1871. N°. 19. Zondag 12 Februarij. 29 Jaargang. 3 Eene Alkmaarsehe quaestie. ïi Uitgever A. A. BAKKER Cz. «ui eau: MOLENPLEIN, IV. 163. HELDERSCHE EN NIEUWEDIEPER COURANT, "4ir mdi ut v bJ aan 131 „W ij huldigen het goede." Verschijnt Dinqsdas-, Donderdag- en Zaturdao namiddag. lbonneinentsprgs per kwartaal1.30. M franco per post - 1.65. Prijs der Adrertentiën: Van 14 'regelt 60 cent, elke regel meer 15 cent. Groote letters of vignetten worden naar plaatsruimte btrekend. kik )1. «Ie aaè jim Kot ?odi nul i Ot Woensdag den 15 Febr. vertrekt van hier de West- Indische innil over Southampton, per Inntsten trein. Woensdag den 83 Febr. vertrekt van hier de «ost Indische mail via Triëst, per eersten trein. Vrijdag den 3* Febr. vertrekt van hier de Oost- Indische mail via Brindisi, per eersten trein. Burgemeester en wethouders van Alkmaar waren echter tan een geheel ander gevoelen. Zij meenden, het kon niet in des wetgevers bedoeling liggen zulk een, in hun oog ondergeschikte rol toe te kennen aan het hoogste admini stratief gezag der gemeente. Slechts als handhavers der wettegenwoordig te zijn bij het examen, zonder eenigon invloed op de beoordeeling daarvan te blijven, scheen hun beneden hunne waardigheid. Zulk een hoog gevoel van eigenwaarde in een regeringscollegie is op zichzelf geenszins af te keuren. Mannen, die zichzelf in het hun toever trouwde gezag respecteren, zullen minder dan anderen in de verzoeking komen daarvan misbruik te maken, en 't publiek zal bevrijd blijven van vele regeringskunstjes, die ten minder gevoelig collegie ligtelijk aanwendt om zijn doel te bereiken. Echter de ondervinding toont, dat het daarvoor niet altijd behoedt. Over de opvatting van de taak, die de wet aan het dagelijksch bestuur opdraagt, kan verschil zijn, wij voor ons vinden die zeer eervol, het ambt van regter achten we hooger, dan dat van deskundige, die den regter voorlicht, wtar men kan anders oordeelen, men kan deskundige wenschen te zijn. Maar daartoe zijn geheel andere bekwaam heden noodig. Art. 1 der aangehaalde wet noemt niet minder dan 15 verschillende vakken van meer uitgebreid lager onderwijs op. Bij een vergelijkend examen is het niet voldoende, dat de examinator zelf hoofdonderwijzer zij, dat is het minimum van bekwaamheid in alle die vakken bezit, maar hij moet in elk derzelve eene specialiteit zijn. Hij moet de mate der kennis ook van dien sollicitant beoordeelen, die van een dier vakken eene bijzondere studie mogt hebben gemaakt. Is het nu denkbaar, dat burgemeester en wethouders in dat geval verkeeren? Immers neen, maar als zij geene specialiteiten zijn in vrouwelijke Landwerken, zingen en geschiedenis, welke waarde heeft dan hun oordeel over het vergelijkend onderzoek in deze en in zoovele andere vakken, waarvan zij evenmin eene studie hebben gemaakt? 't Is gelijk aan dat van een blinde over de kleuren. Of liever minder. Een blinde kan men met eenige welbespraaktheid aan het verstand brengen, dat een oordeel over kleuren geheid buiten zijn kring ligt, maar iemand, die bijziende is, zal zich veel moeijelijker laten overtuigen. Het collegie van het dagel. bestuur behoort in de overgroote meerderheid tot het gevaarlijke ras der halfdeskundigen, der menschen, die klokjes hebben hooren luider, zonder naauwkeurige kennis van den klepel. Als alle beschaafde lieden, hebben zij van de meeste vakken vin meer uitgebreid lager onderwijs eene voor het dagelijksch l^ven voldoende kennis en het groote onderscheid, dat tusschen deze kennis, die wij allen bezitten en die weten schap, die alleen deskundigen verkregen hebben, gevoelen zij niet, juist omdat zij geene deskundigen zijn. Het zal dus zeer gevaarlijk zijn op hun oordeel af te gaan, zelfs als dat omringd is met alle mogelijke waar borgen, en teregt heeft de wetgever B. en IV. van alle werkdadige deelneming aan het examen uitgesloten. Veel minder nog kan het opgaan, dat B. en W. zich geregtigd achten hunnen algemeenen indruk, van het examen ver kregen, stellen tegenover de met zorg opgemaakte resultaten der deskundigen. Ja, het geval is denkbaar, dat én de schoolopziener én de door hem geraadpleegde deskundigen buitengewoon onbekwaam zijn en in het geheel niet berekend voor hun taak,' terwijl dan tevens burgemeester en wet houders emeritus onderwijzers of althans »Eachmanner» in zake van onderwijs zijn. In zoodanig geval zonde het oordeel over de bekwaamheid der sollicitanten, uitgebragt door B. en W., meer waarde hebben dan dat der des kundigen. Maar, waar verschil bestaat tusschen de beide autoriteiten, is het tienduizend tegen een tienduizendste te wedden, dat B. en W. de verhouding van de bekwaam heden der sollicitanten slechtjen de deskundigen deze juist zullen beoordeeld hebben. Bij eenig nadenken is er ook ntoeijelijk eenig gewigt te hechten aan het argument, getrokken uit de waardig heid van de collegiën van dagelijksch bestuur in de ver- •chillende gemeenten. Die waardigheid kan volstrekt niet medebrengen, dat zij geacht worden alles te weten. Ging dat stelsel op, dan moest bijv. de militieraad eveneens bevoegd zijn een loteling, door de geneeskundigen wegen» 1'gchaamsgebreken onbruikbaar voor de dienst verklaard, in te lijven, op grond, dat de raad een anderen totaal in druk van 's mans ligchaam gekregen had. Toch gelooven wij ons niet te bedriegen met te veronderstellen, dat de burgemeester en de wethouders van Alkmaar, als ze eens krachtens art. 76 van de wet op de Nationale Militie zitting verkregen in den militieraad, zich wel zouden wachten met dit beweren voor den dag te komen. En waarom is het nu vernederender in het eene geval dan in het andere, de voorlichting in te roepen van deskundigen. Schandelijk is het, niet te weten wat men weten moet, maar in alle andere gevallen is eene bekentenis van onkunde een daad van lofwaardige eerlijkheid. Het tweede argument, dat het dagelijksch bestuur der nu al zoo dikwijls genoemde gemeente, aangevoerd heeft ten betooge, dat het rapport van den schoolopziener, con staterende de resultaten van het vergelijkend examen, niet voor hetzelve verbindend moet worden geacht, is van een geheel anderen aard. Het is een soort van juridisch argument met een letterknecht-achtigen bij-smaak. De wet zegt nl., burgemeester en wethouders maken de voor- dragt, waaruit de gemeenteraad den hoofdonderwijzer moet kiezen, ep, niet naar, maar na een vergelijkend examen. Niet naar, d. i. volgens den uilslag van zoodanig examen, maar na, d. i. eenvoudig als het heeft plaats gehad. B. en W. moeten dus wel een vergelijkend examen doen houden, maar zij zijn niet verpligt zich daaraan te storen zoodoende wordt het wettelijk voorschrift, eene tijdibepaling, niets meer. Na hetgeen wij in een vorig artikel schreven, behoeft het geen betoog, dat de wetgever zulk eene uitlegging nimmer heeft gewild. Schoolmeesters, zelfs hoofdonder wijzers, zijn, ongelukkig genoeg! zelden menschen van fortuin. Ze bijeen te roepen uit alle hoeken van het land, ze gedurende twee, drie dagen te onderwerpen aan een dikwerf pijnlijk onderzoek, den schoolopziener en zijne assistenten te doen arbeiden, om dan te zeggen: de heeren worden bedankt, wij zullen er eens over denken of wij gebruik zullen maken van de resultaten van al die moeite en kosten, is... nu ja! wat is het? is te gek! Inderdaad is er van hoogerhand op gewezen, dat de uitdrukking, door de wet gebruikt, eene bepaalde beteekenis heeft. Zij laat aan het dagelijksch bestuur de vrijheid om de volgorde der candidaten op de voordragt te wijzigen no. 1 van de puntenlijst behoeft niet no. 1, hij kan zelfs no. 6 van de voordragt zijn, maar de redenering, die zoude aanwijzen dat hij geheel kon worden uitgesloten, is in elk opzigt onjuist. Eindelijk werd door het dagelijksch bestuur opgemerkt, dat toch in elk geval de wet wil, dat de voordragt aan den gemeenteraad door B. en W. in ovtrltg met den districts-schoolopziener wordt opgemaakt en dat er van overleg toch wel geen sprake kan zijn, als eene der partijen (in dit geval de schoolopziener) volstandig weigert van zijn gevoelen af te wijken, en dat de wetgever toch wel niet hunne medewerking zoude hebben ingeroepen, indien hij van oordeel ware geweest, dat B. en W. in deze tot oordeelen onbevoegd moesten worden geacht. Dit argument berust op eene verwarring tusschen de verschillende stadiën, die de zaak doorloopt. Niet tot het opmaken van de puntenlijst, die den uitslag van het vergelijkend examen vaststelt, treedt het dagel. bestuur in overleg met deu schoolopziener, maar tot dat der voor dragt; d. i. zij treden met hem in overleg of, en om welke reden, de volgorde der candidaten op de voordragt eene andere of dezelfde moet zijn, dan die is aangewezen door het examen, maar onmogelijk kunnen B. en W. daaruit het regt ontleenen, om zelfs niet met medewerking van den schoolopziener, en dus nog veel minder tegen diens wil personen, die bij het vergelijkend examen gebleken zijn niet tot de bekwaamsten te behooren, met de eer der plaatsing op de voordragt te begiftigen. Men vergete niet, dat de werking van het examen tweeërlei is, het wijst aan, wie bekwaam, maar tevens wie bepaaldelijk niet bekwaam en geschikt is, en dat dns door eene keuze te doen uit personen, die niet behooren tot de hoogst aangeteekenden van de puntenlijst, men vrij zeker een ongeschikt persoon stelt aan het hoofd eener school. De theorie van het dagelijksch bestuur der gemeente Alkmaar is dan ook ten eenenmale door den minister van Binnenlandsche Zaken, tot wien zich de districts-school opziener had gewend, verworpen, waardoor zich dit collegie gedwongen heeft gezien, eene nieuwe voordragt zamen te stellen. Maar in onzen tijd van schoolbeweging blijft de vraag nog altijd belangrijk, eene ministerieele aanschrijving is geen vonnis in hoogste ressort, geen wet. De zaak kan zich weêr voordoen, en nergens meer dan in zaken van onderwijs moet bij ons het publiek toezien, dat ieder blijve binnenide aangewezene grenzen. BINNENLAND. HELDER en NIEUWEDIEP, 11 Februarij. Met belangstelling wordt het oogenblik verbeid, dat de uitslag der stemming voor de Nationale Vergadering in Frankrijk zal bekend zijn. Hetgeen daarvan op dit oogen blik reeds bekend is, doet ons bij vernieuwing blijken, dat, moge in de steden de republikeinsche partij verreweg de overhand hebben, op het platteland de gematigden en de monarchalen de zege behalen. De nood te Parijs wordt langzamerhand gelenigdwaggons met levensmiddelen komen nu aldaar aan en zijn er hoogst welkom. Koningin Victoria heeft eergisteren de zitting van het Britsche Parlement in persoon geopend. Zij wijst in hare troonrede op de wenschelijkheid, dat, nu er weldra zal moeten beslist worden over oorlog of vrede tusschen Frankrijk en Duitschland, gematigdheid en voorzigtigheid de oorlogvoerenden mogen bezielen. H. M. hoopt, dat er een vrede zal tot stand komen, die met de eer en de veilig heid der beide natiën zal strooken. Omtrent de conferentie, thans te Londen vergaderd, uit II. M. de hoop, dat er bij de vertegenwoordigde mogendheden eene hartelijke zamenwerking moge gevonden worden, opdat, in een ver zoenenden geest, eene herziening van het Parijzer tractaat van 1856 moge tot stand komen. De beide Huizen van het Parlement hebben, ca eenige discussiën over de buitenlandsche staatkunde, en inzonder heid over de Zwarte-Zee-Conferentie, een adres van antwoord op de troonrede aangenomen. In het Lagerhuis heeft de minister van Oorlog de indiening van een wetsontwerp tot reorganisatie van het krijgswezen aangekondigd. Blijkens een bij het Departement van Marine ontvangen berigt, is het transportschip met stoomvermogen Java, onder bevel van den kapt.-luit. II. P. van Boneval Faure, den 30sten December 11. aan de Kaap de Goede Hoop aangekomen. Voordragt in 't gebouw aan de Vischmarkt, Dings- dag avond ten 7 ure. Onderw-rp: Wet en Evangelie, Matth. XI 11. De heer P. H. Hugenholtz, van Amsterdam, hield eergisteren avond in het lokaal MusisSacrum alhier de aange kondigde lezing. Het onderwerp des sprekers was: De geschiedenis der paedagogie, en als uitvloeisel daarvan wenken betreffende opvoeding en onderwijs, meer bepaald met het oog op de middelbare school. Verre zij het van ons op de belangrijkheid van het onderwerp, of op de wijze van behandeling iets af te dingen, maar dit meenen wij te mogen verzekeren, dat voor de groote meerderheid der toehoorders deze lezing weinig aantrekkelijks had. Het is ons niet bekend, of de heer H. deze voordragt ook elders heeft gehouden, welligt is men op andere plaatsen meer gesteld op uitsluitend wetenschappelijke lezingen. Het kan zijnmaar ongetwijfeld zou de spreker meer algemeen hebben voldaan, indien hij zich op een gebied had begeven, waarop hij de algemeene aandacht had kunnen bezig houden. Een bedriegelijke industrie wordt dezer dagen gedreven door Engelsche koopliedendie ons land afreizen en manufacturen te koop aanbieden tegen schijnbaar lage prijzen, doch welke manufacturen volgens het oordeel van deskundigen, bijna zonder waarde zijn. Z. K. H. Prins Erederik heeft ter gelegenheid van den eersten Febr., den geboortedag van wijlen zijne gemalin, aan de armen der stad Delft, waar het stoffelijk overschot der Prinses is bijgezet, een gift van ƒ1000 geschonken. Beroepen te Holijsloot c. a. de heer J. Bölger, pred. te Oudorp. Naar men verneemt is op Wieringen de bus voor de St. Pieterspenning uit de Roomsche kerk gestolen, open gebroken en ledig in een weiland teruggevonden. In de gemeenten Schagen, Barsingerhorn, Wieringer- waard, Nieuwe- en Oude Niedorp en Winkel circuleert ter teekening een adres aan Z. Exc. den minister van Binnenl. Zaken, houdende verzoek, dat door de hooge regering worde teruggekomen op het besluit van 27 Januarij 11., inhoudende dat afmaking van longziek rundvee van rege ringswege, in de provinciën Noord-, en Zuid-Holland en Utrecht, voorloopig tot 1 Julij a. s. wordt gestaakt. Adressanten dringen aan op zoo spoedig mogelijk weder in te voeren toepassing der wet van 20 Julij 1870 (Staats blad No. 131) tot regeling van het veeartsenijkundig staatstoezigt en de veeartsenijkundige politie. Dit petitione- ment is het gevolg eener bespreking in de vergadering der afdeeling Waard en Groet der Holl. Maatsch. van Landbouw. Adressanten wijzen nog in het verzoekschrift op het belang van den veehandel op Engeland, en geven den minister in overweging, om, ingeval er bezwaren van financiëlen aard bestaan, een wet tot heffing van boomgeld op het iundvee bij de vertegenwoordiging in te dienen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1871 | | pagina 1