STATEN-GENEBAAL.
Benoemingen, enz
BUITENLAND.
in de 274ste Staats-loterij gekocht, maar ze, door de tegen
kanting zijner echtgenoote, weldra weder verkocht. Voor
dit feit, volgens het oordeel van den rogter te Hoorn,
eene overtreding van art. 12 van het Keizerlijk decreet
van 13 October 1812, strafte deze hem met eene boete
van f 1500. Van dit vonnis kwam de man in appel bij
het Prov. Geregtshof in Noordholland en daarna bij den
Hoogen Raad. Den 9 Mei zal het O. M. conclusie nemen.
Te Amsterdam zijn jl. Dingsdag de eerste peulen en
doperwten uit Roelofsarendsveen aangevoerd.
In het jaar 1870 zijn te Amsterdam 2143 personen
wegens dronkenschap in verzekerde bewaring geweest.
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, hebben,
naar aanleiding van het voorstel der heeren Jager c. s.
tot onderzoek van de vraag der vervanging van de kermis
door andere volksvermakelijkheden, aan den Raad voorgesteld
de geleidelijke afschaffing van do kermis; tot 1875 inge
sloten zal zij beperkt zijn tot één week en na 1875 worden
afgeschaft. Vermits de zorg voor vermaak niet behoort
tot de taak van het openbaar gezag en het gemeentebestuur
bij de kermis niet handelend en organiserend optreedt,
zijn geen andere volksvermaken van gemeentewege voor
gesteld. Deze zijn aan particuliere vereenigingen over
gelaten. Dezer dagen is ingekomen een adres met 3500
handteekeningen tot behoud van de kermis.
Door den raad der gemeente Haarlemmermeer is
benoemd tot hulponderwijzer aan eene der openbare scholen
aldaar de heer B. van Cornewal, te Oostereind op Texel.
Jl. Maandag werd te Haarlem de nieuw ingestelde
voorjaars paarden- en ledermarkt gehouden. 283 paarden
waren aangebragt en ofschoon de handel stug was, ten
gevolge der tijdsomstandigheden, werden toch hooge prijzen
besteed; o. a. werd een span raspaarden verkocht voor
ongeveer 1700. Overigens wisselden de bestede prijzen
af van 300 tot 40. Omstreeks 50 paarden waren
aangegeven ter mededinging naar de prijzen, die door het
Comité voor de belangen der Haarlemsche paardenmarkt,
voor een gedeelte door bijdragen van de gemeente Haarlem
daartoe in staat gesteld, waren uitgeloofd. De uitslag der
keuring is geweest, dat de volgende prijzen zijn toegekend:
voor paarden van inlandsch ras: aan B. Biesheuvel, te
Haarlemmermeer, voor een hengst 50; aan A. v. Velsen,
te Schiedam, voor een span paarden 50; aan T. Lange-
veld, te Amsterdam, voor een span paarden 50; aan
Gebr. Kardol, te Haarlemmermeer, voor een 5jarig paard
50; aan de wed. A. Thooft, te Haarlemmermeer, voor
een 4jarig paard 50; aan C. J. Peters, te Haarlem, voor
een chaispaard 50; voor paarden van buitenlandsch
ras: aan H. van Wickevoort Crommelin, te Berkenrode,
voor een hengst 50; aan B. A. baron van Verschuer,
te Heemstede, voor een span paarden ƒ100; aan denzelfde,
voor een 5jarig paard 50aan N. J. Imming, te Haar
lemmermeer, voor een 4jarig paard 50; aan B. A. baron
van Verschuer, te Heemstede, voor een zadelpaard 50.
De prijs van 50, uitgeloofd voor den paardenhandelaar
die de beste verzameling paarden aan de markt bragt,
werd toegekend aan A. van den Berg, te Haarlem.
Te Leiden werden in de afgeloopen week als door
pokken aangetast aangegeven 90 personen. In de voor
gaande week bedroeg dat getal 70. Het karakter der
ziekte wordt gelukkig niet heviger.
Men schrijft van den Rijnkant aan de L. Crt.
Het vee is in de weiden, hoofdzakelijk omdat er geen
wintervoeder meer voorhanden is, echter niet omdat de
weiden van gras zijn voorzien. Dat begint nog maar zeer
langzaam te ontspruiten. Er is wat veel regen gevallen,
die door verscheidene donkere dagen werd opgevolgd, ter
wijl eene zachtere weersgesteldheid, zoo die nu en dan
zich doet gevoelen, telkens door koude wordt afgebroken.
Maart was meer zijnen naam van lentemaand, dan April
dien van grasmaand, getrouw.
Bij Voorburg zijn jl. Zaturdag drie kinderen van 8
en 9 jaar gevonden, die dien nacht onder een boom hadden
geslapen, na den vorigen dag uit Leiden een kudde schapen
gevolgd te zijn langs den Haagschen straatweg.
Te 's Gravenhage overleed jl. Maandag de heer
B. J. Elias, oud-gouverneur-generaal der Nederlandsche
West-Indische bezittingen.
Jl. Maandag had te Delft eenige ondeugende bengels
de stoutheid, om het stroo, enz. dat zich in de vuilnisbak
bevond van de infanterie-kazerne, op de paardenmarkt, in
brand te steken, waardoor, zoo het niet bij tijds was ontdekt
alligt een ongeluk had kunnen ontstaan. Een korporaal
nam de belhamel van het troepje in arrest en zou hem,
op last van zijn chef, naar het bureau vau politie over
brengen, maar in de Daelstraat gekomen, werd hem de
doortogt door een aantal moeders betwist, wier medelijden
(schoon misplaatst) voor den knaap was opgewekt. Onze
korporaal was te ridderlijk om tegen het zwakke geslacht
geweld te gebruiken, en maakte dus met zijn arrestant
regtsomkeert naar de kazerne. Nadat de delinquent, voor
zijne straf eenigen tijd in de politiekamer had doorgebragt,
en nadat hem door een inmiddels ontboden inspecteur van
politie duchtig de les was gelezen, werd hij op vrije
voeten gesteld.
Na groote krachtinspanning van honderden menschen
om den ringdijk van den polder Ertveld en de Vliert te
's Bosch te behouden, is jl. Maandag nacht de zoogenaamde
kleine sluis voor den dran<* van het water bezweken en
ruim 800 bunders werden in enkele uren met gèraiddeld
één nieter water bezet. De schade is onberekenbaar, daar
meest alles bebouwd was of met vee bezet. Men zegt, dat
enkele beesten zijn verdronken. Hot Boschveld en de May
zijn nog droog, en mogt de toestand der bovenrivieren iets
gunstiger worden, dan bestaat er alle hoop, dat deze pol
ders zullen behouden blijven.
Bij den heer Cornelisse, koek- en banketbakker,
peperment- en chocolaadfabrikant, op den Hoogen Steenweg
te 's Bosch, is aan het raam een peperkoek, bestemd voor
de Pius-loterij, tentoongesteld, die een waar kunststuk
in dat vak kan genoemd worden. In het midden is een
medaillon en bas-relief van suiker gemaakt, voorstellende
Christus met Petrus op zee gedurende een storm, waarvan
teekening en kleuren zeer schoon en der bezigtiging over-
waardig zijn.
Te Breda is de pokziekte aan het afnemen, 84 van
de 213 aangetaste ingezetenen zijn overleden; bij het gar
nizoen hebben zicli 101 gevallen voorgedaan, waarvan
22 overleden.
Men meldt van Graauw (Zeeland), dat op de stallen
van den landbouwer G. van Campen, de besmettelijke
lenden-typhns is uitgebroken, waaraan reeds drie paarden
bezweken zijn.
Uit Tielerwaard berigt men, dat pere- en kerse-
boomen reeds in vollen bloei staan.
Tot rentmeester van het Oude en Nieuwe Gasthuis
te Zutphen is benoemd de heer B. Sleijsen, spoorweg-
opzigter te Breda.
Tijdens een onweder op jl. Vrijdag sloeg te Itterbeek
de bliksem in de woning van den veenarbeider Klein
Vrielink, waardoor de manen vrouw gedood en het gelieele
huis met inboedel, benevens twee koeijen, een prooi der
vlammen werden. Een klein kind, dat zich op de schoot
der moeder bevond, schijnt door den bliksem niet getroffen
te zijn, en is, met nog een kind van 3 jaar, uit den brand
gered.
Aangaande het reeds voor een aantal dagen kort
vermelde vergaan van het stoomschip Kestrel, waarop
emigranten uit Apeldoorn en Deventer zich bevonden,
wordt aan de Arnh. Ct. het volgende berigt:
„De boot Kestrel, kapitein Dunipace, Zaturdag nacht
van Rotterdam naar Huil gaande, werd met de 140
passagiers, voor het grootste deel landverhuizers, door de
van IIull naar Londen bestemde boot Franklin zoodanig
aangevaren, dat, met achterlating van bijna alle goederen,
naauwelijks tijd overbleef, om op die ook zwaar geteisterde
boot over te gaan. De wanhoop, die zich van allen
meester maakte, nog verhoogd door het geschrei van de
in doodsangst verkeerende menigte, waaronder vele kinderen,
die van het eene schip op het andere werden overgeworpen,
daarbij het over boord vailen van twee der passagiers,
die evenwel nóg gelukkig gered zijn, en de heerschende
volslageu duisternis, gaat alle beschrijving te boven. Tot
groot geluk kwam op de noodseinen de Eugénie, kapitein
Walker, van Rotterdam naar Grimsby, ter adsistentie aan,
waarvan de kapt. met de meeste bereidwilligheid, waarvoor
hem alle lof toekomt, de passagiers overnam en, na lief
derijke verzorging, Maandag morgen allen te Grimsby aan
wal bragt. Als oorzaak dier ramp wordt ons vermeld, dat
door den zwaren mist de seinen niet opgemerkt konden
worden. Van de Franklin, die zou trachten Yarmouth te
bereiken, is ons nog niets met zekerheid bekend. De
Kestrel verdween ongeveer een uur daarna in de diepte.»
Aande linnenmarkt te Deventer waren 514 stukken
gebleekt, 33 ongebleekt en 29 servetgoed. Men besteedde
40 h 60 cent per meter.
Het hooi is in de omstreken van Wijhe zoo hoog in
prijs, dat het jl. Zaturdag tegen 40 per 500 kilogram
is verkocht.
Aan de jl. Dingsdag te Leeuwarden gehouden tweede
voorjaars-paardenmarkt, waren omstreeks 100 paarden aan
gebragt, die gedaan werden van 25 tot 425. Voor de
beste soorten bestond veel kooplust.
De jaarlijksche publieke veiling van rundvee, afkomstig
van de boerderijen der Maatschappij van Weldadigheid,
heeft op 26 April te Willemsoord en op 27 April te
Frederiksoord plaats gehad.
Den eersten dag zijn 62 en den tweeden dag 54 stuks
verkocht, gezamenlijk voor 14157, terwijl nog ruim 30
stuks vee zijn ingehouden.
Alleen het vette vee werd voor hooge prijzen verkocht;
kalven en afgekalfd vee waren, in vergelijking met vroegere
jaren, laag in prijs.
Dezer dagen zijn drie heeren per zeilboot over het
Schildmeer naar Appingadam vertrokken, om daar een
bezoek af te leggen. Op de terugreis moeten zij, men
weet nog niet hoe, op eene treurige wijze zijn omgekomen.
Twee althans zijn dood met het bootje aangedreven.
Uit Yeddo wordt dd. 11 Maart gemeld, dat een der
voornaamste leden van het tegenwoordig bewind aldaar in
den nacht van 26 op 27 Febr. is vermoord. Een 25tal
personen drong zijn woning binnen, troffen hem met hunne
sabels en sloegen hem eindelijk het hoofd van den romp.
Overal heerschen onlusten. In de prov. Bungo heerscht
volslagen oproer tengevolge der hooge belastingen.
De aardenwerken ten behoeve van de spoorweg van
Yokohama naar Yeddo zijn bijna allen gereed; op sommige
plaatsen zijn de rails reeds gelegd. De werkzaamheden
worden met kracht doorgezet.
Te Yokohama heeft een brand gewoed, waarbij 200 a 300
huizen een prooi der vlammen zijn geworden.
Gedurende de jongste Vasten hield een prediker
een zeer welsprekende rede, toen een zijner toehoorders,
een zeer geletterd en geestig man, maar begaafd met een
buitengewoon excentriek karakter, uitriep: „Dat is van
Fénélon, die passage!» De redenaar lette niet op die inter
ruptie, en vervolgde zijn preek, doch werd een oogenblik
later weder in de rede gevallen door den uitroep: „Dat
is van Bossuet!»
Toen achtte de prediker het noodig een woordje te ant
woorden en sprak de volgende woorden tot den bemoeial
Mijnheer, zoo gij op die manier voortgaat met mij in de
rede te vallen, zal ik mij v.erpligt zien u door den kerke-
knecht de deur te laten wijzen. „O! dat is van u!»
antwoordde de ander met de grootste koelbloedigheid.
„Lef.ken-Sermof.x. Een woordje over Schoonheid» dit is
de titel van een artikel in het N. v. d. D., waarin, met bestrijding
van vader van Alphen's veroordeeling van het schoonheidsgevoel
de bewering wordt volgehouden, dat het niet aangaat om, bij al
het gebrek wat er in de wereld is, nu ook niet langer het schoone
en goede te mogen bewonderen, liefhebben en koesteren. De
schrijver vervolgt:
IJdelheid... o ja, als dat lief gezigtje, om met het ligchamelijk
schoon te beginnen, niets is dan een lief gezigtje... daar weten wij
alles van...ijdelheid ja, als de schoone kunsten, gedachtenloos, zonder
ernst en ijdellustig alleen zich zelve behagen in haar schitterenden
pronk...
Maar ik birl u, waar komt het van daan, dat naar een schoon
menschelijk gelaat en schoone menschelijke gestalte in alle scha
keeringen van de kinderlijke onschuld af tot fiere majesteit toe niet
enkel aller oog, maar ook aller hart wordt getrokken; dat wij
geneigd zijn tot de vooronderstellinghet geen zoo schoon is, moet
ook goed zijn; dat men wijze en bedachtzame mannen hun hart
aan opgeschikte- poppetjes, die het niet waard waren, heeft zien
wegwerpen, alleen omdat zij zich niet konden voorstellen, dat die
niet even rein en edel zouden zijn, als zij schoon waren?»....
„De Meimaand is weer in het land. Naar buiten, benepen harten,
bedroefde zielen en gij vooral practische lui! Daar buiten wordt
gearbeid, hoort gij wel? er wordt druk gearbeid en zóó practisch
dat geen half uur werk voor het voorgestelde en bereikbare doel
verloren gaat. Ziet er blad en kruid, boom en heester maar eens
op aan. Kijk vooral naar die werklui bij uitnemendheid, de vrucht-
boomen; zij geven zich aan geen improductieven arbeid over, maar
werken voor den tijd, dat gij met mand en ladder komt om te
plukken. Welnu, zij bloeijen... Terwijl er geen grassprietje verlof
krijgt om uit te schieten, geen blaadje om zich te ontplooijen, voor
en aleer het getoond heeft aan de wetten der sierlijkste proportiën
te gehoorzamen, geven zich die verstandige vruchtboomen aan zulk
een nutteloos werk als bloeijen over! Zij tooijen zich. Zij schikken
zich op in hun bruidstooi. Zij pronken in de voorjaarszon. Zij
schijnen voor niets oor en oog te hebben dan voor hun eigen
smetteloozen opschik....' Zonderlinge afdwaling niet waar? practi
sche lui!
En zoo gaat het voort. Totdat de wintervorst den laatsten
rozenknop het uitbotten belet, zal iedere week in de natuur de
nieuwigheden van het saizoen zien verschijnen alleen niet bedacht
te Parijs. De pronkers zullen zich niet eens willen verontschuldigen
wegens de onbeschaamdheid Waarmede zij een plaats beslaan, die
welligt nuttiger door raap of aardappel ware ingenomenmaar zij
kijken rond en draaijen hunne kopjes en kelkjes rond met de rond
gaande zon, alsof er van geen indringen sprake was.
fk heb onder die bloemen individuen gekend, die hoegenaamd
niets deden om hun buitenkans te verdienen, zij arbeidden niet en
zij sponnen niet en nogtans waren zij met meer dan Koningsheer
lijkheid bekleed 1
En zoo is het overal. Ik heb op de vale, drooge hei gelegen en
er het mos en de dorre heideplanten en het kleine torretje dat er
overheen kroop bespied; uit de stille vergetelheid der diepe wateren
hebben zij mij geschapen wezens opgebragthoog naar boven hebben
zij mij den blik doen slaan: overal heerschte de wet der schoonheid;
alles droeg zijn tooi en pronkhet was waarlijk of de Meester dezer
dingen er zijn lust in vond van deze zijne aarde een pronkhof, een
galerij van schoone beelden, een lustoord te maken, geen pacht
hoeve, maar een buitenplaats....»
Tweede Hamer.
Zitting van Woensdag 3 Mei. Aan de orde is het opmaken
van nominatiën ter vervulling van twee in den Hoogen Raad der
Nederlanden ontstane vacaturen. Tengevolge der gehoudeue stem
mingen worden de aanbevelingslijsten aldus vastgesteld:
Eerste vacature: 1ste candidaat, J. Kalff, lid der Kamer, president
der regtbank te Almelo, 2de candidaat A. W. Wichers, president
der regtbank te Utrecht, 3de candidaat E. B. Coninck Liefsting,
regter te Leiden, 4de candidaat P. S. Noijon, raadsheer in het hof
van Noordholland, 5de candidaat W. J. Triebeis, president van de
regtbank te Nijmegen.
Tweede vacature: 1ste candidaat J. J. van Meerbeke, raadsheer
in het hof van Noordholland; voorts de heeren: H. E. C. van
Kerckhof te Zwolle, .1. B. baron Hugenpoth tot den Berenclaauw,
te 's Bosch, A. Gordon te Maastricht en W. J. Schuurman te 'sHage.
De kapt.-luit. ter zee P. Koning, laatstelijk behoord hebbende
tot de zeemagt in Oost-Indië en den 16 April vandaar in Neder
land teruggekeerd, is met dat tijdstip op non-activiteit gesteld.
De luit. ter zee 2de kl. G. H. van Steyn, dienende op het
schroefstoomschip Schouwen, is met den 5 dezer op non-activiteit
gesteld.
De adelborst 2de kl. bij het Kon. Instituut voor de Marine te
Willemsoord C. W. Schlingemann, is op zijn verzoek met den 10
dezer eervol uit de zeedienst ontslagen.
België.
Bij Koninklijk besluit is de president der Kamer van
Vertegenwoordigers, de heer Vilain XIII, benoemd tot
voorzitter der onlangs ingestelde commissie tot het doen
van een onderzoek naar de laatstelijk in andere rijken
ingevoerde militaire maatregelen en het dienstbaar maken
daarvan aan de verbetering der Belgische legerorganisatie.
Tot vice-presidenten dierzelfde commissie zijn benoemd de
generaal Chazal en het Senaats-lid van Schoor. Dezer
dagen heeft die commissie hare eerste zitting gehouden.
In de redevoering, welke toen door den minister van
Oorlog is uitgesproken, Leeft deze verklaard, dat bij het
mobiliseren van het Belgische leger gedurende den thans
geëindigden Fransch-Duitschen oorlog, het raderwerk van
dat leger allezins aan de verwachting heeft beantwoord,
maar dat het destijds tevens is gebleken, dat zijne inrigting
voor verbetering en aanvulling vatbaar is. Het is «noodig,
zeide hij, dat België de andere volken, wat het punt der
legerorganisatie betreft, op zijde blijve. Heeft het na den
slag van Sadowa zijne vuurwapenen moeten wijzigen, thans
moet het de leemten aanvullen, welke bij de verschillende
takken van zijn krijgswezen blijken te bestaan. „De
oorlogskunst (vervolgde hij) wordt hoe langer hoe meer
eene wiskundige wetenschap. Dit is vooral bij de Pruissische
legermagt het geval, en daaraan heeft zij voornamelijk hare