1871. N°. 65.
Woensdag 31 Mei.
29 Jaargang.
Uitgever A. A. BAKKER Cz.
De aanstaande verkiezingen voor de
Tweede Kamer.
HELDERSOHE
EN NIEUWEDIEPER COURANT.
,,W ij huldigen het goede.
Verschijnt Dingsdag-, Dondjckdag- en Zatuedag namiddag.
Abonnementsprij* per kwartaal1.30.
w franeo per post - 1.65.
Bureau: MOLENPLEIN, N°. 163.
Prijs der Adrcrtenti.n: Tin 11 regsls I# .sit,
elke regel m.er 15 cent.
Groote letters of signetten worde. lanr pleatsraimte bsrske.d.
Wopnsdng den 31 5Iel vertrekt van hier de
•aat-Indische mail vin Triest, per eersten trein.
Woensdag; den 31 Mei vertrekt van hier de West-
Indische mail over Southainpton, per laatsten trein.
Vrijdag den 3 Junij vertrekt van hier de Oost-
ladisehe mail via Brindisi, per trein van 6.35 's nv.
De tweede Dingsdag in de maand Junij is door do wet
aangewezen als de dag, waarop do verkiezing plaats heeft
van de helft der leden van de Tweede Kamer, die om de
twee jaren aftreedt. Op den tweeden Dingsdag van dit
jaar zullen de Nederlandsche kiezers tot dit belangrijk
werk overgaan. Zij zullen beslissen over de samenstelling
van de invloedrijkste, de magtigste der beide Kamers onzer
Staten-Geneiaal, en daardoor bepalen, in welke rigting
gedurende de twee volgende jaren geregeerd zal worden.
Begrijpen de kiezers het gewigt der zaak, de groote ver
antwoordelijkheid die op hen rust?
Herhaaldelijk wordt er geklaagd over de betrekkelijk
feringe vruchten van de werkzaamheden der Kamers, over
e vele onderwerpen die niet geregeld, de belangrijke zaken
die niet afgedaan worden, over eindelooze redevoeringen,
telkens herhaald met een ijver en uitvoerigheid, alsof de
zaak die het betreft voor het eerst eens grondig en naauw-
gezet werd behandeld. Die klagten zijn zeker niet onge
grond; maar aan wie de schuld? Ligt die niet voor een
zeer groot gedeelte bij de kiezers? Is het kwaad niet te
wijten aan hun geringe belangstelling, aan de omstandigheid
dat zij zich te weinig rekenschap geven van hunne keuze?
Daarbij toch wordt dikwijls op allerlei zaken gelet, behalve
op de hoofdzaak. Kan er goed en vlug werk verwacht
worden, als er zoo omstreeks een gelijk getal leden van
tegenovergestelde rigting naar de Tweede Kamer worden
■bmmbbbb—b—i—bb—ibm ——■pta
Twaalf Duizend Gulden en eene Vrouw.
Naar het Engelsch.)
Horatio Holt was ongehuwd, een stevige dertiger en in het
bezit van een vermogen, waarvan de rente hem voldoende in staat
stelde een onbezorgd leven te leiden en nog daarenboven jaarlijks
14 a 15 honderd gulden bij zijn kapitaal te voegen. Zoo leefde
hjj in onafhankelijkheid en weelde; geen wonder dus, dat vele
.onbaatzuchtige" papa's en mama's, wier dochters juist op dien
leeftijd waren om aan „de zegeningen van het huwelijksleven" te
beginnen te denken, hem beschouwden als een knappen, flinken jongen.
Onder de vele eigenaardigheden, waaraan de heer Holt zieh
gehecht had, of liever die zieh aan hem gehecht hadden,
behoorde het zeer betwijfelbare idee, dat liefde ooit of immer had
bestaan. Hij geloofde, dat iedereen zich in het huwelijk, zoowel,
als in alle audere zaken, door beweegredenen van eigenbelang liet
leiden, en daarom beschouwde hij alle dames, waarmede hij kennis
maakte, met een zekeren achterdocht, „want", mompelde hij, „het
is haar om het geld te doen, eu zij zouden drommels graag om
mijn fortuin met mij willen trouwen."
Op zekeren dag zat Horatio in zijne kamer in een luijerstoel,
gemakshalve met zijn voet op de tafel, zich te vermeijen in het
genot van een geurige sigaar, terwijl hij nu en dan een teugje
nam uit een glas gevuld met zuiveren, echten portwijn. In deze
welbekende positie, eene der grootste voorregten van het mannelijk
geslacht, werd hij in zijne mijmeringen gestoord door het onge
vraagd openen van de deur door de meid, die een brief in de
hand had, welke, volgens haar zeggen, juist zoo even door den
besteller wa» bezorgd.
„Brutale meid!" bromde de heer Holt. „Zij had mij toch wel
kunnen waarschuwen, in plaats van de heiligheid van het feest
mijner eenzaamheid te schenden. Mijn voet zweefde eenigermate
in hoogere gewesten, en het zou mij niet verwonderen, als zij het
niet dadelijk aan mijne hospita gaat verklikken. Enfin, „brief
open u! en...."
Hier eindigde deze alleenspraak, daar de heer Holt weldra geheel
verdiept was in de lectuur van zijn epistel, waarvan wij de vrijheid
zullen nemen een afschrift Je leveren.
18 Dec. 18Waarde neef Iloratio! Kerstijd nadert, en tcij
zouden gaarne zien, dat gij de feestdagen ten onzent kwaamt door
brengen. Wij hebben verscheidene uwer oude kennissen genoodigd,
en wij zullen veel pret hebben. Er komt ook een vriendinnetje van
ons, eene heel aardige lieve meid; zij woont een paar dorpen van u
af. Wij zijn er zeker van. dat gij gaarne kennis met haar zult
maken. Hogelijk wordt gij zelfs Wel verliefd op haar. Begrijp eens,
zulk een brommigc oude vrijer, als gij zijt, verliefd worden! Als
deze woorden u soms beleedigen, dan vragen wij er excuus voor, maar
gij moet bepaald komen. Uwe toegenegene nichten,
Jennt en Sophib Stewabt.
PS. Ontvang de hartelijke groete van Vader, die zegt, dat de
bankiers hier een percent meer interest geven dan ten uwent. Hjj
raadt u aan wat geld mede te nemen en het hier te plaatsen.
Nogmaals de uwen,
Jenny en Sopiue.
gezonden? Kan de Kamer met baren arbeid vorderen als
de kiezers personen tot hare leden benoemen, wier eenig
doel is: het regeren onmogelijk te maken en het ministerie
omver te werpen?
Thans is een ministerie met de leiding der zaken belast,
dat over het algemeen veel vertrouwen geniet en door de
meerderheid in de Kamer wordt gesteund. Het is dus te
verwachten dat onder dit ministerie veel tot stand gebragt,
veel beslist, veel gedaan zal worden. Zelfs politieke tegen
standers kunnen dit niet ontkennen. Wij hebben het
dezer dagen bij de behandeling der staatsbegrooting gehoord.
Zoo bragt de heer van Wassenaar Catwijck ondubbel
zinnige hulde aan de groote kunde van den voorzittenden
minister, den heer Thorbecke. De heer BtCltON van
IJsselmonde begon zijn rede op 24 April 11. met deze
woorden „Mijnheer de Voorzitter, ofschoon niet behoorende
tot de politieke vrienden der oude kennissen waarvan de
minister van Binnenlandsche Zaken onlangs gewaagd heeft,
meen ik mij evenwel te mogen rangschikken onder
degenen, die de optreding van dit Kauinet met zijn
eminent hoofd, den minister van blnnenlandsche
Zaken, niet zonder genoegen hebben gezien. Het
ministerie dat vooraf en voorbij is gegaan, en dat ik mij
veroorloofd heb te noemen een ministerie van afbreken,
is vervangen door een kabinet, zoo ik hoop, van opbouwen."
Waar zelfs tegenstanders zoo spreken, is er reden om te
gelooven, dat de ondersteuning van het tegenwoordige
ministerie inderdaad in het welbegrepen belang des vaderlands
is. Wilt gij dat er eindelijk een einde komt aan het onophoude
lijk redekavelen, aan het tot vervelens toe opwarmen der
oude geschillen, aan het tijdroovend tegenstribbelen en
verlammend verzet, wilt gij dat er eindelijk iets gedaan
wordt, steunt dan dit ministerie, kiezers! en geeft uwe
stemmen aan de mannen, van wier beginselen gij kunt
verwachten, dat zij het in zijn arbeid zullen bijstaan en
voorthelpen.
Gij, kiezers in het hoofdkiesdistrict Alkmaar, kunt dit
doen door met glansrijke meerderheid te herkiezen uw
Holt las den brief wel viermalen over, vouwde dien toen heel
netjes op, stak hem bedachtzaam weder in de enveloppe en daarna
in den zak.
"De onsterfelijke Homerus heeft ons in zijne even onsterfelijke
Iliade verzekerd, dat het post scriptum altijd het voornaamste
gedeelte van een vrouwenbrief is", sprak Holt, half luid, terwijl
hij zijne sigaar weder opvatte en als een man van gewigt eene rook
wolk in de kamer verspreidde. „Die beroemde oude snuiter had
wel gelijk. Dit geval verheft die stelling boven iederen twijfel.
Als ik nu eens aan de uitnoodiging van mijne nichtjes voldeed en
een duizend gulden of twaalf medenam; die som, tegen 1 percent
hoogereu interest gerekend, geeft toch eene winst van honderd en
twintig gulden! Alweêr een voordeeltje! Komaan! ik ga de feest
dagen bij mijn lieve nichten doorbrengen O! ik houw zooveel van hen,
maar nog meer van de honderd twintig guldenWat dat vrien
dinnetje betreft, dat er komen zal, ik zal haar wel aan het verstand
brengen, dat zij, met al hare schoonheid en lieftalligheid, mij toch
niet zal inpakken. Komaan! Ik ga maar terstond op reis. Ik zal
mijn valies pakken, het noodige geld er in, en op den trein plaats
nemen die over twee uren vertrekt."
Op den bepaalden tijd kwam de trein aan het station en onder
de passagiers, die daarin plaats zochten, bevond zich de heer
Horatio Holt, met een valiesje in de hand, waarin de noodige
linnenvoorraad voor de eerstkomende tien dagen, benevens de
meergemelde-twaalf duizetld gulden gepakt was.
„Niemand weet dat er zooveel geld in dat ding zit," sprak
Horatio bij zich zeiven, terwijl hij uitzag naar eene plaats in den
waggon, „en als ik er zorgeloos mede handel, zal niemand dit
vermoedenik zal niet bestolen worden en de rest zal wel gaan."
De' trein was bijna vol en na vrij lang zoeken, bemerkte onze
vriend, dat er maar éóne plaats open was, die hem geschikt voor
kwam maar, helaasals hij deze plaats innam, moest hij naast
een allerliefst jong meisje zitten met betooverende zwarte oogen
en prachtige krullen.
t Is een lief schepseltje, dacht Horatio toen hij haar zag zit
ten, „zij verlangt zeker ook al naar een man, maar de drommel
hale mij, als ik iets met die verleidelijke mannenjaagsters te maken
wil hebben j 't zal mij in geen geval schaden, als ik naast haar ga
zitten," voegde hij er bij, toen hij doordrong tot waar de jonge
dame zat. „Zijt gij 'k vraag excuus, mejufvrouw! maar is
deze plaats bezet?" vroeg Holt, eenigzins verlegen, want hij was
weinig gewoon met dames om te gaan.
De jonge dame zag hem aan met een gelaat, waarvan de hemel-
sche lieftalligheid of iets van dien aard zelfs het hart van den
heer Holt sneller in zijn boezem deed kloppen.
„Neen, mijnheer!" zeide zij, met een allerliefst zacht stemmetje,
„die plaats is tot uwe dienst."
„'k Dank u, mejufvrouw!" sprak Horatio, terwijl hij zijn valies
onder de bank schoof cn plaats nam. „Mooi weer, mejufvrouw!"
„Heel mooi weer," zei de jonge dame, terwijl zij bedaard het
raampje uitzag.
„Gisteren was het ook zeer schoon weer", vervolgde Holt, die
het gesprek wilde gaande houden, maar niet wist waar hjj over
spreken zou.
„Ik meen dat het gisteren morgen nog al vrij wat geregend
heeft," zei de dame.
eerlijken en kundigen afgevaardigde, den door ons geheele
land bekenden staathuishoudkundige Mr. J.L.deBruijnKops.
Over den heer de Bruijn Kops spreken, hem in
Nederland bekend maken, is overbodig. Onder zijne
redactie verschijnt in dit jaar 1871 de twintigste jaar
gang van het tijdschrift de Economist, zeker een van de
meest gelezen geschriften op dit gebied, alom in Neder
land bekend, door bevoegde beoordeelaars van verschil
lende rigting gewaardeerd, volkomen beantwoordende aan
zijn titel: tijdschrift voor alle elanden tot bevordering van
volkswelvaart, door verspreiding van eenvoudige beginselen van
staathuishoudkunde. Zijn leven heeft hij gewijd aan de ver
spreiding van heldere en gezonde denkbeelden omtrent de
aigemeene huishouding van den staat, omtrent vrijheid van
handel en nijverheid, omtrent de natuurlijke wetten onzer
zamenleving, omtrent de verhouding tusschen arbeid en
kapitaal, enz.
En zulk een man zou een oogenblik gevaar loopen uit
de Tweede Kamer te worden geweerd? Dat zou een
schande zijn voor de kiezers die hem er in bragten. Want
zoo al de kiezers van zijne rigting zich kwijten van hun
duren burgerpligt, is zijn herkiezing verzekerd, doch ook
in dat geval alleen.
Verspreider van heldere en gezonde denkbeelden omtrent
de huishouding van den staat, omtrent de eischen van
handel en nijverheid, omtrent de onveranderlijke wetten
onzer zamenleving, omtrent de verhouding tusschen arbeid
en kapitaal, is er in dezen tijd grooter aanbeveling
denkbaar van een kandidaat voor de Tweede Kamer?
Thans, nu er allerlei duistere, nevelachtige, ongezonde
begrippen op dat gebied worden verbreid? Wie hoort niet
spreken van de zoogenaamde sociale kwestie, van arbei
ders vereenigingen, van het vraagstuk der arbeidsloonen?
En welke drogredenen worden daarbij gebruikt, om een
onkundige menigte te misleiden, op te hitsen en in haar
verderf te doen loopen! Hoeveel onzin wordt daarbij ver
kocht, hoeveel droombeelden worden voorgespiegeld en
schoone verwachtingen opgewekt, die nooit verwezenlijkt
„Mogelijk wel, mejufvrouw!" liet Holt er aarzelend op volgen.
„Ik heb slechts mijn barometer geraadpleegd ,en waarschijnlijk heeft
die wel gejokt, want hij behoort aan mijne hospita en, het spijt
mij het te moeten zeggen, hij heeft wel eenige eigenschappen van
haar overgenomen."
„Volgens uwe woorden zou ik moeten besluiten, dat het gewoonte is
om in het huis uwer hospita te jokken," hernam de dame.
„Gij oordeelt juist, mejufvrouw!" zei Horatio, voorover buigende
om haar aan te zien, want hij was niet geheel zeker omtrent de
bedoeling van de laatste aanmerking, „de barometer is niet meer
te vertrouwen sedert de man het houten been zijns vaders heeft geërfd."
Dit zeggende keek hij haar ondeugend aan, en toen zij hem ook
voor een oogenblik aanzag, barstte zij in zulk een muzikalen lach
uit, als ooit de overwinning over een mannenhart behaald heeft.
Daarop bloosde zij zoo bekoorlijk en zag er zoo betooverend uit,
dat Holt genoodzaakt was hoewel zeer tegen zijn wil bij
zichzelven te erkennen, dat er toch wel iets bestaat dat liefde
moet heeteu en, als hij eens ging trouwen, het toch zulk eene
domme streek niet wezen zou, gelijk hij altijd gemeend had, vooral
als de bruid zulke schelmachtige zwarte oogen en zulke verleide
lijke krullen had. In één woord, wij moeten als waarheid ver
melden, dat de heer Horatio Holt, de brommige oude vrijer, bijna
nog niet geheel tot over zijne ooren verliefd was op de
lieve, zachte, onwederstaanbare kleine tooveuares, die het noodlot
op zijne reis naar de stad aan zijne zijde had geplaatst.
Binnen een half uur sprak Horatio reeds zoo vertrouwelijk met
zijne sohoorie reisgezellin, alsof zij elkander reeds jaren gekend
hadden en vertelde hij haar, dat hij naar de stad ging om de
feestdagen bij zijne familie door te brengen, cn dat hij op zijn
minst tien of twaalf dagen daar zou vertoeven.
Heel toevallig moest de jonge dame ook naar die stad om er
de feestdagen te passeren, met dit onderscheid evenwel, dat zij
vrienden en geene familie ging bezoeken.
Nadat er alzoo een wederkeerig vertrouwen was ontstaan, werden
de beide reizigers onderling hoe langs hoe spraakzamer, en toen
zij nagenoeg de plaats hunner bestemming bereikt hadden, waren
zij verre van vreemdelingen voor elkander.
„Sakkerloot!" riep Horatio op eens, toen de trein stil hield aan
een spoorweghalte, „hier moet ik uitstappen en zal ik mij eenige
uren moeten ophouden vóór ik in de stad kom."
„Hoe nu!" liet de jonge dame er op volgen, „gaat gij niet
mede door naar de stad? Ik meende, dat gij direct doorreizen zoudt."
„Neen, neen," antwoordde Horatio, haastig opstaande, hier moet
ik eerst nog een mijuer vrienden spreken, dus moet ik u hier
verlaten; het spijt mij wel, maar in de stad hoop ik u nog te
ontmoeten. Zoo niet, vaarwel! en mogt ik u nimmer wederzien,
vaarwel dan voor altoos; adieu!"
De heer Holt nam snel het valies in de hand en sprong uit den
waggon, want de trein zou zich spoedig weder in beweging stellen. I
Ongeveer een uur vóór etenstijd liep Horatio, het valiesje
dragende, in de straat van het dorpje en bleef staan voor het I
huis van zijn vriend. Hij belde aan en werd binnengelaten. Hij
bleef in de zijkamer wachten tot zijn vriend beueden kwam, werd
daarna door dezen hartelijk verwelkomd en was weldra onder het
genot van wijn en sigaren in een druk gesprek gewikkeld.
„Hoor eens, oude jongen," zei Horatio, terwijl hij de asch van I