1871. N°. 5.
Woensdag 11 Januarij.
29 Jaargang.
Oudejaarsavond-mijmeringen,
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
B I N E L A 1).
HELRERSCHE
EK MEUWERIEPER (OliRAM.
„Wij huldigen het goede."
Verschijnt Dingsdag-, Donderdag- en Zaturdag namiddag.
Abonnementsprijs per kwartaal1-30.
franco per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 103.
Prijs dir Advertentiën: Vau 14 [regels 60 cent,
elke regel meer 15 cent.
Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte berekend.
Woensdag den 11 Jan. vertrekt van hier de
Oost Indische mail via Triest, per eersten trein.
Vrijdag den 13 Jan. vertrekt van hier de Oost-
Indische mail via llrindisi, per eersten trein.
Zondag den 15 Jan. vertrekt van hier de West-
Indische mail over Soutbampton, per lnatsten trein.
(Slot).
De Nederlandsclie natie in wapenenInfanterie, eavallerie
en artillerie rondtrekkende door het vreedzame Noordholland.
Bakens en signaalpalen op de duinen, de oorlogschepen op
de reede en langs de kust. De schutterijen zich oefenende
met meer goeden wil dan verkregene resultaten. De Pruissen
komenZoo was 't in Augustus. En thans zijn de miliciens
weêr aan den arbeid achter den lessenaar of met de werk
tuigen van het landbouw-hedrijf, geen gewapend vreemdeling
zette den voet op onzen bodem. De wapenen liggen in de
magazijnen, de tijdelijke verdedigingswerken zijn verlaten.
Alle vrees is verdwenen. Zoo is 't in December. In de
zomermaanden was onze vrees ongegrond, is ook niet onze
gerustheid van heden zonder voldoende oorzaak? Is onze
huurman niet gevaarlijker, magtiger, overmoediger, dan
een jaar geleden? zijn wij sterker om den aanval af te slaan?
Als de oorlogsfakkel in 1870 op onze velden ware gewor
pen, zoude het gebleken zijn, dat onze defensie onvoldoende
was; is het thans beter? Hebben wij meerdere en betere
soldaten, zijn onze schutterijen bruikbaarder, zijn onze
inundatiën beter verzekerd, hebben wij eene enkele vesting,
bestand tegen het belegeringsgeschut van den tegenwoordigen
tijd? Hebben wij manschappen genoeg voor onze stellingen,
en geweren genoeg voor onze manschappen, en patronen
genoeg voor onze geweren Heeft onze artillerie paarden
genoeg en zijn onze kanonnen in staat den strijd op te
nemen tegen vijandelijke mitrailleuses? Wie het antwoord,
het bedroevende, ontmoedigende antwoord op deze vragen
hooren wil, bij leze de verslagen in de Tweede Kamer uitge-
bragt. Hij hoore de tragi-comische historie van Nijmegen, bet
bruggehoofd, zonder brug, en hij overdenke de verbalen van
inundatiën zonder water, en forten zonder manschappen,
van halfvoltooide werken, en van palissaderingen, die geen
recruten-coinpagnie zouden tegenhouden.
Het is niet genoeg zich te slapen te leggen op de glorie
en den roem onzer voorvaderen. Tromp en de Ruyter
waren groote mannen, maar ze zijn dood; brutale kracht,
geen grootsche herinneringen verjaagt den vijand. Het is
niet genoeg te zeggenwij zijn eene zelfstandige natie, wij
willen niet geannexeerd worden, die wil moet zich uiten in
daden.
Nederland, ons Nederland! u wachten dagen van beproe
ving neemt de les ter harte, die het afgeloopene jaar zoo
duidelijk gaf, reken niet op hulp van buiten. Nog heerscht
in de wereld baatzucht en geweld, nog zijn de diplomaten
de blinde leidslieden, en de volkeren de onmondige kudden.
Geloof niet, dat de dagen der geregtigheid en der regt-
va»rdigheid aanbreken aan de kimmen. Haal uw zwaard
uit de schede, scherp het, oefen uwe kinderen in de gru
welijke kunsten des oorlogs. Want nog weent de geregte,
en lijdt de regtvaardige en lacht de magtige. Wees geregt
en regtraardig om u zelfs wil. Geregt voor de millioenen
Javanen, die u //meester" noemen, dwing ze niet om te
zaaijen, daar waar gij maaijen zult; dwing ze niet om de
vruchten te besproeijen met hun zweet, die gij u voorstelt te
plukken. Wees regtvaardig voor uwe kinderen, die arm
zijn en werken den ganscben langen dag, en ter naauwer-
nood brood hebben, wees regtvaardig voor allen die uwe
justitie noodig hebben, die uw scheidsregt inroepen. Begraaf
ze niet onder proceskosten, maar geef hun, wat zij vragen
een uitspraak naar eer en geweten voor weinig geld, maar
voor eene goede zaak. Maar vooral, ons Nederlandwees
sterk, tel uwe jongelingen en uwe mannen, leer uwe
krachten kennen; maak, dat gij u verdedigen kunt tegen
geweld, zelfs tegen overmagtDat de wateren uwer rivieren,
stroomende over de akkers, den vijand een onoverwinnelijken
grens stellen; roep de elementen te hulp, die met uwe
vaderen stredenWant op u hopen wij, in u gelooven wij,
grond, waar de vrijheid geboren is, land onzer vaderen,
dat geen vreemde ketenen dragen kan zonder schande
Wij zullen trachten onzen pligt te doeneerst in den vrede,
maar als 't moet zijn ook op het slagveld.
In vredestijd: Want wij hebben ons veel te verwijten!
Wij zijn niet getrouw gebleven aan de oude spreuk uvis
unita fortior," wij zijn niet door eendragt sterk, maar ver
deeld door partijschappen. Wij stellen personen boven zaken.
En wat wij behoorden te doen, laten wij na, omdat de
strijd der partijen al onzen tijd in beslag neemt. In plaats
van goede, billijke wetten te maken, bevorderlijk voor handel
en verkeer, trachten wij meester te worden van de minis-
teriëele zetels voor ons en de onzen. Of neen, dat doen wij
niet, zelfs dat niet. Als de toeleg gelukt is, als door
motiën, interpellatiën en discussiën de toestand der regering
onhoudbaar is geworden, dan schrikken wij terug voor ons
eigen werk, dan zijn wij, als onmondigen, verbaasd over
ons eigen succes, dan is er niemand om de met zooveel
moeite veroverde plaatsen in te nemen. En als Europa in
vlam staat, als ons land behoefte heeft aan een krachtig
gezag om inwendig te organiseren, en naar buiten op te
treden met waardigheid, dandoen wij ons te goed aan
eene ministeriële crisis! Dan houden wij spiegelgevechten,
dan roepen de conssrvativen met de Catholieken en de
anti-revolutionairen, de vrienden te zamen, en doen een
aanval op de regering, zonder de schromelijke gevolgen
van die tactiek te kunnen voorzien. De belangen van het
oogenblik, persoonlijke overwegingen, motiven van voorbij-
gaanden aard, kleine grieven en verongelijkingen zijn de
hefboomen geworden eener kortzigtige politiek. En wij,
liberalen, wij breken moedwillig de kracht onzer beginselen,
door ons te verdeelen in clubs en clubjes, door te spreken
vangeavanceerden en doctrinairen, oud- en jong-liberalen,
Thorbeckianen en PutteanenTerwijl het verschil dat tus-
schen ons bestaat hoogstens is een van opportuniteit, maken
wij er, onhandig genoeg, eene kwestie van beginselen van.
De onbesuisdheid van //het Noorden," de bedachtzaamheid
van //het Handelsblad" worden eerst breed uitgemeten, dan
overdreven, eindelijk tot staatsregterlijke beginselen verheven.
En hoe dikwerf vergeten wij niet de groote waarheden,
die wij allen willen, om te twisten over de vormen, die
ons verdeeld houden.
Laat het smartelijk jaar, dat voorbijgegaan is, ons helpen
aan hetgeen het meeste nood doet, aan //eendragt." Want
er zijn uitstekende krachten in ons land en in onze Kamers.
Mannen, van wie wij mogen verwachten, dat zij ons
regtswezen zullen verbeteren, onze legermagt inrigten op
dien voet, dat een oorlog als hij helaas! komen moet, ten
minste geene nuttelooza slagterij worde; mannen, die ons
belastingstelsel zullen zuiveren, ons credietwezen en hypo
thecair stelsel zullen ontdoen van de vele gebreken, die
het aankleven, die het cultuurstelsel en ons koloniaal
beleid zullen kroonen tot heil van Java en het moederland.
Er moet veel worden verrigt, en er kan veel worden
gedaan door eene regering, die haar tijd wel besteden wil,
en die niet leven moet van dag tot dag, strijdende om
haar bestaan in elke kamerzitting.
Hierin ligt voor ons allen, en het meest voor de jour
nalistiek een schoone taak. Dagelijks wordt de invloed
der dagbladen grooter. De wetgevende magt heeft daartoe
krachtig medegewerkt, eerst door de afschaffing van het
zegel, in dit jaar door eene verlaging van het porto, die
vooral de kleinere bladen ten goede komt. Veel is er ver
beterd zonder verdere namen te noemen, wijzen wij gaarne
op de //Nieuwe Rotterdamsche Courant", die thans zulk eene
hooge en waardige plaats inneemt onder de dagbladen;
maar nog altijd moet Nelson's mannelijk woord //Engeland
verwacht, dat ieder man zijn pligt doen zal" in de eerste
plaats het wachtwoord zijn der Nederlandsclie journalistiek.
Dat ieder, die de pen opneemt om te schrijven over de
belangen van zijne medeburgers het«zaken, geen personen,"
zicli voor oogen stelle, gereed om dwalingen te bekennen,
en voor de waarheid te strijden.
Wie ooit gevoelde hoe hoog dit ideaal staat boven de
werkelijkheid, zeker de redactie dezer courant. Maar van
welke tekortkomingen zij zich moge bewust zijn, dit meent
zij zonder vrees voor tegenspraak te mogen zeggen, dat
haar toon nooit noodeloos onaangenaam was tegen anders
denkenden, dat ze regtmatige gevoeligheid ontzag en per
sonen spaarde, waar zij zaken bestreed. Zal zij nu eene
belofte afleggen bij den aanvang van het nieuwe jaar?
Waartoe zoude het dienen? Eene uitgebreide kring van
lezers heeft ons blad gevonden. Hoe grooter het aantal van
dezen worde, des te ernstiger wordt hare taak, maar ook
des te aangenamer, niemand toch vervult gaarne de rol
eens roependen in de woestijn. Beloven, dat wij onze
getrouwe abonnenten zullen voldoen, ware aanmatigend;
en dat wij zullen trachten het te doen? Mogen wij, vriend
schappelijke lezer! veronderstellen, dat gij dat vertrouwt
ook zonder belofte?
HELDER en NIEUWEDIEP, 10 Januarij.
De verhouding tussclien den Sultan als leenheer en
zijnen leenman, vorst Karei van Rumanië is nog steels
zeer gespannen. Wie weet, als de Groote Heer eens over
eene welgevulde schatkist te beschikken had, of hij dan
niet, om eens een waarschuwend voorbeeld te stellen, een
leger naar de Donau-Vorstendommen zond, ten einde den
ongehoorzamen hospodar voor zijne aanmatiging te tuchtigen.
«Geen geld, geen Zwitsers," zegt het spreekwoord en de
verhevene Porte zal zich nu nolens volens wel blijven
bepalen tot betuiging van ontevredenheid.
Tussclien Pruissen en Oostenrijk is de verhouding thans
alleraangenaamst. Ondanks het Prager vredestractaat spreekt
van een verbod om, zonder Oostenrijk's toestemming, met
de uitbreiding van Duitschland's eenheid de Mainlinie te
overschrijden, heeft het kabinet te Weenen niets in den
weg gelegd, toen nu onlangs Zuid-Duitschland tot den
Bond toetrad. Integendeel heeft de Oostenrijksche regering
den wensch uitgedrukt, dat de vereeniging van Duitschland
moge bijdragen tot den bloei van Oostenrijk, dat door taal,
zeden en geschiedenis zoo naauw aan Duitschland verwant
is. Die vriendschappelijke betrekking maakt bij de bevol
kingen der beide rijken een zeer goeden indruk. En geen
wonder, is in die goede gezindheid geen gebrek aan
opregtheid aanwezig, dan bestaat het uitzigt op instand
houding des vredes, op verlaging der oorlogsuitgaven en
op bloei van nijverheid en handel. Moge dat uitzigt niet
als in rook vervliegen!
Van het oorlogstooneel zijn geen groote feiten te vermelden.
Het in bezit nemen van Mont-Avron door de Duitschers
schijnt binnen Parijs eene groote mate van teleurstelling
te hebben veroorzaakt. Er hebben zelfs in die stad ernstige
rustverstoringen plaats gehad, die, ze mogen dan al onder
drukt zijn, toch onrustbarende voorteekenen zijn van hetgeen
er te wachten is, als eenmaal de Duitschers vorderen met
hunne belegering. Overigens hebben tusschen de ver
schillende elkaar beoorlogende korpsen van tijd tot tijd
min belangrijke gevechten en schermutselingen plaats; de
uitslag is dan eens aan de eene, dan aan de andere zijde.
Ofschoon door die gevechten in den regel de leger-
afdeelingen meer worden vermoeid, dan dat er eene beslissing
door geboren wordt, schijnt het toch, dat het Fransche
Noorderleger het zwaar te verantwoorden heeft gehad,
indien men hetgeen de Duitsche berigten verzekeren ge
looven mag.
Hoogst gespannen is de verhouding tusschen het Itali-
aansche gouvernement en den Paus. Voor de rust en
vrede van Italië is het wel wenschelijk, dat de bemiddeling
der vertegenwoordigers van de vreemde mogendheden gunstig
moge werken en moge leiden tot eene gewenschte verzoening.
Het Engelsche ministerie is dezer dagen weder aangevuld
zonder dat daardoor het kabinet in rigting is veranderd.
Ofschoon men in Eugeland over het algemeen zeer gehecht
is aan het bestaande, hoort men daar thans toch de klagt,
dat het kabinet, uit 15 leden bestaande, uit veel minder
ministers moest zijn zamengesteld.
Het is op het oogenblik nog volstrekt niet zeker, of
Beijeren wel in den Duitschen Bond zal worden opgenomen.
Men is het daar te lande over de voorgestelde aansluiting
nog in 't geheel niet eens en velen zelfs zijn er niet bepaald
voor. Het zou voor den Koning van Beijeren, die het
voorstel deed tot Wilhelm's verheffing tot de keizerlijke
waardigheid, zeker niet aangenaam zijn als de heeren
afgevaardigden de voordragt tot toetreding tot de Rijks
eenheid verwierpen. Toen deze voordragt in den Beijerschen
Rijksraad behandeld werd, wees een der Prinsen van den
bloede er op, dat in de eenheid van het Duitsche vaderland
nog veel ontbrak; hij noemde als zoodanig Duitscli-Oosten-
rijk, Zwitserland en Nederland
Zr. Ms. transportschip Java is den 20 Nov. II. van
Oost-Indië naar Nederland vertrokken. De reis zal niet
door het Suez-kanaal worden genomen.
Zr. Ms. schroefstoomschip Willem, onder beve van
den kapt. ter zee Toutenhoofd, wordt te Soerabaija zoo
spoedig mogelijk gereed gemaakt voor de reis naar Nederland.
Zr. Ms. schroefstoomschip Soestdijk is den 1 dezer
op de hoogte van Teneriffe gepraaid door het schip Maibit,
jl. Zaturdag alhier binnengekomen. Aan boord van de
Soestdijk was alles wel. De Maibit heeft den loods, dien
men niet in Engeland had kunnen aan land zetten, over
genomen en alhier aangebragt.
Zr. Ms. drijvende batterij Neptunus wordt eerstdaags
buiten dienst gesteld en de equipage op Zr. Ms. wachtschip
geplaatst.
De netto opbrengst der door de Burgerkring Har
monie gehouden voorstelling op Donderdag 5 dezer is, in
verhouding tot het aantal bedeelden bij de verschillende
armen-administratiën, verdeeld als volgtBurgerlijk Arm
bestuur 60,91, Hervormde Diaconie 58,80, R. C. Diaconie
31,85, R. O. van de B. Clerezy 7,84, Israël. Armbestuur
7,35, Chr. Afgesch. 4,41, Doopsgez. 3,43, llerst.
Luth. f 2,94, Evang. Luth. 1,47.
De voorstelling der rederijkerskamer Anna en Maria
Tesselschade, te Koegras, ten voordeele der algemeene armen
aldaar gegeven, heeft opgebragt de somma van 75.50.