter Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing is nedergelegd. Burgemeester en Wethouders voornoemd. Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester, den 16 November 1870. L. VERHEY, Secretaris. Een lezer van de Camera Obscura weet, dat Nurks een braaf man was. Een goed huisvader, geen al te onhartelijk vriend, paste hij op zijne zaken en was misschien wel een ijverig lid van de soepcommissie. Toch was Nurks een volmaakt onaangenaam mensch in den Haarlemmer hout. De Pruissen en de Noord-Duitschers in het algemeen doen steeds aan den beroemden Nurks denken. Matig zijn zij en vroede huisvaders; zij zijn ijverig, schuwen geen arbeid. Als zij rijk worden, hebben zij het met sloven en zwoegen, soms met kruipen, maar altijd in 't zweet huns aanschijns verdiend. De wetenschap heeft groote verpligtingen aan Noord-Duitschland. Evenzoo de schoone kunsten, de muziek, zelfs de schilderkunst, en niettegenstaande het klimaat, de kunst van den beeldhouwer. Zij zijn goede, ordentelijke matige en dappere soldaten. Zij hebben denkende krijgs oversten en eene uitstekende discipline, maar.... zij zijn de onaangenaamste menschen uit den Haarlemmer hout en uit Europa. Zij kennen hunne braafheid en geven u bij elke gelegenheid, en ook zonder deze, hunne uitstekende hoedanig heden op een briefje. En sedert zij de ontdekking hebben gedaan, dat zij de eerste militaire mogendheid van Europa zijn geworden, smijten zij hunne overmagt de geheele wereld in het gezigt; sedert dat oogenblik zijn hunne tijdschriften, van de //Gartenlaube» tot de «Preussische Jahrbücher", letterlijk onleesbaar geworden, opgevuld als ze zijn met onwelriekende eigenlof en eene pijnlijke ver guizing van den verslagen tegenstander. Zij zijn erger chauvinisten geworden, dan de Franschen ooit geweest zijn. In het zwetsen met: la grrrande nation en la grrrande armée en la belle France, was iets goedhartigs, iets naïfs; een Franschman kon met het meeste vuur zitten opsnijden over zijnnous sommes a la tête de la civilisationtoch bleef hij een fatsoenlijk man, schold niet en zeide zijn buurman geene onbeleefdheden; maar een Pruis, die zijn hart op haalt aan //die Hauptstadt der Intelligenz, die Wacht am Rhein, en: Deutsche Sitte», verwekt een gevoel als van zeeziekte, zoo hevig vaart hij uit tegen alles, wat niet Duitsch is. Onlangs zagen wij twee spotprenten nit den aanvang van den oorlog, toen nog beide partijen op de overwinning hoopten. Op de Duitsche prent waren een zeker aantal soldaten naast elkander geteekend, voorstellende Pruissen, Saksen, Beijeren en de overige verbondene staten. Ieder hunner droeg een poppetje onder den arm: Pruissen: Napoleon, Saksen: Eugenie, Wurtemberg: den keizerlijken Prins, enz. En de soldaten sloegen zoo hard ze konden op zeker ontbloot ligchaamsdeel dier poppetjes, die den Keizer, zijn gezin en zijn hof voorstelden. Het andere plaatje was van Fransche afkomst. Een zouaaf, een groote forsche kerel met een goedhartig lagchend gezigt, heeft met zijn duim en voorvinger een Pruissisch soldaat, veel kleiner dan hij, die spartelt en een heel boos gezigt zet, opgetild, en zet hem voorzigtig over den Eijn. Beide deze plaatjes zijn karakteristiek, zij spruiten voort uit dezelfde overtuiging, bij beide volkeren even ziekelijk ontwikkeld: wij zijn de eerste, de magtigste natie. Maar de Duitscher, als hij overwinnaar is, maakt van zijn magt gebruik en misbruik. Openlijk ranselt hij op ignobele wijze zijn overwonnen tegenstander; de Franschman stelt zich tevreden met het gevoel zijner meerderheid en zet zijn gedemoedigde vijand over de grenzen, voorzigtig //afin de ne pas le casser." Vandaar de algemeene sympathie, die de Franschen, niettegenstaande hunne vele en grove gebreken, in de - wereld genieten. Hunne eigenliefde is onschuldig, beminnelijk zelfs. Maar wee hem, die als overwonnen in handen van den Noord-Duitscher valt; hem zullen misschien dezelfde lasten worden opgelegd, als de Franschman zoude gedaan hebben, maar buitendien -zal hij eene zee van beleedigingen moeten uitdrinken, tot den bodem toe. Had Napoleon zijn zegevierend leger tot Berlijn gevoerd, hij ware meester geweest van de vredesvoorwaarden. Ook zonder annexatie van grondgebied zoude hij het Fransche leger, dronken van roem, naar zijne haardsteden hebben doen keeren; maar Bismarck kan niet tehuis komen van voor Parijs zonder den Elzas mede te brengen. Hij kan niet, de Noord-Duitschers, de Pruissen vooral, zouden het hem nooit vergeven. Zij zijn de magtigsten, zij kunnen nemen, zij willen betaald worden voor 't bloed, dat gestort is, niet met eer en roem, maar met eene groote som gelds en land. Landbezit vooral! Hoe grooter rijk, hoe meer soldatendes te luider zal de Pruis zijn stem doen hooren in Europa! En al weet Bismarck even goed als ieder denkend man, hij, die de Franschen zoo volkomen kent, dat Frankrijk wel gedwongen kan worden tot een tijdelijken vrede, maar dat het niet zal rusten van den dag af, dat de laatste Pruis zijn grenzen verlaat, tot op dien dat hij zich zeker acht van de overwinning, hij wordt door de natie tot de inlijving van het vreemde grondgebied gedwongen. De Duitscher heeft de Fransche natie nu eenmaal onder den arm en.... geslagen moet er worden! Dit verklaart den toestand, waarin zich thans de oorlog voerende partijen bevindenbeiden willen den vrede, maar de Duitscher wil de kelk der vernedering geledigd zien, hij wil binnen Parijs trekken en Frankrijk van een provincie berooven. Niet de nederlaag, maar de vernedering brengt het eergevoel der Franschen tot razernij. Zeker de procla- matiën van eenen Gambetta zijn belagchelijk, maar zij blijven toch een protest tegen de overmagt, zij zijn de noodkreten van een volk, dat alles verloren heeft behalve de eer en dat voor die eer wil sterven; van een volk, dat ja, schatten wil betalen voor oorlogskosten, de vloot grootendeels wil afstaan, de vestingen zal ontmantelen, maar niet den vijand met muziek wil hooret^intrekken in de hoofdstad, geen provincie wil verliezen, van wier vaderlandsliefde het platgeschoten Straatsburg getuigt. Eene regering, die zulk een vrede sloot, teekende haar doodvonnis; erger dan dat, hare 'leden bleven tot aan het einde hunner dagen belast met de verachting der natie. Zoo verkeert Frankrijk in een staat van anarchie. De vrede, zelfs een schandelijke vrede, is de eenige uitkomst en geen regering wil die sluiten. En de tegenstander kan geen andere aanbieden, de Duitsche natie eischt niet alleen, dat Frankrijk worde onschadelijk gemaakt, maar ook dat het, bloedend daar nederliggend, nog worde vertrapt. De gemoedelijke Zuid- Duitschers, de bewoners van het schoone Beijeren en het wijndragende Baden zijn redelijk genoeg. Woest in het gevecht, wreed in de opgewonden ure van den strijd, zijn zij bereid den gevallen vijand de hand toe te stekenmet het gevaar is hun toorn verdwenen; allerlei trekken van overeenkomst vertoont hun karakter met dat der Franschen. Maar zij hebben de minderheid in den raad der over winnaars. De koele bedaarde Noord-Duitscher, die in het gevecht zijn kalmte behoudt om beter te mikken, is ook na den strijd bedaard genoeg om uit te rekenen, welk materieel voordeel hij trekken kan van de overwinning, welke lasten den tegenstander kunnen worden opgelegd, zonder dat hij bezwijkt, of liever zonder dat de overwinnaar zelf door overmaat van eisch te gevaarlijken wanhoop wekt van de monden der Rhöne tot de dorre heuvelen van Champagne. Reeds bij den aanvang van den krijg was dit streven merkbaar. Duitsche boeken en tijdschriften hebben zich dadelijk aan het tellen gezet. Duitsche professoren berekenden, met behulp van stoffige archiven, de sommen die Napo leon I aan Duitschland had doen opbrengenandere geleerden beijverden zich om, waar de volksstem in den Elzas en in Lotharingen zich verklaarde voor Frankrijk, historische aanspraken op deze landstreek voor Duitschland op te zoeken. En naarmate de zege grooter werd, werden de argumenten cynischer en onbeschaamder, tot dat eindelijk een man als Heinrich van Freischke durfde zeggen: //Wij moeten dien Elzas hebben, omdat het zulk een schoon en vruchtbaar land is!» Waarlijk, de vrienden van den vrede zullen nog weken lang opzien naar den bewolkten hemel, want thans is inderdaad het karakter der Franschen met dat van het magtigste deel der Duitsche natie in strijd geraakt. Voor hunne eer zullen de Franschen het uiterste doen en de Duitscher, die voor de eer ter naauwernood zijn huis zal verlaten, is hardnekkig en dapper genoeg, waar hij vecht voor wat hij begrijpt: geld en landbezit! HELDER en NIEUWEDIEP, 17 November. De wensch, dien wij in ons vorig nommer uitdrukten, dat, behalve van de Duitsche, ook van de Fransche zijde ophelderingen mogten worden gegeven omtrent de onder handelingen over een te sluiten wapenstilstand, is sedert tot vervulling gekomen. De heer Thiers heeft een verslag betreffende zijne bemoeijingen in gereedheid gebragt en dit is in den vorm eener diplomatieke nota aan de gezanten der groote mogendheden en aan die van Spanje en Turkije ter hand gesteld. De aanleiding tot de bedoelde onder handelingen wordt door den Franschen staatsman mede gedeeld in denzelfden zin als graaf von Bismarck zulks heeft vermeld. De heer Thiers deelt verder mede, dat door den Pruissischen minister in hunne zamenkomst werd gewezen op de pogingen der keizerlijke partij, die zich trachtte te herstellen; de vertegenwoordiger der voor- loopige Fransche regering had terstond daarop geantwoord, dat het keizerlijke gouvernement voor altijd afgedaan heeft. De onderhandeling over de verschillende punten van bespeking wordt in de nota verder vermeld, zonder groot verschil met het bekende staatsstuk van von Bismarck. De voorwaarde der proviandering, volgens Thiers, aanvankelijk een nevenzaak, die bij von Bismarck geen tegenstand ontmoette, werd in volgende bijeenkomsten op den voorgrond gesteld et: de eisch werd gedaan, dat, als equivalent, aan Pruissen militaire stellingen rondom Parijs zouden worden toegestaan. De heer Thiers had op dien eisch geantwoord, dat proviandering te weigeren gelijk stond met aan Parijs de mogelijkheid te ontnemen om zich eene maand langer te verdedigen, en dat een fort te eischen gelijk stond met de muren van Parijs te vragen. Het kabinet van St. Petersburg verlangt herziening van het in 1856 gesloten tractaat van Parijs, het doet troepen in Bessarabië zamentrekken en heeft een getal van 60 gepantserde kanonneerbooten in de Zwarte Zee gereed om daarmede tegen Turkije te opereren. Dit berigt, aanvankelijk verspreid, heeft groote onrust teweeggebragt en de vrees doen ontstaan, dat een oorlog in het Oosten weldra de ellende, die thans in ons werelddeel heerscht, zal ver meerderen. Te meer heeft dit berigt sensatie verwekt, omdat, naar men verzekert, de Engelsche regering er een groot gewigt aan gehecht en een ambtenaar van het depar tement van Buitenl. Zaken naar Versailles heeft gezonden, om te vernemen hoe de Pruissische regering denkt over den stap door Rusland gedaan. Prins Gortschakoff heeft in eene circulaire de noodige opheldering gegeven en legt daarin de verzekering af, dat het kabinet van St. Petersburg door haar verlangen volstrekt niet bedoelt het Oostersclie vraagstuk op het tapijt te brengen, dat het ook niet anders wenscht dan bevestiging van den algemeenen vrede. In dat stuk wordt verder er op gewezen, dat het bedoelde tractaat reeds onderscheidene wijzigingen heeft ondergaan, er: dat de Keizerlijke regering zich dus naar billijkheid ook niet meer gebonden acht aan de verpligtingen, waardoor de regten van het Russische gouvernement worden beperkt. Iu dat tractaat werd o. a. bepaald, hoe groot het aantal en de afmeting der oorlogschepen zal zijn, welke de mogend heden, wier gebied zich langs de Zwarte Zee uitstrekt, daarin zullen onderhouden. Deze bepaling wordt door de Russische regering opgezegd, zij wenscht zich daaraan niet meer te houden en geeft daarvan kennis aan de mogend heden. De algemeene grondbeginselen, in 't meergenoemde tractaat nedergelegd en waarbij Turkije's stelling in Europa bepaald wordt, wordén echter door het kabinet van St. Petersburg niet op zijde gezet. Z. M. de Koning is van zijne jongste ongesteldheid geheel hersteld. Bij besluit van 15 Nov. 11. heeft Z. M. goedgevonden, aaiT den heer E. de Waal, op het daartoe door hem, om redenen van gezondheid, gedaan verzoek, een eervol ontslag te verleenen uit zijne betrekking van minister van Koloniën, met dankzegging voor de vele en gewigtige door hem den lande bewezen dienstenen het beheer van het departement van Koloniën, ad iuterim, op te dragen aan den heer L. G. Brocx, minister van Marine. Als blijk van Zr. Ms. goedkeuring en tevredenheid wegens de redding van een op de reede van St. George d'Elmina van het schroefstoomschip het Loo over boord gevallen matroos door den konstabel G. Lap en den matroos 2de kl. A. J. van der Leest, in Sept. jl., is aan elk dezer heide op genoemden bodem dienende zeelieden toegekend de bronzen medaille, ingesteld hij besluit van den 22 Sept. 1855, alsmede een loffelijk getuigschrift. Het eereteeken tot belooning van eervolle langdurige werkelijke dienst bij de schutterijen is o. a. toegekend aan mr. J. P. Kraakman, lsten luitenant, D. Wiggers, sergeant en J. F. Lobach, muziekant, allen bij de dd. schutterij te Alkmaar; en aan A. Bakker, tamboer bij de dd. schutterij te Hoorn. Tot zetters voor 's Rijks directe belastingen zijn benoemd: te Zijpe, de heeren: J. Lanser, A. Kos, F. H. Leis en N. Kruijer; te Callantsoog, de heeren: C. Hoog- schagen, D. de Graaf, G. Kater en D. Buik.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1870 | | pagina 1